Gemeente:
De Ronde Venen
Plannaam:
Herenweg 211 Vinkeveen
Status:
Vastgesteld
Status Datum:
06-04-2010

Voorschriften

 

1 Inleidende voorschriften

 

Artikel 1 Begrippen

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

1.1 projectbesluit

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende voorschriften als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.PB001Herenweg211-OW01;

1.2 plan

het projectbesluit Herenweg 211 Vinkeveen van de gemeente De Ronde Venen;

1.3 de verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het projectbesluit opgenomen digitale ruimtelijk informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften, voorschriften worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een in de voorschriften of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.8 bestaand

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak/ een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.21 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.22 maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak;

1.23 maatvoeringsvlak

een op de verbeelding als zodanig aangegeven vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.24 peil

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 algemeen

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

 

2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

 

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals

schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.1.4 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

 

2.1.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.1.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.  

2.3 meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2 Bestemmingsvoorschriften

 

Artikel 3 Gemengd

 

3.1 bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 algemeen

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

      1. wonen;

      2. dienstverlening;

      3. kantoren;

      4. bedrijven;

      5. maatschappelijke voorzieningen;

      6. detailhandel;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.1.2 begane grondlaag

De onder b t/m f genoemde functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag van de bebouwing.

3.1.3 toegestane bedrijfsactiviteiten

Uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, waarop de Wet milieubeheer niet van toepassing is, alsmede die genoemd in categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

3.1.4 aan huis gebonden beroepen of bedrijven

In iedere woning is de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, met dien verstande dat:

      1. dit geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

      2. geen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die onder de werking van de Wet milieubeheer dan wel onder de werking van een AMvB op grond van de Wet milieubeheer vallen, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;

      3. de woonfunctie op het desbetreffende perceel in overwegende mate gehandhaafd dient te blijven;

      4. het gebruik naar aard in overeenstemming moet zijn met het woonkarakter van de omgeving;

      5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;

      6. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

      7. de activiteiten een kleinschalig karakter moeten hebben. Dit betekent dat de praktijk-/bedrijfsruimte, waarin de aan-huis-gebonden beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit plaatsvindt, maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning mag bedragen, tot een maximum van 50 m².

3.2 bouwvoorschriften

 

3.2.1 gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

      1. gebouwd binnen het bouwvlak;

      2. ter plaatse van de aanduiding maximale goothoogte is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;

      3. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;

3.2.2 aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

 

Perceelsoppervlakte

      1. De omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevelrooilijn (zone zijtuin en achtertuin), met uitzondering van het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw.

 

Bebouwingsoppervlakte

      1. In aansluiting op het bepaalde in lid a geldt dat:

        1. het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden mag ten hoogste 40% bedragen;

        2. het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voorzover het bepaalde percentage onder lid 2 van dit artikel dit toelaat, mag ten hoogste 5 m2 bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m2;

 

Bebouwingsvoorschriften

      1. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden mede de volgende voorschriften:

        1. de afstand tot de voorgevelrooilijn moet ten minste 3 meter bedragen;

 

Vrijstaand:

      1. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:

        1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;

        2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen.

 

Aangebouwd:

      1. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:

        1. bij vrijstaande woningen slechts aan de achtergevel en aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;

        2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;

        3. de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;

      2. het aan de achtergevel aan te bouwen bijgebouw slechts aan de oorspronkelijke achtergevel mag worden opgericht.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal:

      1. palen en masten 6 m;

      2. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m.

3.3 ontheffing van de bouwvoorschriften: uitbouwen aan de voorgevel (erkers)

 

3.3.1 ontheffing erker

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.2, lid c, onder 1 en 3, voor de bouw van een erker aan de naar de weg toegekeerde zijde van het hoofdgebouw (voorgevel), met dien verstande dat:

      1. de goothoogte lager dient te zijn dan de goothoogte van de woning tot een maximale goothoogte van 3 meter;

      2. de diepte gemeten uit de voorgevel van de woning niet meer dan 0,6 meter mag bedragen;

      3. de breedte niet meer dan 3/5 van de breedte van de woning mag bedragen;

      4. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen;

3.3.2 voorwaarden ontheffing erker

De ontheffing als bedoeld onder 3.3.1 wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:

      1. de gebruiksmogelijkheden
        ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;

      2. het straat- en bebouwingsbeeld
        in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;

      3. de woonsituatie
        ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:

        1. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

        2. het uitzicht;

        3. de aanwezigheid van voldoende privacy.

      4. de verkeersveiligheid
        ter waarboring van de verkeersveiligheid, in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken op (hoeken van) wegen;

      5. de parkeerruimte
        ter waarborging van voldoende parkeerruimte op het eigen terrein.

3.4 ontheffing van de bouwvoorschriften: uitbouwen aan de zijgevel

 

3.4.1 ontheffing aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.2, lid c, onder 3 sub c, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;

3.4.2 voorwaarden ontheffing aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw

De ontheffing als bedoeld onder artikel 3.4.1, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:

      1. de gebruiksmogelijkheden
        ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;

      2. het straat- en bebouwingsbeeld
        in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;

      3. de woonsituatie
        ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:

        1. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

        2. het uitzicht;

        3. de aanwezigheid van voldoende privacy.

3 Algemene voorschriften

 

Artikel 4 Procedurevoorschriften

Bij toepassing van een onhteffingsbevoegdheid wordt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.

Artikel 5 Algemene ontheffingsvoorschriften

 

5.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

      1. de in het plan voorgeschreven hoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10% indien zulks in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;

      2. de voorschriften en geringe afwijkingen toestaan, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;

Artikel 6 Gebruiksvoorschriften

      1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming.

      2. Als een verboden gebruik, als bedoeld in lid a, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van de onbebouwde gronden:

        1. Als staan- of ligplaats voor onderkomens;

        2. Als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;

        3. Als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;

        4. Als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen, die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

      3. Als een verboden gebruik als bedoeld in lid a wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden, gebouwen, bijgebouwen voor seksinrichtingen.

4 Overgangs- en Slotvoorschriften

 

Artikel 7 Overgangsvoorschriften

 

7.1 overgangsrecht bouwwerken

 

7.1.1 algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

      1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

      2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.1.2 uitzondering

Artikel 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsvoorschriften van dat plan.

7.2 overgangsrecht gebruik

 

7.2.1 algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.2.2 strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.2.3 onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 7.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.2.4 uitzondering

Artikel 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsvoorschriften van dat plan.

Artikel 8 Slotbepaling

Deze voorschriften worden aangehaald als: voorschriften van het projectbesluit Herenweg 211 Vinkeveen van de gemeente De Ronde Venen.