Regels

behorende bij het bestemmingsplan “Nisse, gedeelte Van der Poest Clementstraat 2010” van de gemeente Borsele.

 

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.      plan: het bestemmingsplan “Nisse, gedeelte Van der Poest Clementstraat 2010” van de gemeente Borsele;

 

2.      bestemmingsplan: geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPNSPOCL2010-0002 met de bijbehorende regels;

 

3.      kaart: geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPNSPOCL2010-0002;

 

4.      aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.      aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.      aaneengebouwd: blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

7.      aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;

 

8.      achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het hoofdgebouw is gelegen;

 

9.      achtergevel van een hoofdgebouw: het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;

 

10.  afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde omringt;

 

11.  bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

 

12.  bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van het inrichten- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt;

 

13.  beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

14.  bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

15.  bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

16.  bijgebouw: een aan het hoofdgebouw gebouwd of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

   

17.  bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

18.  bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

19.  bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

20.  bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

21.  bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

22.  cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;

 

23.  detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

24.  erf: al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

25.  extensieve dagrecreatie: die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland dan wel de plattelandskernen, wandelend, per fiets, of te paard;

 

26.  gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

27.  gemeentelijke kwaliteitscoördinator: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;

 

28.  gevellijn: denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

 

29.  hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

  

30.  nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.

 

31.  perceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

 

32.  peil:

 

33.  twee-aan-een: blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

34.  voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

 

35.  vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

  

36.  weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

37.  woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

 

38.  Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

39.  zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen;

 

40.  zijgevel van een hoofdgebouw: een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.      afstanden van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

2.      de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

 

3.      de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

4.      de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

5.      de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

6.      de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie;

 

7.      de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

8.      de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

9.      het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

10.  het bewoonbaar vloeroppervlak: binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

 

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Groen

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1      Bestemming

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, verhardingen, paden, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen.

 

3.1.2      Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken geen gebouw zijnde.

3.2         Bouwregels

3.2.1    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                                  5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                                   3,5 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                               8 meter;

-          overige bouwwerken geen gebouw zijnde:               2 meter.

3.3         Ontheffing van de bouwregels

3.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2, sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter.

 

3.3.2      De in lid 3.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.3.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 3.3.1 is het bepaalde in artikel 12, lid 2 van toepassing.

 

 

 

Artikel 4

Natuur

4.1         Bestemmingsplanomschrijving

4.1.1      Bestemming

De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      het behoud en de versterking van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.

 

4.1.2      Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduiding, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2         Bouwregels

4.2.1    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

4.3         Ontheffing van de bouwregels

4.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.      lid 4.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

4.3.2      De in lid 4.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.      het landschapsbeeld en/of natuurwaarden;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

4.3.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.

 

4.3.4      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.3.1 is het bepaalde in artikel 12, lid 2 van toepassing.

4.4         Specifieke gebruiksregel

4.4.1      Gebruiksverbod

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

4.5       Aanlegvergunning

4.5.1      Aanlegvergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.      het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

 

b.      het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

 

c.      het planten of verwijderen van houtgewas;

 

d.      het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhar-dingen;

 

e.      het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

f.        het aanleggen van drainage;

 

g.      het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

 

h.      het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie.

 

4.5.2      Uitzonderingsregel

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.        werken en/of werkzaamheden die de normale onderhoud en beheer betreffen;

 

b.        werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

4.5.3      Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurwaarden.

 

 

 

Artikel 5

Verkeer

5.1         Bestemmingsomschrijving

5.1.1      Bestemming

De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.

 

5.1.2        Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken geen gebouw zijnde.

5.2         Bouwregels

5.2.1    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                                  5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                                   3,5 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                               8 meter;

-          overige bouwwerken geen gebouw zijnde:               2 meter.

5.3         Ontheffingen van de bouwregels

5.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

5.3.2      De in lid 5.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.3.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.3.1 is het bepaalde in artikel 12, lid 2  van toepassing.

 

 

 

Artikel 6

Wonen

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1      Bestemming

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      de huisvesting van personen;

 

b.      tuinen, erven, paden en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

6.1.2        Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.      hoofdgebouwen;

 

b.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

c.      bouwwerken geen gebouw zijnde.

6.2         Bouwregels

6.2.1      Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.      de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

b.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “aaneengebouwd”: mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

c.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “twee-aaneen”: mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

d.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “vrijstaand” en “specifieke bouwaanduiding - vrijstaand-1”: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

e.      de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven.

 

f.        de hoofdgebouwen dienen met de nokrichting evenwijdig aan de gevellijn te worden gebouwd;

 

g.      de breedte van een bouwperceel zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (bouw) aanduiding:

 

“vrijstaand”                     19 meter;

“vrijstaand -1”                niet nader bepaald;

twee aaneen”                 10 meter;

“aaneengebouwd”         4,80 meter;

 

h.      de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 6.1.2 sub b en c niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding:

 

“vrijstaand”                     11 meter;

“vrijstaand -1”                24 meter;

twee aaneen”                 6 meter;

“aaneengebouwd”         4,80 meter;

 

i.         de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding:

 

“vrijstaand”                     4 meter;

“vrijstaand-1”                 niet van toepassing;

“twee aaneen”               3 meter (aan een zijde);

“aaneengebouwd”         niet van toepassing;

 

j.         de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;

 

k.       bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 45° en maximaal 50°;

     

l.         de achtergevel mag maximaal op de helft van de afstand tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de achtergrens van het bouwperceel zijn gelegen met een maximum afstand van 15 meter;

 

m.     in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1, sub e is ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” toegestaan de voorgevel tot maximaal 3 meter achter de gevellijn op te richten;

 

 

6.2.2      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

a.      ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand”, “specifieke bouwaanduiding – bijgebouw – 1” en “specifieke bouwaanduiding – bijgebouw – 2”  aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht;

 

b.      ter plaatse van de aanduiding “twee aaneen” en “specifieke bouwaanduiding – bijgebouw – 3”  aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht

 

c.      de bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een maximum van 40 ;

 

d.      in afwijking van het bepaalde onder sub c mag voor achtererven groter dan 80 dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 ;

 

e.      de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter zal bedragen.

 

f.        indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling ter plaatse van de (specifieke bouw) aanduiding:

 

“vrijstaand”                                minimaal 45°;

“twee aaneen”                           10° – 20°;

“bijgebouwen – 1”                      minimaal 45°;

“bijgebouwen – 2”                      10° – 20°;

“bijgebouwen – 3”                      10° – 20°;

 

g.      de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (bouw) aanduiding:

 

“vrijstaand”                     2 meter (aan één zijde);

 

h.      aan- en uitbouwen achter de achtergevellijn moeten worden gebouwd;

 

i.         bijgebouwen minimaal 6 meter achter de gevellijn moeten worden gebouwd.

 

6.2.3      Bouwwerken geen gebouw zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

 

b.      in afwijking van het onder sub a bepaalde mag geen tuin- of erfafscheiding gebouwd worden.

6.3         Ontheffing van de bouwregels

6.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.      lid 6.2.1, sub i voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;

 

b.      lid 6.2.1, sub j mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;

 

c.      lid 6.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

               

6.3.2      De in lid 6.3.1, sub a tot en met c genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

-         de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

-         de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

6.3.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

6.4         Ontheffing van de gebruiksregels

6.4.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.1, voor de uitoefening van detailhandel, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

 

Dit betekent onder meer dat:

1.      de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;

2.      het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;

3.      geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

4.      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

5.      het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

6.      geen activiteiten mogen plaatsvinden, die in de regel worden uitgeoefend in een winkelcentrum of een bedrijventerrein;

7.      geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.

 

6.4.2        Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.4.1 is het bepaalde in artikel 12, lid 2 van toepassing.

6.5         Wijzigingsbevoegdheid

6.5.1      Bestemmingswijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in Wro, ter plaatse van de aanduiding “wro-zone-wijzigingsgebied”, de bestemming “Wonen” te wijzigen in de bestemming “Natuur” met dien verstande dat de volgende regels in acht worden genomen:

 

1.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden aangetast;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

3.      er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische en/of archeologische waarden, natuurwetenschappelijke- en landschappelijke waarden;

4.      de regels ten aanzien van de bestemming “Natuur” van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 7

Waarde-Archeologie

7.1         Bestemmingsomschrijving

7.1.1      Bestemming

De voor Waarde-Archeologieaangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

 

7.1.2      Toelaatbare bebouwing

Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.1.3      Verboden bebouwing

 

a.      bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken;

 

b.      in afwijking van het bepaalde onder 7.1.3, sub a zijn nieuwe bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) op deze gronden toelaatbaar:

1.      tot een oppervlakte van 100 m2, en;

2.      het uitvoeren van grondbewerkingen niet dieper dan 30 cm.

7.2         Bouwregels

7.2.1      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.      bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

7.3         Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

7.4         Ontheffing van de bouwregels

7.4.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.      lid 7.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de archeologische waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

 

b.      lid 7.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

7.4.2      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 7.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de archeologische waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

 

7.4.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 7.4.1 is het bepaalde in artikel 12 van toepassing.

7.5         Specifieke gebruiksregel

7.5.1      Gebruiksverbod

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

7.6       Aanlegvergunning

7.6.1      Aanlegvergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.      het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

 

b.      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;

 

c.      het uitvoeren van grondbewerkingen tot een oppervlakte van 100 m2;

 

d.      het omzetten van grasland in bouwland;

 

e.      het planten of verwijderen van houtgewas;

 

f.        het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

 

g.      het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

h.      het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;

 

i.         het aanleggen van drainage;

 

j.         het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

 

7.6.2      Uitzonderingsregel

Het in lid 7.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.      werken en/of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

 

b.      werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

7.6.3      Werken en/of werkzaamheden

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de archeologische waarden. Met betrekking tot de vraag of blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de archeologische waarden winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 8

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 9

Algemene bouwregels

9.1       Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

9.1.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

a.      de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

 

b.      de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

 

c.      de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

9.1.2      De in lid 9.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

9.2       Bestaande afstanden en andere maten

9.2.1      Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

9.2.2      In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

 

 

Artikel 10

Algemene ontheffingsregels

10.1       Ontheffingsbevoegdheid

 

10.1.1    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit plan voor:

 

a.      het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

 

b.      het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:

-          erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;

-          ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;

 

c.      geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar;

 

d.      het oprichten van antennes en lichtmasten tot een bouwhoogte van 15 meter.

 

10.1.2    Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien:

 

a.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;

 

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

 

c.      dit niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming.

 

10.1.3    Bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 10.1 is artikel 12, lid 2 van toepassing.

 

 

 

Artikel 11

Algemene wijzigingsbevoegdheid

11.1       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de kaart te wijzigen voor:

 

a.      het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

 

b.      het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:

-          erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;

-          ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;

 

c.      geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

 

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

 

 

Artikel 12

Algemene procedureregels

12.1       Procedure wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

12.2       Procedure ontheffingsbevoegdheid

12.2.1    Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

 

a.      het verzoek tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter inzage;

 

b.      het college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente worden verspreid bekend;

 

c.      de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;

 

12.2.2    gedurende de onder lid 12.2.1, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking te verlenen.

 

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 13

Overgangsrecht

13.1       Overgangsrecht gebruik:

a.      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

 

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

 

c.      Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

 

d.      Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

13.2       Overgangsrecht bouwwerken:

a.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

b.      Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;

 

c.      Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.3       Ontheffing

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik (lid 1 en lid 2) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

 

 

Artikel 14

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan “Nisse, gedeelte Van der Poest Clementstraat 2010”.