In deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan:
het
bestemmingsplan recreatieterreinen van de gemeente Tytsjerksteradiel;
2.
bestemmingsplan:
de
geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.
3.
aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
4.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
5.
aan- en afmeersteiger:
constructie aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen;
6.
archeologische waarden:
de
waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of
bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun
betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen
belang zijn;
7.
bar:
een
horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge
bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich
voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
8.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
9.
bebouwingspercentage:
een
in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte
van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*
10.
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf;
11.
bedrijfswoning:
een
woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor
(het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie
staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;
12.
beroeps- of bedrijfsactiviteit aan
huis:
een
beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 1 dan wel een naar de
aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of
bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
a.
de ruimtelijke uitwerking of
uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is,
waarbij:
-
het uiterlijk van de betreffende
woning niet wordt aangetast;
-
het beroep/bedrijf wordt
uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
het niet gaat om vormen van
detailhandel en/of horeca;
-
er geen onevenredige parkeerdruk
voor de omgeving optreedt;
13.
beroeps- c.q.
bedrijfsvloeroppervlakte:
de
totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een
beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of
een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
14.
bestaand:
a.
ten aanzien van bouwwerken, werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
-
bestaand ten tijde van de eerste
ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
b.
ten aanzien van het overige
gebruik:
-
bestaand ten tijde van het van
kracht worden van dit plan;
15.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
16.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
17.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
18.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
19.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
20.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
21.
bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
22.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
23.
café:
een
horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide
bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende
de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit
voltrekt;
24.
chalet:
een
onderkomen voor recreatieve bewoning met een lichte constructie welke niet vast
op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of enkele delen kan worden
verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden;
25.
cultuurgrond:
grasland,
akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder
begrepen) met uitzondering van bosgronden;
26.
cultuurhistorische waarden:
waarden
van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren,
die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de
mens in de loop van die geschiedenis;
27.
cultuurlandschappelijke waarden:
een
gebied met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de
loop van de geschiedenis door de mens en dat behouden dient te worden;
28.
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
29.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Met
bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige
activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel
door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);
30.
dykswâl:
een
door de mens opgeworpen, langgerekte aarden wal met een aaneengesloten
beplanting;
31.
erf:
het
binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het
bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van
het bouwperceel;
32.
gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
33.
gebruiksmogelijkheden:
de
mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
34.
geluidsbelasting:
de
geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
35.
geluidsgevoelige objecten:
gebouwen
welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
36.
hogere grenswaarde:
een
bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde
en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
37.
horecabedrijf:
een
bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse
worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en
ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van
een erotisch getinte vermaaksfunctie;
38.
horecacedrijf categorie 1:
een
complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag
verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige
etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als
centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak,
cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant,
snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op
de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
39.
horecabedrijf categorie 2:
een
horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond,
dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of
(alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant,
caférestaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of
een zalencentrum;
40.
horecabedrijf categorie 3:
een
horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts
verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden
tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek,
nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te
stellen horecabedrijf;
41.
horecabedrijf categorie 4:
een
horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken
van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed
op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met
een restaurant of een caférestaurant;
42.
hotel:
een
horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken
kunnen worden verstrekt;
43.
houtteelt:
een
bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden
die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe
ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van
de Boswet;
44.
jachthaven:
haven
met de daarbijbehorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor
het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen;
45.
kampeermiddel:
a.
een tent, een tentwagen, een
kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig
of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde; één en
ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of
ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
46.
kampeerterrein:
een
terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van
kampeermiddelen;
47.
kampwinkel:
een
winkel ten behoeve van de gebruikers van een kampeerterrein of een andere
verblijfsrecreatieve voorziening;
48.
kantine:
een
restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op
het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de
reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
49.
kantoor:
een
gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient
voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband
houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het
bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven
en instellingen;
50.
kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met
een zekere helling;
51.
kunstobject:
voortbrengsel
van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
52.
kunstwerk:
een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of
infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel,
een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen
voorziening;
53.
landschappelijke waarden:
waarden
in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van
waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.
De
landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in
het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig
verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs
perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij
sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van
wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen en
wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen,
essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke
waarden.
In
het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van
bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk.
Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele
aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes
en terpen;
54. ligplaats:
een plaats waar het volgende is toegestaan: het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig.
55.
logiesverstrekking:
een
horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht
als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;
56.
meetverschil:
een
door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van
lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
57.
mensa:
een eetgelegenheid voor leerlingen of
studenten;
58.
milieusituatie:
de
waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate
van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in
het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur,
stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
59.
natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
60.
natuurwaarden:
de
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige
en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
61.
overkapping:
elk
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met
ten hoogste één wand;
62.
peil:
a.
indien op of in het land wordt gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte
omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien
het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten
hoogste
indien de hoogte van het
afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het
peil gerekend:
-
vanaf het laagste punt van het
omliggende afgewerkte terrein;
incidenteel aangebrachte en
ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b.
indien op of in het water wordt
gebouwd:
-
het ter plaatse door het waterschap
ten tijde van de eerste terrinzagelegging van het bestemmingsplan vastgestelde
waterpeil;
63.
pension:
een
horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere
of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of
dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;
64.
persoonlijke dienstverlening:
dienstverlening
gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk
van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoon-heidsssalon en/of een
(para-)medische praktijk;
65.
prostitutie:
het
zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of
met een ander tegen vergoeding;
66.
recreatief medegebruik:
een
recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de
bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
67.
recreatieve bewoning:
de
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
68. recreatieappartement:
een
recreatiewoning bestaande uit één bouwlaag, die zich met tenminste 3
vergelijkbare recreatiewoningen in één gebouw bevindt;
69.
recreatiewoning:
een
gebouw, niet zijnde een stacaravan of chalet, dat naar de aard en inrichting
bedoeld is voor recreatieve bewoning;
70.
recreatiewoonschip:
een
woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
71.
restauratieve voorziening:
een
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het
verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van
dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
72.
seksinrichting:
een
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder
een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf,
alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een
sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
73.
stacaravan:
een caravan of een soortgelijk
onderkomen, al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet
bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote
afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en bestemd om
uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van
personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het
jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;
74.
straat- en bebouwingsbeeld:
de
waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate
van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een
goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en
breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en
ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
75.
verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het
verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht
(met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van
bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van
verkeersdeelnemers;
76.
verkoopvloeroppervlakte:
de
voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve
van detailhandel;
77.
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het
peil;
78.
voorbouwgrens:
de naar de weg gekeerde
bouwgrens of, indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg
gekeerde bouwgrens, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter
plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;
79.
voorgevel:
de
naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de
situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden
aangemerkt;
80.
voorkeurgrenswaarde:
de
bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan
worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
81.
weg:
alle
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder
begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende
bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
82.
windturbine:
een
bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van
windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een
horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk
verticale windturbine);
83.
winkel:
een
gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te
worden gebruikt voor de detailhandel;
84.
woning:
een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep
van personen;
85.
woongebouw:
een
gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
86.
woonschip:
een zich in het water bevindend object, dat
dient als woning;
87.
woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt
bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en
bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het
uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.