Regels
behorende bij het
bestemmingsplan ‘Verdubbeling Sloeweg
In deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan: het bestemmingsplan ‘Verdubbeling Sloeweg
2.
bestemmingsplan: de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0664.LG25-VG99 met de bijbehorende regels;
3.
kaart: de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0664.LG25-VG99;
4.
aanduiding: een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5.
aanduidingsgrens: de grens
van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6.
afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de
grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringt;
7.
Awb: de Algemene wet bestuursrecht,
zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
8.
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen
gebouwen zijnde;
9.
bestaand: aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit
plan;
10. bestemmingsgrens: de grens
van een bestemmingsvlak;
11. bestemmingsvlak: een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
12. bouwen: het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
13. bouwgrens: de grens
van een bouwvlak;
14. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond,
waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
15. bouwperceelsgrens : de grens
van een bouwperceel;
16. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
17. bouwwerk: elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond;
18. gebouw: elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
19. nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbare nut;
20. peil:
§
de kruin van de weg indien de afstand tussen het
bouwwerk en de kant van de weg minder dan
§
bij ligging in het water: het
gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
§
in andere gevallen: de
gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
21. weg: als
bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die
luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
22. Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding
van dit plan;
23. Wro: de Wet ruimtelijke
ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2
Bij het toepassen van
deze regels wordt als volgt gemeten:
1.
afstanden van
bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken
tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst
zijn;
2.
de afstand van een gebouw tot de
zijdelingse bouwperceelsgrens:
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks
op de bouwperceelsgrens;
3.
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een
gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen;
4.
de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat
wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het
gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
5.
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak;
6.
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q.
druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
7.
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de
buitenzijde van daken en dakkapellen;
8.
de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
9.
het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt
bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij
elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
Artikel 3
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming
De op de plankaart voor ‘Verkeer’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verhardingen, wegen,
voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen,
waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, bruggen, viaducten en voorzieningen
ten behoeve van het openbare nut.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
deze gronden mogen, met inachtneming
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming
a.
de oppervlakte van gebouwen
bedraagt maximaal
b.
de bouwhoogte van
gebouwen bedraagt maximaal
3.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd
met inachtneming
a.
de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
openbare
nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige
masten:
-
overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde:
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming
De
op de kaart voor ‘Leiding – Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor
de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a.
de instandhouding en bescherming van
hoogspanningsleidingen.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde
bestemming worden gebouwd:
a.
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.1.3 Verboden bebouwing
Bouwwerken ten dienste
van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op
deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bouwwerken,
geen gebouw zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende
regel:
a.
de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde hebben
geen maximale bouwhoogte.
4.3 Nadere
eisen
Reeds bestaande bouwwerken
ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd
of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
4.4 Afwijking van de bouwregels
4.4.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in:
a.
lid 4.2.1 voor het bouwen
of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere
geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt
geschaad.
4.4.2 Bij de voorbereiding van een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1, sub a winnen burgemeester en
wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de
vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de
eventuele te stellen voorwaarden.
Artikel 5
5.1.1 Bestemming
De voor ‘Waterstaat-Waterkering’
aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar
geldende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de
waterbeheersing.
5.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op de gronden mogen uitsluitend
ten dienste
a.
bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
5.1.3 Verboden
bebouwing
Bouwwerken ten dienste
van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op
deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
a.
de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
5.3 Nadere
eisen
Reeds bestaande bouwwerken
ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd
of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
5.4 Afwijking
van de bouwregels
5.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij
omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
a.
lid 5.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van
bouwwerken van de voor deze gronden andere aldaar geldende
bestemmingen(en), mits de waterstaatswaarden van de gronden hierdoor niet
onevenredig worden geschaad;
b.
lid 5.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
5.4.2 Bij de voorbereiding van een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 melden burgemeester en wethouders
schriftelijk het bouwplan bij het Waterschap.
Artikel 6
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij
het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7
7.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
7.1.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2,
bij het verlenen van een omgevingsvergunning, nadere eisen te stellen ten
aanzien van:
a.
de plaatsing van
hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en
bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b.
de dakhelling van hellende
dakvlakken van gebouwen;
c.
de plaatsing en
vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.1.2 De
in lid 7.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te
voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan
aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van
gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met
calamiteiten.
7.2 Bestaande afstanden en andere maten
7.1.1 Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding
van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge
hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal
respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
7.1.2 In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal
en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding
van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge
hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als
maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
Artikel 8
8.1 Verboden gebruik
8.1.1 Tot
het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:
a.
Het gebruiken of te doen
of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden op een wijze
of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
8.2 Afwijking
8.2.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in lid 8.1.1:
a.
indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
9.1.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels
in dit plan voor:
a.
het bouwen van niet voor
bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe
afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b.
het oprichten van
antennes en masten tot een bouwhoogte van
9.1.2 De
omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
a.
de samenhang in het straat-
en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de gebruiksmogelijkheden
c.
dit
niet leidt tot wijziging
Artikel 10
10.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd,
met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de
regels te wijzigen voor:
a.
het bouwen van gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het
openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
Deze
regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze
leiden tot wijziging van bestemmingen.
11.1 Overgangsrecht bouwwerken:
a.
Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar
aard en omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Burgemeester en
wethouders kunnen éénmalig bij omgevingsvergunning
afwijken van lid 11.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld in het lid 11.1, sub a met maximaal 10%;
c.
Lid 11.1, sub a is niet
van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik:
a.
Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b.
Het is verboden het met
het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
Indien het gebruik, bedoeld
in lid 11.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer
dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten;
d.
Lid 11.2, sub a is niet
van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat plan.
11.3 Afwijking
Indien
toepassing van het overeenkomstig lid
Deze regels worden
aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan ‘Verdubbeling Sloeweg