Kern Ovezande, gedeelte Nieuwstraat, 2022    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het sportcomplex aan de Nieuwstraat te Ovezande is in oostelijke richting verschoven. Het sportcomplex is in oostelijke richting verschoven en ter plaatse van de voormalige locatie is het bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat' vastgesteld, waarmee ongeveer 15 woningen ter plaatse kunnen worden gerealiseerd. De woningbouwlocatie wordt momenteel ontwikkeld.

In de regels van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee een deel van de bestemming 'Groen' gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand - 1'. De voorstaande wijzigingsbevoegdheid was opgenomen, omdat de gronden ter plaatse van het wijzigingsgebied 1 waren gelegen binnen de milieuzone van een tegenoverliggend agrarische bedrijf (Nieuwstraat 20). Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten daar beëindigd en is de bestemming omgezet naar 'Wonen'. Hierdoor is het mogelijk om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en de gronden met de bestemming 'Groen' in het wijzigingsgebied om te zetten naar 'Wonen', waardoor de nieuwbouw van twee vrijstaande woningen mogelijk wordt gemaakt.

Om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, is het noodzakelijk dat een wijzigingsplan wordt opgesteld. Dit document betreft het wijzigingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van de kern Ovezande in de gemeente Borsele. Het plangebied maakt onderdeel uit van het perceel kadastraal bekend als gemeente Borsele, sectie AF, nummer 2072. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Nieuwstraat, aan de oostzijde door de nieuwe ontsluitingsweg Pastoor Pontenagelstraat. Aan de overige zijden grenst het plangebied nu nog aan braakliggende bouwgrond. Op deze gronden zullen te zijner tijd vrijstaande woningen worden gerealiseerd.

verplicht

1.3 Vigerend bestemmingsplan / juridische aspecten     

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat'. Het vigerende bestemmingsplan maakt woningbouw op deze locatie niet rechtstreeks mogelijk. De gronden zijn momenteel bestemd als ‘Groen' met de aanduiding 'Wro-zone - Wijzigingsgebied - 1'.

verplicht

Middels deze aanduiding, vastgelegd in artikel 3 lid 4 van het voormelde bestemmingsplan, is het mogelijk de bestemming 'Groen' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand - 1', met dien verstande dat voldaan wordt aan het aantal voorwaarden. Toetsing aan deze voorwaarden vindt plaats in paragraaf 3.3.3.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting van het voorliggende wijzigingsplan kent de volgende opbouw. Hoofdstuk 2 stelt het stedenbouwkundig plan aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid dat op de voorgestane ontwikkeling van toepassing is. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de kwaliteit van de leefomgeving. De juridische vorm van het wijzigingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 6 aangeduid en tot slot wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke toetsing en overleg van de beoogde ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Stedenbouwkundig plan     

In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundig plan voor de locatie ‘Ovezande, gedeelte Nieuwstraat’ beschreven.

2.1 Bestaande situatie     

Aan de oostzijde van de kern Ovezande, ter plaatse van het plangebied, lag voorheen een sportcomplex. Om het sportcomplex van Ovezande meer mogelijkheden te bieden en te laten voldoen aan de eisen van de huidige tijd, is het sportcomplex in 2011 in oostelijke richting verplaats. Op deze manier kon er meer ruimte geboden worden voor de tennis- en voetbalaccommodaties en voor tijdelijke evenementen. Het voormalige sportcomplex is vervolgens (juridisch-planologisch) omgevormd naar het woongebied 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat'. De woningbouwlocatie is momenteel in ontwikkeling.

De woningbouwlocatie bevindt zich in de door bomen omrande Verlorenkostpolder, die een wat besloten karakter kent. De locatie wordt aan de zuidzijde begrensd door de Nieuwstraat en de Rooneusdijk, aan de westzijde door de woonkavels aan de Strobbelhoekstraat en aan de noordzijde door de diepe tuinen aan de Hoofdstraat. Aan de oostzijde grenst het voormalige sportcomplex aan het agrarisch gebied van de Verlorenkostpolder.

Verkavelingsplan woningbouwlocatie

De woningbouwlocatie wordt de nieuwe dorpsentree van Ovezande. Om aansluiting te zoeken bij de bestaande dorpse uitstraling, krijgt het nieuwe woongebied een kleinschalig karakter met een voorkant naar de Nieuwstraat, in de vorm van lintbebouwing. Het bouwterrein is dusdanig van afmeting, dat ook achter de lintbebouwing gebouwd kan worden. Het woongebied zal, aansluitend op het karakter van Ovezande en op de vraag vanuit de woningmarkt, bij voorkeur bestaan uit grondgebonden, vrijstaande woningen.

Bebouwing

Langs de Nieuwstraat komen ruime vrijstaande woningen in typische Zuid-Bevelandse stijl: woningen bestaande uit anderhalve woonlaag met kap, uitgevoerd in traditioneel metselwerk, eventueel gecombineerd met gepotdekseld hout. De woning en garage zijn aaneengebouwd en vormen een architectonisch geheel. De woningen zijn met de voorzijde gericht op de Nieuwstraat en worden alle gebouwd in dezelfde rooilijn. Op de ruime kavels is voldoende ruimte om te parkeren; de kavels worden ontsloten vanaf de Nieuwstraat.

Achter de lintbebouwing aan de Nieuwstraat is ruimte voor 10 vrijstaande woningen, welke ontsloten worden vanaf de woonstraat Pastoor Pontenagelstraat, die op twee plaatsen aantakt op de Nieuwstraat. Alle woningen zijn met de voorzijde gericht op deze nieuwe woonstraat. Het karakter van de woningen wordt niet op voorhand bepaald, mits het hoofdvolume van de woningen uitgevoerd wordt in traditioneel metselwerk en maximaal bestaat uit anderhalve woonlaag met kap. Ook op deze ruime kavels is voldoende ruimte om te parkeren voor bewoners; de kavels worden ontsloten vanaf de Pastoor Pontenagelstraat.

Verkeer en openbare ruimte

Het profiel van de Pastoor Pontenagelstraat is relatief smal en de openbare ruimte is dan ook beperkt. Het profiel bestaat uit een rijweg van 4,5 meter met aan weerszijden een rabatstrook van 2,15 meter. Verspringend in deze rabatstroken staan bomen van de tweede grootte; tevens biedt de rabatstrook ruimte om te parkeren en voor openbare verlichting. Door de woningen een diepe voortuin te geven, krijgt de woonstraat toch een heel groen karakter. De woonstraat sluit op twee plaatsen aan op de Nieuwstraat, zodat het woongebied langs twee zijden ontsloten wordt. Het profiel van de Nieuwstraat is nauwelijks veranderd. De rijbaan is gehandhaafd en aan de zijde van de nieuwe woningen ligt een brede groenstrook, waarin het grootste deel van de bestaande, grote bomen behouden is gebleven. Tevens zijn door de groenstrook opritten aangelegd ter ontsluiting van de aan de Nieuwstraat gelegen woningen.

Groen en water

Rondom het nieuwe woongebied ligt een brede groenzone, bestaande uit gras met bomen. Deze groenzone loopt door aan de noordzijde van het nieuwe sportcomplex. Door de groenzone loopt een wandelpad, die een wandeling van de Nieuwstraat naar de Hoofdstraat mogelijk maakt. Aan de noordzijde van de groenzone bevindt zich een wadi/sloot, ter opvang en afvoer van het hemelwater. De wadi/sloot sluit aan de westzijde aan op de bestaande wadi aan de oostzijde van de Strobbelhoekstraat en aan de oostzijde op de brede sloot, die de grens vormt met het agrarische gebied.

Waar de woonkavels met de achter- of zijkant grenzen aan de openbare ruimte, worden zij voorzien van een minimaal 1 en maximaal 2 meter hoge haag, bestaande uit een streekeigen soort, zoals de (haag)beuk of de liguster. Waar de kavels met de voorzijde grenzen aan de openbare ruimte, worden zij voorzien van een eveneens streekeigen haag met een hoogte van minimaal 0,5 en maximaal 1 meter.

Wijzigingsbevoegdheid

Voorstaande is in 2009 vastgelegd in het bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat'. Echter bleek dat ten aanzien van de boerderij aan de Nieuwstraat 20 te Ovezande niet overal voldaan kan worden aan de richtafstand van 50 meter uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Voor dit gedeelte van de woningbouwlocatie is daartoe de voorwaarde opgenomen dat bedrijfsbeëindiging plaats moet hebben gevonden en er planologisch geen mogelijkheden voor een agrarisch bedrijf bestaan, voordat medewerking kan worden verleend aan de beoogde woningen ter plaatse.

2.2 Nieuwe situatie     

Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten van het tegenoverliggende agrarische bedrijf Nieuwstraat 20 beëindigd en is de bestemming omgezet naar 'Wonen'. Hierdoor kan gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat'.

Beoogd wordt om na wijziging van het bestemmingsplan twee vrijstaande woningen te realiseren conform het in 2009 vastgesteld verkavelingsplan.

verplicht

Op de wijzigingslocatie komen twee ruime vrijstaande woningen in typische Zuid-Bevelandse stijl: woningen bestaande uit anderhalve woonlaag met kap, uitgevoerd in traditioneel metselwerk, eventueel gecombineerd met gepotdekseld hout. De woning en garage zijn aaneengebouwd en vormen een architectonisch geheel. De woningen zijn met de voorzijde gericht op de Nieuwstraat en worden gebouwd in dezelfde rooilijn als die van de overige nieuwbouwwoningen. Op de ruime kavels is voldoende ruimte om te parkeren; de kavels worden ontsloten vanaf de Nieuwstraat.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is geheel opgenomen in deze nieuwe visie.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grotere uitdagingen die voor hen liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want ruimte, zowel boven- als ondergronds, is schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Deze belangen komen samen in vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft het voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationale kader. Met onderhavige planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels die zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.

Het Barro bevat geen specifiek beleid voor de beoogde ontwikkeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Met inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' - geldt voor alle juridisch verbindende plannen van decentrale overheden die (planologische) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.

Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, mits er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i van de Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Een aantal aspecten zijn van belang om te bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, waaronder de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan de Ladder.

Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.

De ontwikkeling is van dusdanig kleinschalige omvang (2 extra woningen) dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een uitgebreide onderbouwing van de ladder is niet noodzakelijk. Het voornemen is het toestaan van twee extra woningen op gronden gelegen binnen de bebouwde kom en waarvoor in het bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat' reeds de behoefte is aangetoond. De gehele woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat sluit aan bij de (regionale en) gemeentelijke behoefte.

Het beleid geformuleerd in het Bro vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie     

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • Een duurzame en innovatieve economie;
  • Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018     

Op 29 juni 2021 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland de Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018, 7e wijziging vastgesteld. De Omgevingsverordening Zeeland 2018 vervangt de verordening ruimte provincie Zeeland. De Omgevingsverordening richt zich – net zo breed als het Omgevingsplan – op de fysieke leefomgeving in de Provincie Zeeland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem.

In de Omgevingsverordening staat een specifieke regel voor woonbestemmingen in bestemmingsplannen. Deze regel geldt voor een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten. Hierbij wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in Bijlage C bedoelde voorwaarden. Indien een dergelijk planvoornemen hier niet aan voldoet, wordt het niet toegelaten in een bestemmingsplan.

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Zodoende is de opgenomen regel in de Omgevingsverordening niet van toepassing voor het onderhavig planvoornemen. De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsverordening Zeeland 2018.

3.3 (Boven) Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Woonvisie 2019-2023     

Regio De Bevelanden heeft een historie opgebouwd met beleidsmatige samenwerking op het gebied van wonen. In 2013 zijn de eerste woningmarktafspraken opgesteld voor De Bevelanden en in 2016 zijn deze geactualiseerd met een nieuw regionaal woningbouwprogramma. In de Agenda Wonen De Bevelanden 2025 zijn afspraken vastgelegd over woningbouw en inhoudelijke zaken ten aanzien van het wonen, zoals herstructurering, wonen en zorg, huisvesting van arbeidsmigranten en prestatieafspraken met de corporaties. De afspraken worden jaarlijks binnen de regio gemonitord. De woondoelen die zijn opgenomen in de Agenda Wonen zijn:

  • Voldoende, passend woningaanbod, voor eigen inwoners en nieuwkomers van buiten;
  • Begeleiden van de verwachte krimp op de lange termijn;
  • Benutten van bestaand bebouwd gebied voor woningbouw;
  • Behoud van huidig profiel van dorpen, kernen en plaatsen;
  • Totale portefeuillestrategie voor regio De Bevelanden, inclusief nieuwbouw, verversing en verbetering;
  • Regionale prestatieafspraken met woningcorporaties;
  • Stimuleren van investeringen door particulieren, marktpartijen en financiële instellingen.

De regio gaat nu een stap verder in de vorm van een volwaardige Regionale Woonvisie. De Regionale Woonvisie betreft een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid. Wat deze visie concreet beoogt is inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen. Aan de hand daarvan én de regionale afspraken uit de Agenda Wonen biedt de visie een helder kader voor politiek, dorpsraden, corporaties, zorgpartijen, marktpartijen en inwoners.

De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma. Tot 2035 wordt groei van het aantal huishoudens verwacht. Het realiseren van het bouwprogramma, met behoud van bestaande kwaliteiten en de regionale identiteit, is een belangrijke regionale opgave voor de komende periode.

Actuele woningmarktafspraken

In het woningbouwprogramma 2020-2030 is er een totale plancapaciteit van 482 woningen in de gemeente Borsele in de eerstkomende 10 jaar.

De beoogde ontwikkeling ziet op het wijzigen van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand - 1', waarna twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd conform de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat'. De gehele woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat sluit aan bij de (regionale en) gemeentelijke behoefte. Het voornemen heeft derhalve geen invloed op de afgesproken te realiseren nieuwe woningaantallen, conform overeengekomen regionale woningmarktafspraken.

3.3.2 Structuurvisie gemeente Borsele 2015-2022     

Op 11 december 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2015-2020 vastgesteld. De structuurvisie geeft een beeld van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente, met als achterliggend doel behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, zowel om te wonen, te werken als te recreëren. De structuurvisie dient niet alleen als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borsele, maar ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het gaat er om de bestaande en toekomstige kwaliteiten van de gemeente in duurzaam evenwicht met elkaar te behouden en te versterken.

In het dorpsprofiel Ovezande is de volgende strategie opgenomen:

"In de structuur van Ovezande ontstaat er een verschil tussen het fysiek-ruimtelijke hart (achter de Kerk en het dorpshuis) en het sociaal-maatschappelijk hart (het gebied bij de zorgvoorzieningen en school). De ontwikkeling van kleinschalige detailhandel en diensten wordt gestimuleerd. Aandachtspunt is de (eventuele) herinrichting van de Hoofdstraat. De bestemmingsplannen Plataanweg Noordwest en het plan Sportcomplex Nieuwstraat (inbreiding) bieden voldoende capaciteit voor de komende jaren. Deze plannen richten zich op verschillende doelgroepen op de woningmarkt. Daarnaast is er ruimte voor herstructurering in het centrum, waarbij de aandacht vooral is gericht op wonen en zorg en bijzondere woonvormen."

De ontwikkeling die in dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft de realisatie van twee woningen binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan 'Sportcomplex Nieuwstraat'. In het vigerend bestemmingsplan is reeds aangetoond dat het planvoornemen pas binnen het gemeentelijk beleid.

3.3.3 Bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat'     

De bestemming van de grond waarop een wijzigingsbevoegdheid rust kan worden gewijzigd van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand - 1', met dien verstande dat:

  • Voldaan dient te worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder;

    In paragraaf 4.1 wordt onderbouwd dat het voornemen voldoet aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
  • Ter plaatse van de Nieuwstraat 20, zoals deze is opgenomen in de Gemeentelijke Basis Administratie ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, de (huidige) bedrijfsvoering is gestaakt;

    De bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de Nieuwstraat 20 zijn beëindigd.
  • Ter plaatse van de Nieuwstraat 20, zoals deze is opgenomen in de Gemeentelijke Basis Administratie ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, geen juridische planologische mogelijkheden zijn om een agrarisch bedrijf te exploiteren.

    De bestemming ter plaatse van de Nieuwstraat 20 is omgezet naar 'Wonen', waardoor het planologische niet langer mogelijk is om een agrarisch bedrijf te exploiteren.
  • De regels ten aanzien van 'Wonen' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

    De regels ten aanzien van 'Wonen' uit het vigerend bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouwlocatie - sportcomplex Nieuwstraat' zijn van overeenkomstige toepassing verklaard in onderhavig wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving     

4.1 Geluidhinder     

Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet conform artikel 77 Wgh bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone.

Toetsing

De beoogde locatie ligt in de bebouwde kom van Ovezande, waar een maximum snelheid van 30 km per uur. Wel valt de locatie binnen de geluidzone van de Rooneusdijk en Ovezandseweg, die beide een maximum snelheid van 60 km/uur kennen. Echter is redelijkerwijs geen geluidsoverlast als gevolg van wegverkeer te verwachten.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bodemverontreiniging     

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet daarnaast worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Verkennend bodemonderzoek

Door de gemeente Borsele is aan SMA Zeeland B.V. de opdracht verstrekt voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek aan de Nieuwstraat (ong.) te Ovezande. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage in het bijlageboek opgenomen. De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt:

In de bovengrond zijn geen generieke achtergrondwaarde-overschrijdingen voor PCB en OCB aangetoond.

In de ondergrond werd in een mengmonster gehalten zink aangetroffen, welke aanleiding gaf tot aanvullend onderzoek. Tijdens het aanvullend onderzoek zijn de deelmonsters van het mengmonster separaat onderzocht op zink. In deze deelmonsters zijn geen generieke achtergrondwaarde overschrijdingen voor zink geconstateerd.

In het grondwater zijn geen streefwaarde-overschrijdingen voor de geanalyseerde parameters aangetoond.

Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek naar chemische parameters en asbest. De onderzoeksresultaten leveren geen belemmering op voor de voorgenomen werkzaamheden.

Aanvullend bodemonderzoek PFAS

SMA Zeeland B.V. heeft in opdracht van de gemeente Borsele tevens een aanvullend bodemonderzoek PFAS op basis van NEN 5740 uitgevoerd ter hoogte van 11 plangebieden met recente bestemmingsplanwijzigingen in de gemeente Borsele, daar onder begrepen onderhavig plangebied. De volledige rapportage is als bijlage in het bijlagenboek opgenomen.

Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) zijn stoffen die al vele decennia worden gebruikt in vele processen en producten. Deze stoffen behoren tot de Zeer Zorgwekkende (ZZS) en de Potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen (PZZS). Deze stoffen worden niet enkel lokaal bij puntbronnen (b.v. teflonproducende en -verwerkende bedrijven, galvanisatiebedrijven) aangetroffen, maar zijn inmiddels ook als diffuse verontreiniging in bodem, grondwater en oppervlaktewater aangetroffen. Voor deze stoffen is een tijdelijk handelingskader opgesteld en op 8 juli 2019 gepubliceerd en op 1 december 2019 geactualiseerd. Er is nog geen definitieve normstelling voor deze stoffen en er is nog relatief weinig bekend over de lokale verspreiding en gehalten in de bodem. Daarom dient bij toepassing van grond uitgegaan te worden van het voorzorgbeginsel. De plangebieden zijn vanwege de ligging tussen bekende PFAS-verwerkende industrieën in de regio’s Antwerpen en Dordrecht en lozingen bij Terneuzen en Bath, verdacht op het voorkomen van PFAS. Aangenomen wordt dat deze stoffen hoofdzakelijk voorkomen in de onverharde toplagen (vanwege depositie) en rond de grondwaterstand (vanwege de redelijke wateroplosbaarheid van deze oppervlakte-actieve stoffen).

Middels het onderzoek is de kwaliteit van de bovengrond met betrekking tot PFAS excl. GenX in voldoende mate vastgelegd ten behoeve van afvoer van vrijkomende bovengrond naar erkende grondverwerkingsinstellingen.

De gehalten PFAS liggen onder de tijdelijke achtergrondwaarden voor toepassing op landbodem. De in de rapportage gepresenteerde onderzoeksgegevens bieden voldoende informatie om de grondkwaliteit van de plangebieden m.b.t. PFAS als ontvangende bodem te beoordelen in het kader van grondverzet naar de plangebieden.

Conclusie

Het aspect bodemverontreiniging vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Flora en Fauna     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De wet bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland.

De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullend voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel beschermd worden.

Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wnb worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wnb) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zo veel mogelijk) te voorkomen

De gronden van het plangebied liggen momenteel braak en worden regelmatig gemaaid. Beschermde dier- en plantensoorten worden derhalve ter plaatse niet verwacht. Het uitvoeren van een Quickscan natuurwetgeving wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarbij behorende toetsingskader is in werking getreden op 1 juli 2015. Te veel stikstof is slecht voor de natuur, waardoor een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit nodig is voor activiteiten waar stikstof bij vrij komt (bijvoorbeeld in de landbouw, woningbouw of de industrie). Tot 29 mei 2019 was toestemming voor dergelijke activiteiten gebaseerd op het Programma Aanpak Stikstof. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het PAS ongeldig verklaard.

Een nieuwe stikstofrekentoepassing maakt sommige bouwprojecten toch mogelijk. Het kabinet heeft een nieuwe rekenmethode naar buiten gebracht (de 'AERIUS Calculator (Versie 2021.0.4)') welke het verlenen van vergunning voor projecten mogelijk moet maken. Projecten waarvan (met behulp van deze rekenmethode) kan worden bewezen dat ze de natuur niet raken, komen in aanmerking voor een vergunning. De natuur wordt niet geraakt zolang de depositie van stikstof op beschermde natuurgebieden niet hoger bedraagt dan 0,00 mol/ha/j.

Met de inwerkingtreding van de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering op 1 juli 2021 is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijk emissies op lokale effecten te toetsen. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.

Voor het planvoornemen is een berekening voor de stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlagenboek). Uit de berekening blijkt dat – met de uitgangspunten die in dit onderzoek gedaan zijn - gedurende de gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar is berekend.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Archeologie     

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald. In navolging op het verdrag is het provinciale beleid gericht op het bevorderen dat archeologisch onderzoek een vast onderdeel wordt van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed. Verder dienen de consequenties voor het archeologisch bodemarchief te worden nagegaan.

Zo ook de gemeentelijke plicht om bij het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen rekening te houden met de aanwezige archeologische waarden. Ten behoeve hiervan heeft de gemeente Borsele reeds op 11 oktober 2011, nog onder de oude Monumentenwet, gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Met dit archeologisch beleid wil de gemeente niet alleen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie, maar ook een formeel afwegingskader bieden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Het plangebied kent een gematigde verwachting op archeologische vondsten. Dit betekent dat bij een verstoring van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.

Het te verstoren oppervlak ten behoeve van de bouw van twee woningen met bijgebouwen zal minder bedragen dan deze oppervlaktemaat. Derhalve wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Wel is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.

Door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) is daarnaast in 2009 een bureauonderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat er in het plangebied geen archeologische monumenten en vindplaatsen aanwezig zijn (Archis en Zeeuws Archeologisch Archief).

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Cultuurhistorie     

In het Bro (artikel 3.6.1 lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op onderstaande uitsnede is te zien dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden.

Ten zuiden van het plangebied, aan de Nieuwstraat 20, is een gebouw aanwezig dat is aangewezen in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Verder zijn er in de kern enkele historische boerderijen en Rijksmomenten aanwezig. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorisch waardevolle objecten.

verplicht

Cultuurhistorische waardenkaart (Bron: Provincie Zeeland)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Water     

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen. Per 1 november 2003 een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria

Aan de hand van het ‘Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria’ uit de ‘Handreiking Watertoets’ is onderstaande tabel opgenomen

Thema Waterdoelstelling Toetsing
Veiligheid Waarborgen veiligheidsniveau Het plangebied ligt niet in of nabij primaire waterkeringen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen over water. Het aspect veiligheid is daarom niet aan de orde.
Wateroverlast Reductie wateroverlast, vergroten veerkracht watersysteem Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling worden geen nadelige effecten voorzien. Extra waterberging is gerealiseerd door de aanleg van nieuwe en verbreding van bestaande kavelsloten.
Riolering Vasthouden, bergen afvoeren; reductie hydraulische belasting rwzi. Het vuilwaterriool wordt aangesloten onder vrij verval op het vuilwater-

riool in de Nieuwstraat.

Het verhard oppervlak wordt volledig (100%) afgekoppeld. Dit wordt gerealiseerd door het hemelwater naar de verbrede kavelsloot te leiden. Infiltratie is volgens het bodemkundig hydrologisch onderzoek beperkt mogelijk.
Watervoorziening Het voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. Een regenwaterriool is aangelegd om al het hemelwater naar de verbrede kavelsloot te leiden.

Aan toekomstige bewoners van woningen worden regentonnen ter beschikking gesteld.

Volksgezondheid Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen;

Reduceren verdrinkingsrisico's
Er wordt gebruik gemaakt van kindvriendelijke oevers van 1:2 tot 1:3. De sloten zijn maximaal met 0,30m water gevuld en staan meestal droog zodat er minimale risico's voor de volksgezondheid ontstaan.
Bodemdaling Tegengaan van verdere bodemdaling en reductie functie geschiktheid Er is geen sprake van een peilverlaging. Daarom is bodemdaling niet aan de orde.
Grondwateroverlast Tegengaan van grondwateroverlast In de Verordening Waterhuishouding Zeeland wordt als richtlijn voor de ontwateringsdiepte bij nieuwe plannen minimaal 70 cm beneden het maaiveld gehouden. Aan de richtlijn is voldaan.
Oppervlaktewater kwaliteit Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur Het plan heeft geen consequenties voor oppervlaktewaterkwaliteit. Het te lozen water van daken en verharding is relatief schoon.
Grondwaterkwaliteit Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening
Verdroging Bescherming Karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden Het plangebied grenst niet aan (natte) natuurgebieden. De beoogde woningbouw leidt niet tot het onttrekken van grondwater of het infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen, dus verdroging is hier niet aan de orde.
Natte Natuur Ontwikkeling en bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur Het plangebied grenst niet aan (natte) natuurgebieden. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen of beperkingen te verwachten.
Onderhoud

(mogelijkheden)

waterlopen
Oppervlaktewater dient adequaat

Onderhouden te kunnen worden
Rekening is gehouden met overeenkomst beheer en onderhoud in de bebouwde kom (BOB). Daarnaast is rekening gehouden met vrije onderhoudstroken met een breedte van 5m langs bestaande en nieuw te graven sloten aan de planzijde.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Milieuhinder     

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.

Toetsing

De voorgestane ontwikkeling betreft het realiseren van twee woningen. De sportvelden en tennisbanen zijn gelegen op een afstand van circa 90 meter van het plangebied. Volgens de VNG-Brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (16 april 2007) dient tussen een gevoelige bestemming en veldsportcomplex of tennisbanen (met verlichting) een afstand van 50 meter aangehouden worden. De conclusie is dan ook dat milieuhinder ten aanzien van de sportvelden en tennisbanen niet van invloed is op de beoogde ontwikkeling.

Aan de Nieuwstraat 20 te Ovezande was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd, met een bijbehorende zonering van 50 meter. Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten ter plaatse beëindigd en is de bestemming omgezet naar 'Wonen'. Derhalve is er niet langer sprake van een zonering zoals bedoeld in de VNG-Brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Conclusie

Het aspect milieuhinder vormt derhalve geen belemmering (meer) voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid     

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 -waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheid afstanden (PR 10-6 -contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgevonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Op basis van de risicokaart lopen in en nabij het plangebied geen routes voor gevaarlijke stoffen en/of ligt het plangebied niet binnen een risicocontour van een risicovolle inrichting.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Overige kabels en leidingen     

In paragraaf 4.8 is ingegaan op (grote) planologische relevante buisleidingen. Bij de bouwwerkzaamheden zal rekening worden gehouden met eventueel overige aanwezige kabels en leidingen.

4.10 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en Ministeriële Regelingen. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze AMvB, verder te noemen het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. In de periode tot de inwerkingtreding van het NSL geldt een NIBM-grens van 1% van de jaargemiddelde grenswaarde van NO2 en PM10. In de periode vanaf de inwerkingtreding van het NSL ligt die grens op 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van deze stoffen. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Als de toename voor één of beide stoffen hoger is, dan is het project IBM. Bij de NIBM toets gaat het om de toename van de luchtverontreiniging als gevolg van het project, afgezet tegen de autonome ontwikkeling.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBMgrens blijft:

  1. Motiveren dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM.
  2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 1% of 3% grens niet overschrijdt. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet past binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden. Als een project niet leidt tot een toename groter dan 1% of 3% voor zowel PM10 als NO2, dan vindt geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats.

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:

1% criterium (interimperiode):

  • 500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 1000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3B.2).

3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL):

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).

De beoogde ontwikkeling betreft 2 woningen. Dit betekent dat de ontwikkeling onder het 1 % criterium valt waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Derhalve vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Toetsing luchtkwaliteit ter plaatse

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – RIVM) is de concentratie fijnstof PM2,5 in 2025 (gegevens 2022) ter plaatse minder dan 6 g/m³, de concentratie fijnstof PM10 minder dan 14 ug/m³ en de concentratie stikstofdioxide (NO2) tussen de 10 en 15 ug/m³. Op basis van de kaarten van het RIVM kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse hiermee ruimschoots voldoet aan de gestelde grenswaarden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer, of 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De voorgenomen ontwikkeling aan de Nieuwstraat betreft het realiseren van twee vrijstaande woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Zo blijkt ook uit de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten uit bovenstaande paragrafen.

De beoogde ontwikkeling is daarom als zodanig niet MER-plichtig. Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een MER uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving     

Dit wijzigingsplan is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Ovezande, gedeelte woningbouw - sportcomplex Nieuwstraat' zoals dat op 17 september 2009 door de gemeenteraad van Borsele is vastgesteld. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.4.1 van dat moederplan. Op basis van die bepaling is de bestemming 'Groen' gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand - 1'.

Regels

De relevante regels zijn overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan, zodat dit plan zelfstandig (los van het moederplan) op ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar is.

Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, conform het bestemmingsplan Kern Ovezande 2014.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Op grond van artikel 6.12, lid 2, Wro kan onder andere van het opstellen van een exploitatieplan worden afgezien in die gevallen, waarin het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Alle te ontwikkelen gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente en het verhalen van de exploitatiekosten is via de gronduitgifte verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk en is dan ook achterwege gelaten.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke toetsing en overleg     

7.1 Vooroverleg     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De provincie heeft echter aangegeven dat vooroverleg kan worden overgeslagen. De waterparagraaf is daarbij reeds korgesloten met het waterschap. Het formele vooroverleg wordt derhalve overgeslagen.

7.2 Zienswijzen     

Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord. Daarbij wordt ook aangegeven of een zienswijze al dan niet leidt tot aanpassing van het wijzigingsplan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het wijzigingsplan “Kern Ovezande, gedeelte Nieuwstraat, 2022” met identificatienummer NL.IMRO.0654.WPOZNS2022-0003 van de gemeente Borsele;

1.2 Verbeelding     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.WPOZNS2022-0003;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan- of uitbouw     

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;

1.6 Achtererf     

gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;

1.7 Achtergevellijn     

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

1.8 Achtergevel van een hoofdgebouw     

het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;

1.9 Afgewerkt bouwterrein     

de bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde omringende grond;

1.10 Archeologisch deskundige     

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie;

1.11 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

1.12 Architectonische waarde     

de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

1.13 Awb     

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.14 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.15 Bedrijfsmatig gebruik van een woning     

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifieke opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar;

1.16 Beroepsmatig gebruik van een woning     

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorend(e) aanbouw of bijgebouw voor het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;

1.17 Bestaand     

ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.18 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bijgebouw     

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt hoofdgebouw;

1.21 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 Bouwperceelsgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek;

1.29 Erf     

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Gemeentelijke kwaliteitscoördinator     

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;

1.32 Gevellijn     

denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

1.33 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.34 Erfgoedwet     

de Erfgoedwet, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.35 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.;

1.36 Peil     

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte bouwterrein;

1.37 Raamprostitutie     

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 Samenhangend straat- en bebouwingsbeeld     

  1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  4. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;

1.39 Voorerf     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het hoofdgebouw is gelegen;

1.40 Voorgevel van een hoofdgebouw     

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.41 Vrijstaand     

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

1.42 Weg     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;

1.43 Woning     

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

1.44 Wro     

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.45 Zijerf     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen;

1.46 Zijgevel     

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

1.47 Zijgevellijn     

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de bouwperceelsgrenzen;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden     

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 De afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens     

vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De breedte en diepte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.5 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 

2.6 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Het bebouwde oppervlak     

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.10 Het bewoonbaar vloeroppervlak     

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van personen;
  2. tuinen, erven, paden en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.1.2     

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in bedoelde bestemming worden gebouwd:

  1. hoofdgebouwen;
  2. aan- en uitbouwen;
  3. bijgebouwen;
  4. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Hoofdgebouwen     

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  2. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand - 1' ': mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  3. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven;
  4. de breedte van een hoofdgebouw - een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 3.1.2 sub b en c niet meegerekend - zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand - 1': 12 meter;
  5. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding: 'vrijstaand - 1': 3 meter;
  6. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  7. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling binnen de bouwvlakken minimaal 45° en maximaal 50°;
  8. de achtergevel mag maximaal op de helft van de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de achtergrens van het bouwperceel zijn gelegen met een maximum afstand van 15 meter.
  9. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘nokrichting’: moet het hoofdgebouw met de nokrichting evenwijdig aan de gevellijn worden gebouwd.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  2. de bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een maximum van 40 m²;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter zal bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 45° en maximaal 50°;
  5. de afstand tussen aan- en uitbouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal 3 meter bedragen;
  6. de afstand tussen bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal 3 meter aan één zijde bedragen;
  7. aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter (het verlengde van) de gevellijn mogen worden gebouwd. De afstand tussen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en (het verlengde van) de gevellijn bedraagt minimaal binnen de bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand - 1': 4 meter;
  8. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a en g mogen vóór (het verlengde van) de gevellijn erkers worden gebouwd, met dien verstande dat de diepte, breedte en bouwhoogte van een erker respectievelijk maximaal 0,60 meter, maximaal 3,5 meter en maximaal 3,25 meter mag bedragen;
  9. de in lid 3.2.2, sub e en f minimale afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag worden overschreden door erkers, met dien verstande dat de diepte, breedte en bouwhoogte van een erker respectievelijk maximaal 0,60 meter, maximaal 3,5 meter en maximaal 3,25 meter mag bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter;
  2. in afwijking van het onder sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt binnen 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn, maximaal 1 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1, sub c voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven gevellijn wordt gebouwd;
  2. lid 3.2.1, sub e voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  3. lid 3.2.1, sub f mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  4. lid 3.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
3.3.2 Vergunningvereiste     

De in lid 3.3.1, sub a tot en d genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.3.3 Procedureregel     

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Afwijken m.b.t. de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1:

  1. voor de uitoefening van de detailhandel, beroepsmatig en/of bedrijfsmatige activiteiten in een de woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.



    Dit betekent onder meer dat:
    1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    2. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
    3. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    5. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    6. geen activiteiten mogen plaatsvinden, die in de regel worden uitgeoefend in een winkelcentrum of een bedrijventerrein;
    7. geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.
3.4.2 Procedureregel     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 is het bepaalde in artikel 9 van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3     

 

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Bestemming     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemming(en).

4.1.2 Toelaatbare bebouwing     

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  1. overige bouwwerken uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming;
  2. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 4.2.2 en 4.3.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Overige bouwwerken     

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

4.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)     

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  1. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
  2. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan ten minste één van de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 500 m2;
  2. de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  2. lid 4.2.2 sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
    1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologische deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
    2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

      Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
4.3.2 Procedureregel     

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 4.3.1, sub b, onder 2 schriftelijke advies in bij een archeologisch deskundige.

4.3.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning     

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 4.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Verboden gebruik     

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.5.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm;
  3. het omzetten van grasland en bouwland;
  4. het planten of verwijderen van houtgewas;
  5. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het aanleggen van drainage;
  8. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
4.5.2 Uitzonderingsregels     

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  3. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 500 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.
4.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar     

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar oordeel van burgermeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

4.5.4 Procedureregel     

Burgemeester en wethouders winnen met tot het bepaalde in lid 4.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologische deskundige.

4.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning     

Voor zover de in lid 4.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van de behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988';
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

4.6.1 Wijzigen archeologische waardering gronden     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden te wijzigen in die zin dat:

  1. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' mag worden gewijzigd naar 'Waarde - Archeologie 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarden zijn;
  2. een bestemmingsvlak met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' mag worden gewijzigd naar 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 2' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.
4.6.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat de bestemming ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
4.6.3 Procedureregel     

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 4.6.1 en 4.6.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Plaatsbepaling en dakhelling bouwwerken     

6.1.1 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in Hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  2. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  3. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.1.2 Procedureregel     

De in lid 6.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

6.2 Bestaande afstanden en andere maten     

6.2.1 Bestaande afstanden     

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

6.2.2 Bestaande maten en hoeveelheden     

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Afwijkingsbevoegdheid     

7.1.1 Afwijken middels omgevingsvergunning     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

  1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  2. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  3. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar;
  4. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
7.1.2 Vergunningvereiste     

De in lid 7.1.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien:

  1. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  3. dit niet leidt tot wijziging van de op de verbeelding aangegeven bestemming.
7.1.3 Proceduregel     

Bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 7.1 is lid 9.1 van toepassing.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de verbeelding te wijzigen voor:

  1. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  2. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  3. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

Artikel 9 Algemene procedureregels     

9.1 Procedure afwijkingsbevoegdheid     

9.1.1     

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen daar waar dit nader is bepaald de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

  1. het verzoek tot afwijking ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter inzage;
  2. het college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente worden verspreid bekend;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
9.1.2     

gedurende de in lid 9.1.1, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking te verlenen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht gebruik:     

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

10.2 Overgangsrecht bouwwerken:     

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Kern Ovezande, gedeelte Nieuwstraat, 2022'.