HOOFDSTUK 4 Kwaliteit van de leefomgeving
4.1 Archeologie
Algemeen
In Europees verband is het zogenaamde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief (de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie), worden door de initiatiefnemer betaald. In navolging op het verdrag is het provinciale beleid er op gericht om te bevorderen dat archeologisch onderzoek een vast onderdeel wordt van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed. Verder dienen de consequenties voor het archeologisch bodemarchief te worden nagegaan.
In de Nota Archeologie 2006-2012 van de provincie Zeeland is aangegeven dat voor een terrein van vastgestelde archeologische waarde (Archeologische Monumentenkaart) in principe altijd geldt: behoud in situ. Terreinen met een vastgestelde archeologische waarde dienen tenminste een afdoende planologische bescherming te krijgen. Voor gebieden met een verwachtingswaarde (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW)) is de afweging van archeologische waarden noodzakelijk door middel van archeologisch (voor)onderzoek. Onderzoek moet gebeuren in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde volgens de IKAW. Gebieden met een lage of zeer lage verwachtingswaarde hoeven niet onderzocht te worden, tenzij er een vondstmelding bekend is uit het Zeeuws Archeologisch Archief of uit het nationaal informatiesysteem Archis.
Archeologische sporen
Uit het uitgevoerde bureauonderzoek door een deskundige (Arcadis) blijkt dat het plangebied aan de rand van de oude 16e Eeuwse vesting ligt. De Goesche polder, waarin de locatie ligt, dateert uit de periode 1300- 1421. Daarmee kunnen archeologische sporen ter plaatse teruggaan tot de 14e eeuw. Het gebied heeft daardoor een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, mede door de aanwezigheid van hoger gelegen getij- inversieruggen. Deze getijde- inversieruggen zijn erachter ontstaan uit getijdenkreken. Dit betekent dat archeologische waarden op deze ruggen dateren van na het dichtslibben van de getijdenkreken en het inklinken van de omliggende gronden. Daarnaast is het gebied gelegen in zogenaamd oudland. Dit oudland omvat de zee- afzettingen uit de vroege middeleeuwen en bevat ondermeer de zandige kreekruggen of getijde- inversieruggen. De eerste structurele bewoning hierop is tot op heden aangetoond vanaf de 9e en 10e eeuw. De kruising Troelstralaan - Ringbaan West loopt over het tracé van een oude dijk. Op basis van beschikbare informatie kunnen specifieke sporen worden verwacht uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze sporen bevinden zich dan vlak aan het oppervlak. Grondsporen als water- en beerputten kunnen tot op grote diepte voorkomen. Artefacten bestaan meestal uit aardewerk, diverse soorten nederzettingsafval en puinresten. Uit de uitgevoerde controleboringen blijkt echter dat het plangebied reeds ernstig is verstoord.
Conclusie
Voorafgaand aan het bureauonderzoek is nauw overleg gevoerd met bevoegd gezag en de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). Aanvankelijk werd aanbevolen een verkennend vooronderzoek uit te voeren (IVO - O). Naar aanleiding van de conceptversie van het bureauonderzoek heeft de SCEZ het noodzakelijk geacht een aantal controleboringen uit te laten voeren, waaruit is gebleken dat het plangebied ernstig verstoord is. Alleen ter plaatse van het zuidelijk deel van de tunnel is in boring 5 een mogelijke grachtvulling aangetroffen. Omdat de tunnel tot maximaal 2,5 meter onder het maaiveld wordt aangelegd, kunnen archeologische resten en sporen die gerelateerd kunnen worden aan de 16e Eeuwse gracht worden aangeroerd.
Derhalve wordt geadviseerd om een inspectie met profielopname uit te laten voeren door een archeologisch bureau tijdens de graafwerkzaamheden bij het zuidelijke deel van de tunnel. De rest van het plangebied kan worden vrijgegeven en kunnen de geplande werkzaamheden ongehinderd doorgang vinden.
4.2 Bodemverontreiniging
Algemeen
Voor de aanleg van de onderhavige kruising is een indicatieve grondbemonstering en een asfaltbemonstering uitgevoerd ter plaatse van de locatie van de kruising Troelstralaan - Ringbaan-West te Goes (rapport: Asfalt- en grond bemonstering conform NEN 5740 kruispunt Troelstralaan/Ringbaan-west Goes, de BodemOnderZoeker B.V., kenmerk BSB-8248, d.d. 11 juni 2009).
Het betreft hier een grondbemonstering van een in-situ partij zanderige klei en de bepaling van de teerhoudendheid van de asfaltlaag liggende op het bestaande kruispunt.
De conclusie van het bodemonderzoek is dat de partij zand gelegen onder de verhardingslaag van 0,0 tot 1,0 meter minus maaiveld indicatief kan worden geclassificeerd als zijnde: VRIJ TOEPASBAAR.
Het op de locatie liggende asfalt kan als volgt worden geclassificeerd:
Oostzijde: Niet teerhoudend
Westzijde: Niet teerhoudend
Noordzijde: Niet teerhoudend
Zuidzijde: Teerhoudend.
Direct onder het asfalt is een laag puin/slakken aanwezig van circa 0,1 tot 0,5 m -mv. Hierover wordt geen uitspraak gedaan.
Conclusie
De uitkomsten van het bodemonderzoek vormen geen belemmeringen voor het bestemmingsplan Troelstralaan-Ringbaan West. Ten aanzien van de eventueel verdere uitvoering van het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met het navolgende:
Bepalen grondkwaliteit ter plaatse van de toekomstige tunnel tot de minimale diepte van deze tunnel (circa 5 m-mv.) en overige niet onderzochte delen;
bepalen kwaliteit puin/slakkenlaag (van circa 0,1 tot 0,5 m –mv);
hergebruiksmogelijkheden vrijkomende grond, asfalt, funderingsmateriaal bepalen.
4.3 Water
Algemeen
In ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of dorp ligt. Een watersysteem is een samenhangend en functionerend geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems, oevers en technische infrastructuur met inbegrip van de daarin voorkomende levensgemeenschappen en alle bijbehorende fysische, chemische en biologische kenmerken en processen. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen wordt landelijk ondersteund. In de startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeen gekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. Concreet betekent de invoering van de watertoets dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd omschrijft.
Daarin dient een advies van de waterbeheerder te worden meegenomen. Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan het daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Resultaten
Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteiten, verdroging, etc. te voorkomen. In onderstaande tabel zijn alle relevante waterhuishoudkundige aspecten weergegeven.
THEMA |
WATERDOELSTELLING |
UITWERKING |
Veiligheid/ Waterkering |
Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte. |
Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in het plangebied. De waterkering langs het kanaal, de Westhavendijk, wordt niet beïnvloed door dit plan. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) |
Voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/ afvoeren van water. |
Het verhard oppervlak zal minimaal toenemen tov de huidige verharding. Het oppervlaktewater wat gedempt gaat worden zal worden gecompenseerd. De tunnelbak is omgeven door een hoger gelegen maaiveld zodat inundatie vanuit het oppervlaktewater niet voorkomt.
|
Riolering/ RWZI (incl. water op straat/ overlast) |
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor. |
Het hemelwater van het wegdek van de nieuwe keerlus wordt conform gemeentelijk beleid voor druk bereden wegen niet ongezuiverd geloosd op oppervlaktewater maar geleid door een filter.
De hemelwaterfavoer van de fietserstunnel wordt aangesloten op het bestaande hemelwaterriool (hwa) en wordt zo naar het nabije oppervlaktewater geleid, indien gewaarborgd kan worden dat er niet regelmatig graffiti schoongemaakt hoeft te worden. Indien dit niet gewaarborgd kan worden dient de tunnel zijn hemelwater te lozen op op het vuilwaterriool (dwa)
|
Water-voorziening/-aanvoer |
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. |
De watervoorziening is niet in het geding.
|
Volksgezondheid (water gerelateerd) |
Minimaliseren risico water-gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Er zijn geen wijzigingen in de overstorten uit het gemengde rioolstelsel die uitkomen op het oppervlaktewater in het plangebied.
Verdrinkingsgevaar zal worden geminimaliseerd door het hanteren van een talud van 1:2 bij nieuw aan te leggen water. |
Bodemdaling |
Voorkómen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden. |
Grondwateroverlast |
Tegengaan/Verhelpen van grondwateroverlast. |
Er zijn geen problemen met grondwateroverlast bekend. |
Oppervlaktewaterkwaliteit |
Behoud/Realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en natuur. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. |
Het hemelwater van de fietstunnel wordt niet aangesloten op het vuilwater (dwa) rioolstelsel conform de door het Waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom, indien gewaarborgd kan worden dat er geen graffiti (regelmatig) schoongemaakt behoefd te worden. Het hemelwater van het wegdek van de nieuwe keerlus wordt niet ongezuiverd geloosd op oppervlaktewater maar via een filter. |
Grondwaterkwaliteit |
Behoud/Realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor mens en natuur. |
Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek daarvoor bedoeld) infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening. |
Verdroging |
Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; m.n. van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedings-zone zie prov. OmgevingsPlan) |
Verdroging is niet aan de orde. |
Natte natuur |
Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. |
Onderhoud (smogelijkheden) waterlopen |
Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te kunnen worden. |
Alle watergangen krijgen de gebruikelijke onderhoudsvoorzieningen zoals onderhoudsstroken volgens geldend beleid van het waterschap. |
Waterschapswegen |
M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen/nabij het plangebied. |
In de nabijheid liggen geen waterschapswegen. |
Conclusie
In overleg met het waterschap Zeeuwse Eilanden kan geconcludeerd worden dat, indien
gehouden wordt aan de voorwaarden zoals gesteld door het waterschap, het aspect water
geen belemmering vormt voor het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
4.4 Flora en Fauna
Algemeen
Rijk, provincie en gemeenten hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de natuur te beschermen. Tot die natuur behoren alle natuurgebieden, maar ook de beschermde plantenen diersoorten binnen en buiten deze gebieden. Het behoud van de soortenrijkdom, ofwel het behoud van biodiversiteit, is een belangrijk onderdeel van het (Rijks)natuurbeleid. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid is gebaseerd op nationale en internationale afspraken, onder andere vastgelegd in de voormalige Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze richtlijn is sinds oktober 2005 vervangen door de Europese richtlijn Natura 2009.
Deze internationale verplichtingen zijn voor een groot deel verankerd in de Nederlandse regelgeving, met name in de Flora- en Faunawet en de natuurbeschermingswet.
De Flora- en faunawet bepaalt onder meer dat het verboden is om beschermde planten- en diersoorten zonder noodzaak te verontrusten of zijn voortplantings- of rustplaats te verstoren danwel te beschadigen (artikel 2). In artikel 3 en artikel 4 is aangegeven welke planten- en diersoorten beschermd zijn. De minister van LNV kan onder voorwaarden ontheffing verlenen van de opgenomen verboden (artikel 75). Het is van belang om bij ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dier- en plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
Ander belangrijk aspect is de reeds genoemde Natura 2000 richtlijn. Het doel van deze richtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde soorten en habitattypen. De gebiedsbescherming is door middel van beide richtlijnen vastgelegd in aangewezen speciale beschermingszones, die het meest geschikt zijn als leefgebied voor beschermde vogelsoorten. Deze zijn van belang voor de instandhouding van bepaalde natuurlijke habitats en bepaalde flora en fauna. Voor ieder project of plan in of nabij een speciale beschermingszone kunnen de bevoegde overheden, pas toestemming geven voor uitvoering nadat zij op basis van een passende beoordeling de zekerheid hebben gekregen dat het project of plan de natuurlijke kenmerken en/of soorten van het betrokken gebied niet significant aantast. Ook bestaand grondgebruik is aan deze onderzoeksplicht onderworpen. Alle Natura 2000 gebieden zijn opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur van de provincie Zeeland.
Voor een beoordeling van de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op de
beschermde natuurwaarden in het plangebied zijn zodoende de volgende aspecten van belang:
De ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van in het kader van Natura 2000 aangewezen speciale beschermingszones (gebiedsbescherming);
De aanwezigheid van in het kader van de Flora- en faunawet beschermde dier- en plantensoorten (soortenbescherming).
Bevindingen
Het plangebied bestaat grotendeels uit stedelijk gebied en uit agrarisch gebied. Het agrarisch gebied betreft een oude boerderij (met erf en huisweiden) die omringd is door stedelijk gebied. De locatie waar de keerlus wordt gerealiseerd bestaat uit bermen, singelbeplanting, sloot en weiland.
Voor de realisatie van de keerlus zal er beplanting moeten verwijderd, zal de sloot moeten worden gedempt, het terrein bouwrijp gemaakt moeten worden, verhardingen worden aangelegd en nieuwe groenelementen worden aangeplant. Ten aanzien van deze activiteiten in relatie tot flora en fauna worden er de onderzoeksrapportage de volgende conclusies getrokken:
In het plangebied zijn geen waarnemingen bekend en ook niet te verwachten van: slakken, kevers, kreeftachtigen, reptielen, dagvlinders, libellen, vissen, ongewervelden en tweekleppigen die in het kader van de Flora- en faunawet zijn beschermd;
In het plangebied komen watervogels voor. De voorgenomen activiteiten zijn niet verstorend voor watervogels;
In het plangebied komen zoogdieren voor die door de Flora- en faunawet beschermd worden. De voorgenomen activiteit heeft echter geen nadelige invloed op deze soorten indien een vergelijkbare hoeveelheid groen wordt teruggeplant. Het groen dient, zoals in de huidige situatie, aangeplant te worden als lijnvormige beplanting. Vleermuizen volgen deze beplanting als vliegroute tussen verschillende foerageergebieden en dagverblijven. De hoeveelheid verlichting op de rotonde blijft vergelijkbaar met de huidige situatie;
In het plangebied komen broedvogels voor, in het werkgebied zijn broedvogels te verwachten. Geadviseerd wordt om beplanting te verwijderen buiten de broedperiode (richtlijn rooien beplanting 15 juli – 15 maart). De voorgenomen werkzaamheden zijn niet nadelig voor broedvogels in de omgeving van het werkgebied waarvan het gehele leefgebied beschermd is;
In het plangebied komen amfibieën voor die door de Flora- en Faunawet beschermd worden. Er is een reële kans dat de sloot die gedempt zal worden leefgebied (voortplantingsbiotoop) is voor amfibieën. Geadviseerd wordt om de sloot te dempen buiten de voortplantingsperiode (richtlijn periode dempen sloot (15 juli – 15 oktober), de nieuwe sloot aan te leggen met flauwe taluds zodat deze makkelijk te bereiken is voor amfibieën. Ook de beplanting dient verwijderd te worden in de meest gunstige periode (15 juli-15 oktober). Vooraf kan (periode maart-april) onderzocht worden of de sloot gebruikt wordt als voortplantingswater. De eieren kunnen overgezet worden in een geschikte sloot in de omgeving. Net voor dempen van de sloot, amfibieën uit sloot wegvangen (indien er water in de sloot staat) en overzetten naar een nabijgelegen sloot;
In het studiegebied en werkgebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde vaatplanten. Er zijn echter zeer weinig gegevens bekend van dit gebied en de veldverkenning is niet uitgevoerd in de meest optimale periode. Het is mogelijk dat er in het werkgebied nog andere diersoorten voorkomen. Deze soorten mogen volgens de gedragscode bouwen Nederland verplant te worden voor activiteiten die vallen onder ruimtelijke inrichting.
Conclusie
Op grond van de uitgevoerde beoordeling kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
In het plangebied zijn geen speciale beschermingszones, Natuurgebiedsplan, Natura 2000 richtlijn (voorheen Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), die nadelige effecten ondervinden van de voorgenomen activiteiten om de keerlus te realiseren. Dezelfde hoeveelheid groen wordt teruggeplant en het aangrenzend weiland wordt kwalitatief verbeterd voor landschap en natuur. Verder zijn de voorgenomen activiteiten zijn niet nadelig voor de beschermde soorten buiten het werkgebied.
Voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten is geen ontheffing noodzakelijk in
het kader van de Flora- en Faunawet.
Aangezien de veldverkennning is uitgevoerd in een minder gunstig jaargetijde en er weinig gegevens beschikbaar waren, wordt echter wel geadviseerd om in het voorjaar ter plaatse te kijken of er beschermde planten in de berm staan en of de te dempen sloot gebruikt wordt als voortplantingswater voor amfibieën. Indien dit het geval is kan hier met de werkzaamheden rekening mee worden gehouden.
4.5 Geluidhinder
Algemeen
Door de huidige verkeersregelinstallatie op de kruising Troelstralaan en Ringbaan-West te vervangen door een zogenaamde keerlus en een fietstunnel is het mogelijk dat de geluidsbelasting op de woningen nabij deze kruising kan wijzigen. Er zou sprake kunnen zijn van een reconstructie in de zin van de wet geluidhinder. Daarom is een akoestisch onderzoek verricht.
Resultaten
Het onderzoek dat is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan geeft de volgende resultaten aangaande verkeerslawaai:
De aanleg van een keerlus valt onder het begrip “fysieke wijziging van een weg”. Hiermee valt de keerlus onder een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Wil een fysieke wijziging onder de Wet geluidshinder vallen dan dient te worden nagegaan of sprake is van een toename van de geluidsbelasting met 2 dB of meer. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelastingen van de woningen in de nabijheid van de kruising in 2019 met maximaal 0,1 dB zullen toenemen. Zodoende is geen sprake van een toename met 2 dB(A) of meer en dus ook niet van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelastingen van de woningen langs de wegen, waarvan de verkeersintensiteit door de aanleg van de keerlus wijzigt, bij ongewijzigde verkeersstructuur in 2019 met maximaal 0,1 dB zullen toenemen. Er is dus geen sprake van een toename met 2 dB(A) of meer en dus ook niet van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Aan- duiding bijlagen 4 en 5 |
Omschrijving
|
Lden 2009 |
Lden 2019 keerlus huidige hoogte |
Toe- of af- name |
Lden 2019 keerlus 1 meter hoger |
Toe- of af- name |
Lden 2019 keerlus 1 meter hoger Asfalt: SMA 0/6 |
Toe- of af- name |
Ch38 |
Colijnhof 38 |
53,5 |
53,6 |
+0,1 |
53,6 |
+0,1 |
53,4 |
-0,1 |
Cw01 |
Cornelisweg 1 |
60,7 |
59,9 |
-0,8 |
59,9 |
-0,8 |
58,9 |
-1,8 |
Pw06 |
Paardeweg 6 |
51,0 |
50,7 |
-0,3 |
51,0 |
0 |
50,5 |
-0,5 |
Rbw20 |
Ringbaan West 20 |
60,1 |
59,3 |
-0,8 |
59,4 |
-0,7 |
58,6 |
-1,5 |
Rbw22 |
Ringbaan West 22 |
60,2 |
59,5 |
-0,7 |
59,5 |
-0,7 |
58,6 |
-1,6 |
Sh07 |
Statenhof 07 |
50,4 |
50,3 |
-0,1 |
50,4 |
0 |
50,1 |
-0,3 |
Sh09 |
Statenhof 09 |
52,7 |
52,3 |
-0,4 |
52,5 |
-0,2 |
52,1 |
-0,6 |
Sh11 |
Statenhof 11 |
53,2 |
52,7 |
-0,5 |
52,8 |
-0,4 |
52,3 |
-0,9 |
Sh13 |
Statenhof 13 |
53,6 |
53,0 |
-0,6 |
53,1 |
-0,5 |
52,5 |
-1,1 |
Sh15 |
Statenhof 15 |
54,1 |
53,4 |
-0,7 |
53,5 |
-0,6 |
52,8 |
-1,3 |
Sh17 |
Statenhof 17 |
55,0 |
54,4 |
-0,6 |
54,5 |
-0,5 |
53,7 |
-1,3 |
Sh19 |
Statenhof 19 |
55,2 |
54,5 |
-0,7 |
54,6 |
-0,6 |
53,8 |
-1,4 |
Sh21 |
Statenhof 21 |
59,5 |
59,1 |
-0,4 |
59,4 |
-0,1 |
58,9 |
-0,6 |
Sh23 |
Statenhof 23 |
58,7 |
58,5 |
-0,2 |
58,8 |
+0,1 |
58,6 |
-0,1 |
Sh25 |
Statenhof 25 |
58,6 |
58,5 |
-0,1 |
58,8 |
+0,2 |
58,6 |
0 |
Ws02 |
Westerstraat 2 |
55,9 |
56,0 |
+0,1 |
56,2 |
+0,3 |
55,9 |
0 |
Zms46 |
Zaagmolenstraat 46 |
59,9 |
59,8 |
-0,1 |
59,9 |
0 |
59,4 |
-0,5 |
Zms48 |
Zaagmolenstraat 48 |
60,2 |
60,1 |
-0,1 |
60,1 |
-0,1 |
59,6 |
-0,6 |
Zms50 |
Zaagmolenstraat 50 |
60,4 |
60,2 |
-0,2 |
60,2 |
-0,2 |
59,6 |
-0,8 |
Zms52 |
Zaagmolenstraat 52 |
60,8 |
60,5 |
-0,3 |
60,6 |
-0,2 |
59,9 |
-0,9 |
Zms54 |
Zaagmolenstraat 54 |
61,0 |
60,7 |
-0,3 |
60,8 |
-0,2 |
60,0 |
-1,0 |
Zms56 |
Zaagmolenstraat 56 |
61,2 |
60,8 |
-0,4 |
60,9 |
-0,3 |
60,1 |
-1,1 |
Zms58 |
Zaagmolenstraat 58 |
61,4 |
61,0 |
-0,4 |
61,1 |
-0,3 |
60,3 |
-1,1 |
Zms60 |
Zaagmolenstraat 60 |
61,7 |
61,3 |
-0,4 |
61,4 |
-0,3 |
60,5 |
-1,2 |
Zms62 |
Zaagmolenstraat 62 |
62,0 |
61,5 |
-0,5 |
61,6 |
-0,4 |
60,7 |
-1,3 |
Zms64 |
Zaagmolenstraat 64 |
62,3 |
61,8 |
-0,5 |
61,9 |
-0,4 |
61,0 |
-1,3 |
Zms66 |
Zaagmolenstraat 66 |
62,6 |
62,1 |
-0,5 |
62,1 |
-0,5 |
61,2 |
-1,4 |
Zms68 |
Zaagmolenstraat 68 |
62,9 |
62,4 |
-0,5 |
62,5 |
-0,4 |
61,5 |
-1,4 |
Zms70 |
Zaagmolenstraat 70 |
63,2 |
62,7 |
-0,5 |
62,8 |
-0,4 |
61,8 |
-1,4 |
Zms72 |
Zaagmolenstraat 72 |
63,7 |
63,2 |
-0,5 |
63,3 |
-0,4 |
62,3 |
-1,4 |
Zms74 |
Zaagmolenstraat 74 |
64,2 |
63,8 |
-0,4 |
63,8 |
-0,4 |
62,9 |
-1,3 |
Zms76 |
Zaagmolenstraat 76 |
64,4 |
64,0 |
-0,4 |
64,1 |
-0,3 |
63,1 |
-1,3 |
Zms78 |
Zaagmolenstraat 78 |
64,7 |
64,3 |
-0,4 |
64,4 |
-0,3 |
63,4 |
-1,3 |
Zms80 |
Zaagmolenstraat 80 |
65,6 |
65,3 |
-0,3 |
65,4 |
-0,2 |
64,4 |
-1,2 |
Figuur 4: resultaten akoestisch onderzoek
Conclusie
Door de wijziging van de samenstelling van het verkeer (minder vrachtverkeer) nemen de geluidsbelastingen van de meeste woningen eerder af dan toe.
4.6 Luchtkwaliteit
Algemeen
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hierdoor zijn overheden bij besluiten, waarbij het aspect luchtkwaliteit aan de orde is, verplicht de grenswaarden, genoemd in de
Wet luchtkwaliteit, in acht te nemen ten aanzien van voor luchtverontreiniging gevoelige bestemmingen. Voor zover deze verplichting niet geldt (de luchtkwaliteit verslechtert niet in betekenende mate, er worden geen normen van de Wet luchtkwaliteit overschreden) is een dergelijk
onderzoek nabij drukke verkeerswegen gewenst en in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Wet luchtkwaliteit
In de nabijheid van wegen kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging. Deze luchtverontreiniging
kan negatieve effecten hebben op de gezondheid. Bij nieuwe bestemmingen langs wegen mag geen
sprake zijn van een overschrijding van de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit.
Ook wijzigingen in de bestaande verkeersstructuur of structurele veranderingen in de verkeersintensiteiten, mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Niet alleen bij bestaande (gevoelige) functies, maar ook dicht bij de weg.
De nieuwe Wet luchtkwaliteit is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen is stilgelegd door uitspraken van de afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. De nieuwe wet geeft meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. De nieuwe wet regelt net als zijn voorganger (het Besluit luchtkwaliteit 2005), dat zeezout in de lucht niet meegerekend hoeft te worden bij vaststelling van de concentraties fijn stof. Zeezout is natuurlijk van oorsprong en ongevaarlijk voor de gezondheid. In de Meetregeling luchtkwaliteit 2005 staat hoeveel zeezout mag worden afgetrokken van de fijn stof- concentratie. Het overgrote deel van het fijn stof in Nederland is van natuurlijke oorsprong of waait over vanuit het buitenland. Voorbeelden van soorten fijn stof van natuurlijke oorsprong zijn opstuivend zand, zeezout, bodemstof en plantmateriaal (bijvoorbeeld stuifmeel). Slechts een zesde wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten (antropogene fijn stof) in Nederland. Daardoor kan Nederland zelfs met alle denkbare maatregelen niet op tijd voldoen aan de Europese normen voor fijn stof.
De Raad van State heeft aangegeven dat het voor de hand ligt om alleen te kijken naar het fijn stof dat door mensen wordt veroorzaakt. VROM heeft een Meetregeling luchtkwaliteit 2005 gemaakt. Door
deze regeling hoeft zeezout niet te worden meegeteld in fijn stof. De norm zal ook met de zeezout-aftrek nog vaak worden overschreden. Het niet meerekenen van zeezout geeft meer mogelijkheden voor ruimtelijke projecten.
De Meetregeling luchtkwaliteit 2005, gebaseerd op het Besluit luchtkwaliteit 2005, regelt hoeveel fijn
stof van natuurlijke oorsprong mag worden afgetrokken van de fijn stof-concentraties in de lucht. Dit
wordt wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. De meetregeling is in juli 2005 in de Staatscourant gepubliceerd en is tegelijkertijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 in werking getreden. Hiervoor in de
plaats komt de Regeling beoordeling luchtkwaliteit. De regeling staat voor fijn stof een vaste aftrek toe
van 6 dagen van de berekende waarde. De dagnorm houdt in dat de norm voor fijn stof maximaal 35
dagen mag worden overschreden. Deze aftrek is toegepast in bijlage 2 van de onderzoeksrapportage.
Daarnaast geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. De aftrek
varieert van 3 microgram per kubieke meter (µg/m³) tot 7 µg/m³. Voor de gemeente Goes bedraagt
deze aftrek 6 microgram per kubieke meter (µg/m³). Deze aftrek is toegepast in de bijlagen 3 en 6 van de onderzoeksrapportage.
Gevoelige bestemmingen
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) behorend bij de Wet luchtkwaliteit is op 16
januari 2009 in werking treden. Daarin worden de volgende locaties aangemerkt als voor luchtverontreiniging gevoelige bestemmingen:
gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik:
ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen;
ten behoeve van kinderopvang;
als verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis;
ten behoeve van een combinatie van functies als genoemd onder a, b of c.
Bepalen van het onderzoeksgebied
Het onderzoek is beperkt tot de wegen die uitkomen op de kruising waar de keerlus wordt aangelegd, te weten: Ringbaan-West midden, Ringbaan-West oost, Troelstralaan en de Westerstraat.
Beoordelingspunten
De beoordelingspunten zijn zodanig gekozen dat mag worden aangenomen dat ze representatief zijn
voor de luchtkwaliteit in een gebied van tenminste 200 m². De concentraties van stikstofdioxide en van
zwevende deeltjes (PM10) zijn bepaald binnen 5 meter van de wegrand, conform het Meet- en
regelvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit.
Wijziging verkeersstructuur/intensiteiten
De aanleg van de een keerlus zal zorgen voor een betere doorstroming van het verkeer. De verkeersintensiteiten voor de verschillende situaties zijn bepaald door het deskundigenbureau Goudappel & Coffeng in verband met het bestemmingsplan Goese Schans. Deze verkeersintensiteiten zijn terug te vinden in de bijlagen 2 en 5 van de onderzoeksrapportage. Bij de bepaling is rekening gehouden met de realisering van de woonwijken Mannee en Goese Schans. Door het verdwijnen van het Havenindustrieterrein zal de intensiteit van het vrachtverkeer op Ringbaan-West duidelijk afnemen.
Maatgevende stoffen
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2) het meest maatgevend, omdat
deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde in het
Besluit luchtkwaliteit veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof van belang. De
grenswaarde voor fijn stof (24-uursgemiddelde) wordt als gevolg van de hoge achtergrondconcentraties in grote delen van Nederland overschreden. Het terugdringen van deze
hoge concentraties is in de eerste plaats een taak van de Rijksoverheid. Volgens recente jurisprudentie moet de lokale overheid wel maatregelen treffen die binnen haar bevoegdheden passen. Van belang is daarbij dat een planologische ontwikkeling, bezien in groter verband, de verdergaande reductie van luchtverontreinigende van stoffen die het rijk niet in gevaar brengt.
Ruimtelijke maatregelen (bijvoorbeeld het hanteren van een grotere afstand tussen gevoelige
bestemmingen en verkeerswegen) hebben slechts een effect op de concentraties ter plaatse van de
gevoelige bestemming. De uitstoot van luchtverontreinigende componenten en de bijdrage aan de
achtergrondconcentratie blijft verder gelijk. Daarnaast is een hoge concentratie fijn stof slechts in geringe mate verkeersgerelateerd. Andere stoffen uit het Besluit luchtverontreiniging (benzeen en dergelijke) hebben voor wat betreft het verkeer dat van die wegen gebruik maakt, maar een beperkte invloed op de luchtkwaliteit nabij die wegen en worden daarom ook buiten beschouwing gelaten (zie Handreiking Meten en Rekenen Luchtkwaliteit, p. 23).
Door TNO zijn met het model CAR II testberekeningen uitgevoerd voor een situatie waarin
intensiteiten en het aandeel vrachtverkeer sterk zijn overschat. Uit deze berekeningen op basis van
het Referentiescenario volgt dat de concentraties koolmonoxide, benzeen en zwaveldioxide zich ruim
onder de grenswaarden bevinden. Voor de testberekening is uitgegaan van de volgende aannames,
die de Nederlandse situatie (en zeker de Goese situatie) qua intensiteiten en samenstelling sterk
overschatten: 350.000 motorvoertuigen per etmaal, 12,5% middelzwaar vrachtverkeer, 12,5% zwaar
vrachtverkeer, toetsing op 15 meter van de middenlijn van de weg. Onder deze omstandigheden
worden door het programma CAR II versie 5.0 voor de jaren 2004, 2010 en 2015 geen overschrijdingen voor koolmonoxide, benzeen en zwaveldioxide gerapporteerd. Omdat de
achtergrondconcentraties voor de genoemde stoffen in Nederland niet sterk variëren is bovenstaande
algemeen geldig.
CAR biedt geen mogelijkheden voor berekeningen van de concentraties lood, maar in het
Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2002 van het RIVM is aangegeven dat de concentraties lood langs wegen
al jaren geen probleem meer zijn door de invoering van loodarme en loodvrije benzine. De berekende concentraties benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide en benzo(A)pyreen (BaP) zijn overigens wel terug te vinden in de bijlagen 4 en 7 van de onderzoeksrapportage met de rekenresultaten van CAR II. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel: Grenswaarden van maatgevende stoffen
grenswaarde NO2 vanaf 2010 (jaargemiddelde in µg/m³) |
grenswaarde fijn stof (PM10 ) vanaf 2005 (jaargemiddelde in µg/m³) |
maximaal aantal overschrijdingen van grenswaarde voor fijn stof vanaf 2005 (van het 24-uursgemiddelde, 50 µg/m³) |
40 |
40 |
35 |
*35 dagen plus zes extra dagen i.v.m. de zeezoutcorrectie
Onderzoeksmethode
De luchtkwaliteit langs Ringbaan-West Midden, Ringbaan-West Oost, Troelstralaan en Westerstraat is
berekend met behulp van het CAR II-programma (versie 8.1). Dit programma is ontwikkeld door het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van het Directoraat-Generaal
milieubeheer, Directie Lucht en energie. Het CAR II-programma geldt als het standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit. Het programma kan onder meer berekeningen
uitvoeren voor de maatgevende stoffen fijn stof en stikstofdioxide. Hierdoor is het programma slechts
geschikt voor het verkrijgen van een algemeen beeld van de luchtkwaliteit en voor het opsporen van
knelpunten. Deze methode is toegepast omdat de situatie voor alle wegen voldoet aan de volgende
eisen:
de weg ligt in een stedelijke omgeving
de rekenafstand ligt binnen de maximale rekenafstand van 30 meter t.o.v. de wegas
er is niet of nauwelijks sprake van een hoogteverschil tussen de weg en de omgeving
langs de weg bevinden zich geen afschermende constructies
de weg is vrij van tunnels.
Voor de berekeningen van concentraties met het CAR II-programma is de afstand tot de wegas van 5
meter gebruikt voor zowel NO2 als fijn stof. Dit is binnen de maximale afstanden tot de wegrand
genoemd in de Handreiking Meten en Rekenen Luchtkwaliteit, p. 20. De berekende concentraties gelden voor een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld. De invloed van de hoogte van de bebouwing
is verwerkt in de verschillende wegtypes die in het programma ingevoerd kunnen worden. De berekeningen zijn in dit planstadium slechts uitgevoerd voor de huidige situatie.
Onderzoek
Voor Ringbaan-West midden, Ringbaan-West oost, Troelstralaan en Westerstraat (op 5 meter vanaf
de wegas = minimumafstand CAR II) zijn berekeningen naar de concentraties luchtverontreinigende
stoffen uitgevoerd voor de volgende situaties:
het referentiejaar 2009,
tien jaar na het referentiejaar 2019 waarbij uitsluitend gerekend is met autonome groei,
het jaar 2020, waarbij de parkeergarage is gerealiseerd.
Weg |
Stikstofdioxide |
Fijn stof |
|
jaargemiddelde |
Achtergrond |
jaargemiddelde |
achtergrond |
aantal malen overschrijding grenswaarde 24-uursgemiddelde |
Ringbaan-West midden |
31,8 |
20,0 |
19,5 |
17,1 |
11 |
Ringbaan-West oost |
32,1 |
20,0 |
19,6 |
17,1 |
11 |
Troelstralaan |
25,5 |
20,0 |
18,4 |
17,1 |
8 |
Westerstraat |
24,2 |
20,0 |
18,0 |
17,1 |
8 |
Tabel: Berekeningsresultaten luchtverontreiniging 2009 (referentiejaar)
Weg |
Stikstofdioxide |
Fijn stof |
|
jaargemiddelde |
Achtergrond |
jaargemiddelde |
achtergrond |
aantal malen overschrijding grenswaarde 24-uursgemiddelde |
Ringbaan-West midden |
18,1 |
13,2 |
16,2 |
14,9 |
4 |
Ringbaan-West oost |
18,2 |
13,2 |
16,2 |
14,9 |
4 |
Troelstralaan |
16,7 |
13,2 |
15,7 |
14,9 |
4 |
Westerstraat |
15,7 |
13,2 |
15,5 |
14,9 |
3 |
Tabel: Berekeningsresultaten luchtverontreiniging 2019 (autonome groei inclusief aanleg rotonde)
Ter illustratie zijn in de bijlagen 4 en 7 van de onderzoeksrapportage ook de concentraties overige stoffen (benzeen, SO2, CO en BaP) vermeld.
Berekeningen met CAR II, versie 8.1 wijzen uit dat de jaargemiddelde waarden voor stikstofdioxyde
en fijn stof de grenswaarden in het referentiejaar 2009 niet overschrijden. Binnen een periode van 10
jaar zullen deze concentraties voor geen van de doorgerekende situaties op basis van het vigerende
rijksbeleid nog verder zijn afgenomen.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden en/of plandrempels voor stikstofdioxide en fijn stof in geen van de doorgerekende situaties (niet nu en niet in 2019 met een
keerlus) worden overschreden (zie ook de bijlagen 3 en 6 van het onderzoeksrapport).
4.7 Externe veiligheid
In ruimtelijke projecten dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door leidingen;
Bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico’s zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wettelijke regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ligt vast in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), het Reglement Vervoer over de Spoorweg van Gevaarlijke Stoffen (VSG), het Reglement Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen (VLG) en het Reglement Vervoer over de Binnenwateren van Gevaarlijke stoffen (VBG). De beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen dient plaats te vinden aan de hand van de nota “Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen, 2e kamer 1995-1996”, de handreiking “Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen, VNG 1998” en de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, Min V&W 2004”.
De risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (kans op overlijden van één op een miljoen per jaar) is een norm en wordt weergegeven in de vorm van een contour 10-6. Binnen deze contour mogen er geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) worden gerealiseerd. Voor bestaande situaties geldt de 10-6/jaar als streefwaarde. De grenswaarde voor bestaande situaties is 10-5/jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6/jaar als richtwaarde en de 10-5/jaar als grenswaarde.
Het groepsrisico is een oriënterende waarde (geen harde norm) waarvan onderbouwd mag worden afgeweken. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in de kans per jaar op een aantal (groep) doden. Het GR moet kleiner zijn dan 10-2. Dit is een kans van één op tienduizend (per jaar per kilometer) op een ongeluk met 10 slachtoffers, een kans van één op een miljoen (per jaar per kilometer) op een ongeluk met 100 slachtoffers, enz.
Bij buisleidingen dient rekening gehouden te worden met een bebouwingsafstand en een toetsingsafstand. Het streven dient erop gericht te zijn dat er binnen de toetsingsafstand geen woonbebouwing of bijzondere objecten worden gerealiseerd.
Inventarisatie transportroutes
Spoorlijnen
De Zeeuwse spoorlijn Vlissingen – Roosendaal ligt op ruime afstand van het plangebied.
Wegen
Wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in of in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig.
Waterwegen
Waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in of in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig.
Buisleidingen
Buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in of in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig.
Bedrijven
BRZO Bedrijven
In het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO 1999) staan criteria die aangeven welke bedrijven zoveel gevaarlijke stoffen hebben, dat er een risico van een zwaar ongeval bestaat. Voor deze bedrijven gelden (nog) strengere regels dan normaal. Er wordt binnen de groep BRZO-bedrijven nog onderscheid gemaakt tussen een zware en een lichtere categorie. De lichtere categorie wordt ook wel PBZO (preventiebeleid zware ongevallen) –bedrijven genoemd, omdat ze een preventiebeleid moeten hebben en een veiligheidsbeheersysteem (VBS). Voor bedrijven van de zware categorie geldt dit ook, maar deze moeten tevens een risicoanalyse uitvoeren en een veiligheidsrapport (VR) opstellen. Die bedrijven worden daarom ook wel VR(plichtige)-bedrijven genoemd.
Bevi
Het Besluit van 27 mei 2004, inhoudende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen) is in werking getreden per 27 oktober 2004.
Doel van dit besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen beperken tot een aanvaardbaar minimum. Conform artikel 5 van het Bevi moeten de (nieuwe) grenswaarden/richtwaarden worden toegepast bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige (op grond van de Wm) risicovolle bedrijven en de nabijgelegen gevoelige objecten.
Inventarisatie inrichtingen
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen BRZO en/of Bevi bedrijven gelegen.
Conclusie
Wat betreft het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de onderhavige kruising.
4.8 Verkeer
Het kruispunt Troelstralaan - Ringbaan West is momenteel voorzien van een verkeersregelinstallatie (VRI). Op dit moment kan het kruispunt de verkeersintensiteiten goed verwerken. Wel is er sprake van een relatief hoog aantal ongevallen. In de periode 2004 tot en met 2007 hebben er zes slachtofferongevallen plaatsgevonden. In de meeste gevallen gaat het hierbij om fietsslachtoffers nadat een fietser of auto het rode verkeerslicht heeft genegeerd. Het kruispunt is dan ook een van de zogenaamde “grey spots” (verkeersonveilige punten) in het Goese verkeersveiligheidsplan.
In het kader van de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Goese Schans is voor de Ringbaan West een studie uitgevoerd naar de doorstroming in het jaar 2020, als de gehele wijk gerealiseerd is. Hierbij is ook gekeken of de huidige kruispunten voldoen en zo nee, op welke wijze deze moeten worden aangepast. Voor het kruispunt Troelstralaan – Ringbaan West is in deze studie aangetoond dat in deze periode een verkeersregelinstallatie niet meer voldoende werkt. De beste oplossing is het kruispunt als keerlus uit te voeren.
Om het kruispunt zodanig in te richten dat ook in de toekomst het verkeer op een goede wijze kan worden afgewikkeld en dat ook de verkeersveiligheid wordt verbeterd is er voor gekozen een keerlus te realiseren met een fietstunnel. Door de ongelijkvloerse kruising voor het langzaam verkeer worden conflicten tussen autoverkeer en langzaam verkeer voorkomen. De vormgeving als keerlus zorgt voor een betere verdeling tussen de Ringbaan West als doorgaande route en beide zijstraten als ondergeschikten hieraan.