Regels
behorende bij het bestemmingsplan ‘Oostgaarde’ van de gemeente Borsele.
Inhoud
Hoofdstuk
1 3 Artikel 1 3 Artikel 2 10 Hoofdstuk 2 11 Artikel 3 11 Artikel 4 13 Artikel 5 15 Artikel 6 16 Artikel 7 25 Artikel 8 27 Hoofdstuk 3 28 Artikel 9 28 Artikel 10 29 Artikel 11 30 Artikel 12 31 Artikel 13 32 Artikel 14 33 Hoofdstuk 4 34 Artikel 15 34 Artikel 16 36 |
Inleidende
regels 3 Begrippen 3 Wijze van meten 10 Bestemmingsregels 11 Groen 11 Verkeer 13 Water 15 Wonen 16 Leiding - Gas 25 Waterstaat - Waterkering 27 Algemene regels 28 Anti-dubbeltelregel 28 Algemene bouwregels 29 Algemene ontheffingsregels 30 Algemene wijzigingsregels 31 Algemene procedureregels 32 Overige regels 33 Overgangs- en slotregels 34 Overgangsrecht 34 Slotregel 36 |
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan: het bestemmingsplan ‘Oostgaarde’ van de gemeente Borsele;
2. kaart: geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO;
3. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5.
aan- of
uitbouw: een
uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een
hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te
worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;
6. achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het hoofdgebouw is gelegen;
7. achtergevel van een hoofdgebouw: het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
8. afgewerkt bouwterrein; de bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, omringende grond;
9. architectonische waarde: de aan een gebouw
toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling
10. Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
11. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
12. bedrijfsmatig activiteiten in een hoofdgebouw: het gebruik van (een gedeelte van) een hoofdgebouw en/of een daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar;
13. beroepsmatig activiteiten in een hoofdgebouw: het gebruik van (een gedeelte van) een hoofdgebouw en/of een daarbij behorend(e) aanbouw of bijgebouw voor het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;
14. bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
‘
15. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
16. bestemmingsplan: geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels;
17. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
19. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
20. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
21. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
22. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;
23. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn, zijn toegelaten;
24. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
25. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
26. drie-aaneen: blokken van drie aaneengebouwde hoofdgebouwen;
27. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
28. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
29. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
30. gemeentelijke kwaliteitscoördinator: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
31. geschakeld: hoofdgebouwen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen met elkaar zijn verbonden;
32. gevellijn: denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
33. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
34. levensloopbestendig wonen: het gebruik van een gebouw voor bewoning in alle levensfasen waarbij een (ondergeschikt) deel van het aanwezige gebouw hiervoor wordt aangepast zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat;
35. nutsvoorzieningen:voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
36. parkeernorm: minimaal aantal parkeerplaatsen per hoofdgebouw.
37. patiowoning: hoofdgebouw waarbij de binnenplaats (patio) aan minimaal 3 zijden is omsloten door wanden;
38. peil:
§
de kruin van de weg indien de afstand tussen het
bouwwerk en de kant van de weg minder dan
§ bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
§ in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
39. tuin- of erfafscheiding: de grens van het erf
40. twee-aaneen: blokken van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
41. vier-aaneen: blokken van vier aaneengebouwde hoofdgebouwen;
42. voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
43. vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;
44. vijf-aaneen: blokken van vijf aaneengebouwde hoofdgebouwen;
45. Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
46. weg: weg als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onder b,
47. woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
48. Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals
die luidde ten tijde
49. zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen;
50. zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. afstanden van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichts bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
3. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
4. de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart
5. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
6. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie;
7. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
8. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
9. het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
10. het bewoonbaar vloeroppervlak: binnen
de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder
aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als
schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast
meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven
minder dan
3.1.1 De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen.
3.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden
gebouwd met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken geen gebouw zijnde:
3.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in lid 3.2, sub c tot een hoogte van maximaal
3.3.2 De in lid 3.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
3.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 3.3.1 is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
4.1.1 De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
4.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden
gebouwd met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde:
4.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in lid 4.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
4.3.2 De in lid 4.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
4.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.3.1 is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
5.1.1 De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
5.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De bouwwerken, geen gebouw zijnde, zullen worden gebouwd met
inachtneming
a. de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
5.3.2 De in lid 5.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
5.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.3.1 is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
6.1.1 De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de huisvesting van personen;
b. tuinen,
erven, paden en andere voorzieningen ten dienste
6.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding vijf -aaneen’: mogen uitsluitend vijf aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;
c. ter
plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding vrijstaand
-
d. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding –geschakeld’ mogen uitsluitend geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd;
e. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding -patio’ mogen uitsluitend patio hoofdgebouwen worden gebouwd;
f. ter
plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
twee-aaneen –
g. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – drie-aaneen’: mogen uitsluitend, 1 maal per aanduidingsvlak, drie aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
h. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vier-aaneen - 1’: mogen uitsluitend vier aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;
i. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vier-aaneen - 2’: mogen uitsluitend, 1 maal per aanduidingsvlak, vier aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;
j. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
k. de breedte van een bouwperceel zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding:
‘vrijstaand-
‘vrijstaand-
‘geschakeld’
‘patio’
‘twee-aaneen -
‘twee-aaneen - 2'
‘drie-aaneen’
‘vier-aaneen -
‘vier-aaneen -
‘vijf-aaneen’
l. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 6.1.2 sub b en c niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding:
‘vrijstaand-
‘vrijstaand-
‘geschakeld’
‘patio’
‘twee-aaneen -
‘twee-aaneen - 2'
‘drie-aaneen’
‘vier-aaneen -
‘vier-aaneen -
‘vijf-aaneen’
m. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding:
‘vrijstaand-
‘vrijstaand-
‘geschakeld’
‘patio’ niet van toepassing;
‘twee-aaneen -
‘twee-aaneen - 2'
‘drie-aaneen’ niet van toepassing;
‘vier-aaneen -
‘vier-aaneen –
‘vijf-aaneen’ niet van toepassing.
n. de
goot- en bouwhoogte
o. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘kap’: is een kap verplicht, met dien verstande dat de dakhelling minimaal 40°-55° bedraagt;
p. ter
plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding vrijstaand-
q. ter
plaatse van de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding vrijstaand - 2,
‘twee-aaneen -
r. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1, sub p en q geldt de verplichte nokrichting niet bij toepassing van een samengestelde kap en ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting uitgesloten’;
s. de
achtergevel mag maximaal op de helft
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal
e. de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw) aanduiding zal bedragen:
‘vrijstaand –
‘vrijstaand –
‘geschakeld’ niet van toepassing;
‘patio’ niet van toepassing;
‘twee-aaneen -
‘twee-aaneen - 2' niet van toepassing;
‘drie-aaneen’ niet van toepassing;
‘vier-aaneen -
‘vier-aaneen –
‘vijf-aaneen’ niet van toepassing.
f. aan-
en uitbouwen en bijgebouwen minimaal
g. in
afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub a en f mogen vóór (het verlengde
van) de gevellijn erkers worden gebouwd, met dien verstande dat de diepte, breedte
en bouwhoogte van een erker respectievelijk maximaal
h. de
in lid 6.2.2, sub e minimale afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag
worden overschreden door erkers, met dien verstande dat de diepte, breedte en
bouwhoogte van een erker respectievelijk maximaal
i.
in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub
f mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding twee-aaneen –
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal
b. in
afwijking van het onder lid 6.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van
een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de gevellijn,
alsmede binnen
6.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
6.2.1, sub j voor het oprichten van een deel
b. lid
6.2.1, sub k voor een kortere afstand tot minimaal
c. lid
6.2.1, sub n mits deze maat met maximaal
d. lid
6.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
e. ter
plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone – ontheffingsgebied –
6.3.2 De in lid 6.3.1, sub a tot en met e genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
6.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1, sub a en e winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
6.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.1:
a. voor de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een hoofdgebouw en/of bij het hoofdgebouw behorende bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
Dit betekent onder meer dat:
1. het hoofdgebouw moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
2. het
gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het
woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat
van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouwen gezamenlijk maximaal
3. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de het hoofdgebouw is;
5. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
6. geen activiteiten mogen plaatsvinden, die in de regel worden uitgeoefend in een winkelcentrum of een bedrijventerrein;
7. geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.
6.4.2 Het college is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.1 voor het gebruik van een bijgebouw voor levensloopbestendig wonen, met inachtneming van de volgende regels:
a.
de oppervlakte mag niet meer dan
b. op het bouwperceel dient een hoofdgebouw aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
c. per bouwperceel is ten hoogste één bijgebouw voor levensloopbestendig wonen toegestaan;
d. de oppervlakte- en hoogtematen van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan in lid 6.2.2 is bepaald;
e. de aanvrager dient eigenaar en bewoner van het pand te zijn waarbij een ruimte voor levensloopbestendig wonen wordt gerealiseerd;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.4.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.4.1 en 6.4.2 is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
7.1.1 De voor ‘Leiding-Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van gasleidingen, met inachtneming van het volgende:
a. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
a. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw
zijnde, mag maximaal
b. het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zoals aangegeven in lid 7.1;
c. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag- met inachtneming van voor de betrokken bestemming geldende regels- uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en), mits het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
7.3.2 Alvorens omtrent het verlenen van de bouwvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingenbeheerder(s) over de vraag of door de voorgenomen bouwwerken de belangen, die zijn gediend met een ongestoorde nuts- en energievoorziening, alsmede de veiligheid met betrekking tot de in de buisleidingenstrook gelegen leidingen, niet onevenredig worden geschaad en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.
7.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 7.3.1 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in lid 13 van deze regels.
7.4.1 Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 7.1.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, paden parkeerterreinen en andere verharde en/of te verharden oppervlaktes;
b. het verrichten van graaf-, bagger-, ontgronding- en ontginningswerkzaamheden;
c. het egaliseren en ophogen van gronden;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
e. het indrijven van voorwerpen.
7.4.2 Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen.
7.4.3 Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
7.4.4 Bij het verlenen van een aanlegvergunning, als bedoeld in lid 7.4.1 wordt advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerders.
8.1.1 De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.
8.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste
a. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De bouwwerken, geen gebouw zijnde, zullen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
a.
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde,
maximaal
8.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in lid 8.2 tot een bouwhoogte van maximaal
8.3.2 Bij het verlenen van een ontheffing als bedoeld in lid 8.3.1 melden burgemeester en wethouders schriftelijk het bouwplan bij het Waterschap;
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
10.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
10.1.2 De in lid 10.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
10.2.1 Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
10.2.2 In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
11.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
a. het
bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw
zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte
van maximaal
b. het
overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde
plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke
toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
d. het
oprichten van antennes en lichtmasten tot een bouwhoogte van
11.1.2 Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien:
a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de gebruiksmogelijkheden
c.
dit niet
leidt tot wijziging
11.1.3 Bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 11.1 is artikel 13 van toepassing.
a. het
bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen
ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b. het
overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde
plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke
toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 12.1 is artikel 13 van toepassing.
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
13.2.1 Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen daar waar dit nader is bepaald de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
a. het verzoek tot ontheffing of wijziging ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter inzage;
b. het college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente worden verspreid bekend;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
13.2.2 gedurende de in lid 13.2, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking te verlenen.
Overtreding van het bepaalde
in:
lid 7.4.1;
is, naast het bepaalde in artikel 7.10 Wro, een strafbaar
feit in de zin van artikel 1a onder 20 Wed.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik (lid 1 en lid 2) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Oostgaarde’.