Regels
behorende bij het bestemmingsplan “Kern Nisse
In
deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan: het bestemmingsplan “Kern Nisse
2.
bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0654.BPNS2010 met de bijbehorende regels en
bijlagen;
3.
kaart: de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0654.BPNS2010;
4.
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen
van deze gronden;
5.
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien
het een vlak betreft;
6.
aaneengebouwd: blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
7.
aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in
architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar
indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve
van het hoofdgebouw;
8.
achtererf: gedeelte van het erf dat gelegen
is achter de achtergevelrooilijn;
9.
achtergevel: de meest van de wegzijde
afgekeerde gevel van een gebouw;
10. achtergevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van
een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
11. achtergevelrooilijn: denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de
afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het
bouwperceel met een maximum van
12. afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of
bouwwerken geen gebouwen zijnde omringt;
13. archeologisch deskundige: de gemeentelijke of provinciale archeoloog dan wel
een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen
deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;
14. archeologische waarde: de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende
waarde gekenmerkt door structuren (fundamenten e.d.) of bewoningssporen van
vroegere samenlevingen direct gelegen onder het aardoppervlak;
15. architectonische waarde: de in het kader van dit plan aan een gebouw toegekende
waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de gevels, de dakopbouw en
het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;
16. Awb: de Algemene wet
bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
17. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
18. bebouwingspercentage: een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat
de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
19. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer
bedrijfsactiviteiten;
20. bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of
een daarbij behorende aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig
verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid. Dit
bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid is, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning,
gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk;
21. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke
slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens
aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter
plaatse van het gebouw of het terrein;
22. beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van)
een woning en/of een daarbij behorend(e) aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor een
beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch
of hiermee gelijk te stellen gebied;
23. beschermd dorpsgezicht: een dorpsgezicht dat ingevolge
artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht,
zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
24. bestaand: aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
25. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
26. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
27. bijgebouw: een aan het hoofdgebouw gebouwd of daarvan vrijstaand
gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging,
constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
28. bouwen: het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten vernieuwen of veranderen van een standplaats;
29. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
30. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
31. bouwperceelsgrens: een grens van een bouwperceel;
32. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
33. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal
die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
34. cultuurhistorisch deskundige: een door het college van
burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van
deskundigen op het gebied van cultuurhistorie;
35. cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of
een gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;
36. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de
uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen
die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
37. dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij de
baliefunctie een essentieel onderdeel vormt;
38. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is
gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten
dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
39. feestzaal:
een ruimte gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en
ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of
het exploiteren van zaalaccommodaties;
40. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
41. gemeentelijke kwaliteitscoördinator: een door burgemeester en
wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw
dan wel architectuur;
42. gevellijn: zie voorgevellijn;
43. grondgebonden agrarische bedrijven:
-
akkerbouw-, fruitteelt- en
overig tuinbouwbedrijf, waaronder bloem- en boomkwekerij: een bedrijf dat zich
toelegt op het telen of veredelen van gewassen in of op de open grond (de teelt
onder afdekmateriaal en in tijdelijke kweektunnels daarbij inbegrepen);
-
veeteeltbedrijf: een bedrijf dat zich toelegt op het houden
van melkvee en/of overig vee, waarvoor in de bedrijfsvoering weidegang
essentieel is;
44. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie
of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan
te merken;
45. landschapsdeskundige: een door het college van burgemeester en wethouders aan te
wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschap;
46. landschapswaarden: de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende
waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde
wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang
en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
47. lint: vrijwel aaneengesloten bebouwing waarbij een blok uit maximaal twee aaneengebouwde hoofdgebouwen bestaat;
48. logies met ontbijt: het verhuren van één of meerdere kamers in een woning
en/of aangebouwd bijgebouw en het aanbieden van een ontbijt, waarbij de
woonfunctie in overwegende mate in stand blijft;
49. maatvoeringsvlak: een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde
maatvoering geldt;
50. maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische,
sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten
behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten
dienste van deze voorzieningen;
51. mestbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van
dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;
52. mestplaat:
een opslagplaats bestemd en geschikt voor het bewaren
van vaste meststoffen;
53. molendeskundige: een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of
commissie van deskundigen inzake molens;
54. Monumentenwet 1988: de Monumentenweg 1988, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van dit plan;
55. natuurwaarde: de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende
waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische,
bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge
samenhang;
56. nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
57. peil:
58. samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
1.
een
goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
2.
een
goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
3.
een
samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op
elkaar georiënteerd is;
4.
de
cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
59.
teeltondersteunende voorzieningen: overkappingsconstructie
als ondersteunende voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige
agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht, vogelvraat) en/of de voorkweek
van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de
voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van
grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:
§
plastic boogkas: een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend
materiaal, geen glas zijnde;
§
regenkap: een open constructie zonder wanden overtrokken met
lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
§
paalconstructie met fijnmazige netten: een open constructie zonder wanden
overtrokken met netten;
60. tuin-/erfafscheiding: bouwwerk geen gebouw zijnde, ter
afbakening van eigendommen.
61. twee-aaneen: blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
62. voorerf: gedeelte van het erf dat aan de gelegen is voor de voorgevellijn;
63. voorgevel: de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;
64. voorgevellijn: denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak
langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
65. vrijstaand:
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere
gebouw;
66. waterbassin:
een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van
water ten behoeve van het agrarische bedrijf;
67. Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van dit plan;
68. weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet
1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
69. Welstandsmonumentencommissie: deskundigen met als taak een
(ver)bouwplan te beoordelen en te toetsen in het kader van zowel
Welstandsbeleid, als de Monumentenwet casu quo de Monumentenverordening;
70. woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
71. Wro: de Wet
ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van
dit plan;
72. zijerf: gedeelte van het
erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de
voorgevellijn en de achtergevelrooilijn;
73. zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel
is;
74. zijgevellijn:
(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de
voorste en achterste bouwperceelsgrens.
Bij
het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
1.
afstanden van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens
worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.
de afstand van een
gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen
punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
3.
de bouwhoogte van een
bouwwerk: vanaf het
peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
4.
de breedte en diepte
van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het
hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende
gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen
van de kleinste en de grootste maat;
5.
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak;
6.
de goothoogte van een
bouwwerk: vanaf het
peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een
daarmee gelijk te stellen constructie;
7.
de inhoud van een
bouwwerk: tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
8.
de oppervlakte van een
bouwwerk: tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
9.
het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander
terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen
gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
10. het bewoonbaar vloeroppervlak: binnen de afgewerkte omtrekwanden
(in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte
inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en
kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en
verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan
3.1 Bestemmingomschrijving
3.1.1 Bestemming
De voor “Agrarisch”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de
bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
b.
ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: het wonen
ten dienste van het bepaalde onder a;
c.
verhardingen,
wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten
dienste van de bestemming.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
bedrijfsgebouwen;
b.
ter
plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de
volgende regels:
a.
bedrijfsgebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal de op de kaart
aangegeven maat;
c.
de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
3.2.2 Bedrijfswoning
met aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen
en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
bedrijfswoningen
worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn,
daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven;
b.
het
bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal
c.
bij
iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke
oppervlakte van maximaal
d.
de
goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal
e.
de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen
bedraagt maximaal
f.
bij
toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.
3.2.3
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven
bouwvlak worden opgericht dan wel worden aangelegd;
b.
in
afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub a mogen buiten het bouwvlak
bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd dan wel worden aangelegd, met
uitzondering van silo’s, mestplaten, waterbassins, teeltondersteunende
voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur en
open hangars;
c.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal
d.
in
afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub c bedraagt de bouwhoogte van:
1.
een
silo, geen mestsilo zijnde, maximaal
2.
een
mestbassin maximaal
3.
een
waterbassin maximaal
4.
teeltondersteunende
voorzieningen maximaal
5.
een
bassin ten behoeve van aquacultuur maximaal
6.
een
open hangar maximaal
e.
de
gezamenlijke inhoud van mestbassins mag per bedrijf maximaal
3.3 Specifieke
gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt
gerekend:
a.
het
gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie.
3.3.2 Toelaatbaar gebruik
a.
per
bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan;
b.
het
gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor de verkoop van
agrarische producten, mits de totale oppervlakte ten behoeve van deze
voorziening maximaal
c.
het
gebruik van een bedrijfswoning met de bijbehorende aan-,
uit- en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van het bieden van logies met
ontbijt tot een maximum vloeroppervlakte van
d.
het
gebruik van een bedrijfswoning met de bijbehorende aan-,
uit- en bijgebouwen en/of de agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van
kleinschalige plattelandshoreca tot een maximum vloeroppervlakte van
3.4 Aanlegvergunning
3.4.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(aanlegvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
planten van fruitteeltbomen op niet bestaande boomgaarden binnen een zone van
3.4.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt
niet voor het uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
3.4.3 Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts
toelaatbaar indien:
a.
deze verband houden met de doeleinden die aan de bestemming zijn toegekend;
b.
hierdoor,
dan wel door de te verwachten gevolgen, de landschappelijke, geomorfologische en/of archeologische waarden en
kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
4.1 Bestemmingomschrijving
4.1.1 Bestemming
De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
ter plaatse van de aanduiding “opslag”: uitsluitend opslag
ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die
voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van
Bedrijfsactiviteiten;
b.
ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”: uitsluitend
een nutsvoorziening;
c.
verhardingen,
wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten
dienste van de bestemming.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
bedrijfsgebouwen;
b.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de
volgende regels:
a.
ter
plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-afwijkend
peil”: betreft het peil, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, nr. 57, de
hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
b.
bedrijfsgebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
c.
bedrijfsgebouwen
worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn,
daar waar een dergelijke voorgevellijn op de kaart is aangegeven. Indien voor
een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de
zijgevel hierin te worden gebouwd;
d.
de
goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart
aangegeven maat.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
4.3 Ontheffing van de
bouwregels
4.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
4.2.1, sub c, voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de
kaart aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van
de totale voorgevelbreedte van het bedrijfsgebouw in de op de kaart aangegeven
voorgevellijn wordt gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen
zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel voor tenminste
50% van de gevelbreedte van het bedrijfsgebouw in de op de kaart aangegeven
voorgevellijn te worden gebouwd;
b.
lid
4.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c.
lid
4.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
4.3.2 De in lid 4.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
het
beschermd dorpsgezicht;
2.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.3.1, sub a
winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke
kwaliteitscoördinator.
4.3.4 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
4.4 Specifieke
gebruiksregels
4.4.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij
de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
4.5 Ontheffing van de
gebruiksregels
4.5.1 Bestemmingswijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding
“Wro-zone-wijzigingsgebied
1.
de
regels ten aanzien van de bestemming “Wonen” met de aanduiding “lint” en
“specifieke bouwaanduiding-afwijkend peil” en de
aanduiding “specifieke bouwaanduiding-bouwdiepte-
2.
de
goothoogte van een hoofdgebouw maximaal
3.
dit
passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
4.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet
onevenredig worden aangetast.
4.5.2 Bestemmingswijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming
van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de
aanduiding “Wro-zone-wijzigingsgebied
1.
de
regels ten aanzien van de bestemming “Wonen” met de aanduiding “bijgebouw” of “Overig-Schuur” van overeenkomstige toepassing worden
verklaard;
2.
de
goothoogte van het bijgebouw maximaal
3.
dit
passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
4.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet
onevenredig worden aangetast.
4.5.3 Bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in
lid 13.5.1 en lid 13.5.2 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies
in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming
De voor “Cultuur en Ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
voorzieningen,
gericht op het ontspannen en vermaken van mensen;
5.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven
aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1. genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
gebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven
maat.
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming
De voor “Detailhandel”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
detailhandelsbedrijven;
b.
verhardingen,
parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
van de bestemming.
6.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde
bestemming worden gebouwd:
a.
hoofdgebouwen;
b.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen;
c.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende regels:
a.
hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
hoofdgebouwen
worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn;
c.
de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d.
de
goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart
aangegeven maat;
e.
bij
toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
f.
de
achtergevel mag de achtergevelrooilijn niet overschrijden.
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen
en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
a.
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden uitsluitend binnen het op de
kaart aangegeven bouwvlak opgericht;
b.
de
bebouwde oppervlakte van het achtererf bedraagt maximaal 50 % met een maximum
van
c.
in
afwijking van het bepaalde onder sub b mag voor achtererven groter dan
d.
de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen
bedraagt maximaal
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde,
worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
6.3 Ontheffing van de
bouwregels
6.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
6.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
b.
lid
6.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
6.3.2 De in lid 6.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
het
beschermd dorpsgezicht;
2.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1, sub a
winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke
kwaliteitscoördinator.
6.3.4 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
.
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
plantsoen,
bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, parkeervoorzieningen,
speelvoorzieningen, verhardingen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen,
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en
andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen;
b.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen-dorppomp”: tevens een dorpspomp;
c.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen-slotpoort”: tevens een slotpoort;
d.
ter
plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen-beeldbepalend
groen”: tevens hagen.
7.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b.
de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c.
de
afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare
nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten
en overige masten:
-
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
7.3 Ontheffing van de
bouwregels
7.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
7.2.2, sub a tot een hoogte van maximaal
7.3.2 De in lid 7.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
het
beschermd dorpsgezicht;
2.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 7.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
7.4 Aanlegvergunning
7.4.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding “specifieke
vorm van groen-beeldbepalend groen” om zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(aanlegvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden
van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;
b.
het
planten of verwijderen van hagen en houtgewas.
7.4.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die de normale onderhoudswerkzaamheden betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
7.4.3 Werken en/of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn
slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht
aan het beeldbepalende groen. Met betrekking tot de vraag of blijvende
onevenredige schade wordt toegebracht aan het beeldbepalende groen winnen
burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.
8.1 Bestemmingsplanomschrijving
8.1.1 Bestemming
De voor “Maatschappelijk”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
educatieve,
sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening;
b.
ondergeschikte
detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke
voorzieningen;
c.
ter plaatse van de aanduiding “feestzaal”: een feestzaal met
activiteiten voor zover die voorkomt in categorie 2a van de bij deze regels
behorende Staat van Horeca-activiteiten;
d.
ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”: tevens
speelvoorzieningen;
e.
verhardingen,
parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
van de bestemming.
8.1.2
Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduiding, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 bedoelde
bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
gebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven
maat;
c.
de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij gebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal voor:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare
nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten
en overige masten:
-
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
8.3 Ontheffing van de
bouwregels
8.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
8.2.1 sub b mits deze maat met maximaal
b.
lid
8.2.1 sub c voor een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen;
c.
lid
8.2.2 sub a tot een bouwhoogte van maximaal
8.3.2 De in lid 8.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
het
beschermd dorpsgezicht
2.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 8.3.1, sub b
winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke
kwaliteitscoördinator.
8.3.4 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 8.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming
De
voor “Recreatie” aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
recreatieve
voorzieningen;
b.
ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”: tevens een
speelvoorziening;
c.
ondergeschikte
detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van deze
voorzieningen;
d.
verhardingen,
wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten
dienste van de bestemming.
9.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduiding,
uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b.
de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c.
de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare
nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten
en overige masten:
- ballenvangers
- overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
9.3 Ontheffing van de
bouwregels
9.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
9.2.1, sub b mits deze maat met maximaal
b.
lid
9.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
9.3.2 De in lid 9.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
2.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 9.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Bestemming
De voor “Sport”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
ter plaatse van de aanduiding “tennisbaan”: uitsluitend
tennisbanen;
b.
ondergeschikte
detailhandels- en/of horeca-activiteiten uitsluitend ten dienste van de
sportactiviteiten;
c.
verhardingen,
wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten
dienste van de bestemming.
10.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
gebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven
maat.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
- antennes:
- speeltoestellen:
- openbare
nutsvoorzieningen:
- lichtmasten
en overige masten:
- tribunes
- ballenvangers
- sportveldverlichting
- overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
10.3 Ontheffing van de
bouwregels
10.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
10.2.1, sub b mits deze maat met maximaal
b.
lid
10.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
10.3.2 De in lid 10.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
2.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 10.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemming
De voor “Verkeer”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verhardingen,
wegen, straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen,
speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen,
geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige
voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;
b.
ter
plaatse van de aanduiding “garage”: uitsluitend garageboxen.
11.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b.
de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c.
de
afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal
d.
garageboxen
mogen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken worden
opgericht;
e.
de
breedte van één garagebox bedraagt maximaal
f.
de
goot- en totale hoogte van een garagebox bedraagt maximaal de op de kaart
aangegeven maat. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling
minimaal 30°.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare
nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten
en overige masten:
-
leilindeframes
-
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
11.3 Ontheffing van de
bouwregels
11.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 11.2.1, sub b en f, mits deze maat met maximaal
overschreden;
b. lid 11.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
11.3.2 De in lid 11.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
het
beschermd dorpsgezicht;
2.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 11.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Bestemming
De voor “Water”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
waterpartijen
en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds,
bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en
andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
12.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde
bestemming worden gebouwd:
a.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
12.3 Ontheffing van de
bouwregels
12.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te
verlenen van het bepaalde in:
a. lid 12.2.1, sub a tot een
bouwhoogte van maximaal
12.3.2 De in lid 12.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
de
samenhang in het bebouwingsbeeld;
2.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 12.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Bestemming
De voor “Wonen”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de
huisvesting van personen;
b.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen-beeldbepalend groen”: tevens hagen;
c.
tuinen,
erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten
dienste van de bestemming.
13.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 bedoelde
bestemming worden gebouwd:
a.
hoofdgebouwen;
b.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen;
c.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende regels:
a.
de
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak
worden opgericht;
b.
ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding
“vrijstaand”: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
c.
ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “twee-aaneen”: mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde
hoofdgebouwen worden gebouwd;
d.
ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding
“aaneengebouwd”: mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;
e.
ter
plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding “lint”: mogen
uitsluitend maximaal twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
f.
ter
plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-
afwijkend peil”: betreft het peil, in afwijking van het bepaalde in artikel 1,
nr. 57, de hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
g.
hoofdgebouwen
worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven voorgevellijn,
daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een
bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de
zijgevel hierin te worden gebouwd;
h.
de
breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als
genoemd in lid 13.1.2 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen
binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
“aaneengebouwd”
“lint”
“twee aaneen”
“vrijstaand”
i.
de
afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal
minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
“aaneengebouwd” niet
van toepassing;
“lint”
“twee aaneen”
“vrijstaand”
j.
de
goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart
aangegeven maat;
k.
bij
toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
l.
de
achtergevel mag de achtergevelrooilijn niet overschrijden;
m.
in
afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1, sub l mag ter plaatse van de
aanduiding “specifieke bouwaanduiding-bouwdiepte” de
afstand tussen de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn worden overschreden
tot een maximum van
n.
in
afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1, sub l mag ter plaatse van de
aanduiding “specifieke bouwaanduiding-bouwdiepte-
13.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen
worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen
het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”: uitsluitend
bijgebouwen;
c.
de
bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een
maximum van
d.
in
afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2, sub b mag, met uitzondering van de
gronden ter plaatse van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”,
voor achtererven groter dan
e.
de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag
maximaal
f.
de
afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de
zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de
(specifieke bouw)aanduiding:
“aaneengebouwd” niet
van toepassing;
“lint” niet
van toepassing;
“twee aaneen”
“vrijstaand”
g.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen mogen minimaal
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
-
leilindeframes
-
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
b.
in
afwijking van het onder lid 13.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van
een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór
(het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen
13.3 Ontheffing van de
bouwregels
13.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
13.2.1, sub g voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de
kaart aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van
de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de kaart aangegeven
voorgevellijn wordt gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen
zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel voor tenminste
50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw in de op de kaart aangegeven
voorgevellijn te worden gebouwd;
b.
lid
13.2.1, sub i voor een kortere afstand tot minimaal
c.
lid
13.2.1, sub j mits deze maat met maximaal
d.
lid
13.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
13.3.2 De in lid 13.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden
verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1.
het
beschermd dorpsgezicht;
2.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
3.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
13.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 13.3.1, sub a
en b, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een
gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
13.3.4 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 13.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
13.4 Specifieke gebruiksregel
13.4.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van
personen;
b.
het
gebruik van de gronden voor winturbines.
13.5 Ontheffing van de
gebruiksregels
13.5.1 Ontheffing m.b.t. de uitoefening van detailhandel,
beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.1.1:
a.
voor
de uitoefening van detailhandel in, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig gebruik
van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen, met dien verstande
dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren
en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of
buurt.
Dit betekent onder meer dat:
1.
de
woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
2.
het
gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het
woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat
van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal
3.
geen
ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig
is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het
gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal
aantasten;
4.
het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning
is;
5.
er
geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een
nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot
een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
13.5.2 Ontheffing m.b.t. logies met ontbijt
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.1.1 voor het gebruik van een
woning en/of bij de woning behorende aangebouwde bijgebouwen voor een logies
met ontbijt, met inachtneming van de volgende regels:
a.
het
bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en
mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
Dit betekent onder meer dat:
1.
de
woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
2.
het
gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het
woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat
van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal
3.
geen
ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig
is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het
gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal
aantasten;
4.
het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning
is;
5.
er
geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een
nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot
een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
13.5.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 13.5.1 en
13.5.2 is het bepaalde in artikel 25 van toepassing.
13.6 Aanlegvergunning
13.6.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding “specifieke
vorm van wonen-beeldbepalend groen” om zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(aanlegvergunning) de navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden
van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;
b.
het
planten of verwijderen van hagen en houtgewas.
13.6.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 13.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die de normale onderhoudswerkzaamheden betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
13.6.3 Werken en/of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.6.1 zijn
slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht
aan het beeldbepalende groen. Met betrekking tot de vraag of blijvende
onevenredige schade wordt toegebracht aan het beeldbepalende groen winnen
burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
13.7.1 Bestemmingswijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming
van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de
aanduiding “Wro-zone-wijzigingsgebied
1.
één
hoofdgebouw mag worden opgericht;
2.
de
regels ten aanzien van de bestemming “Wonen” met de aanduiding “vrijstaand” van
overeenkomstige toepassing worden verklaard;
3.
de
goothoogte van een hoofdgebouw maximaal
4.
dit
passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
5.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet
onevenredig worden aangetast.
13.7.2 Bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid
13.7.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke
kwaliteitscoördinator.
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Bestemming
De voor “Overig - Schuur” aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
schuren
en andere opstallen ten dienste van opslag, berging, stalling en dierenverblijf.
14.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid
14.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a.
gebouwen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels:
a.
gebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven
maat;
c.
indien
een dakhelling wordt toegepast, bedraagt de helling minimaal 400.
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Bestemming
De voor “Waarde-Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve
voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede
bestemd voor het behoud en de versterking van ter plaatse aanwezige archeologische
waarden.
15.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de
in lid 15.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
15.1.3 Verboden bebouwing
a.
bouwwerken
ten dienste van de andere aldaar geldende
bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van
reeds bestaande bouwwerken;
b.
in
afwijking van het bepaalde onder 15.1.3, sub a zijn nieuwe bouwwerken ten
dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)
op deze gronden toelaatbaar:
1.
tot
een oppervlakte van
2.
het
uitvoeren van grondbewerkingen niet dieper dan
15.2 Bouwregels
15.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming
van de volgende regel:
a.
bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
15.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste
van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of
veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
15.4 Ontheffing van de
bouwregels
15.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
15.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de archeologische
waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
b.
lid
15.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
15.4.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 15.4.1, sub a
winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch
deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de archeologische
waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
15.4.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 15.4.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
15.5 Specifieke gebruiksregel
15.5.1 Gebruiksverbod
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
15.6 Aanlegvergunning
15.6.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de
navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of
egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning
is vereist;
b.
het
uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan
c.
het
uitvoeren van grondbewerkingen vanaf een oppervlakte van
d.
het
omzetten van grasland in bouwland;
e.
het
planten of verwijderen van houtgewas;
f.
het
aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-,
ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van
andere oppervlakteverhardingen;
g.
het
aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-,
energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
h.
het
aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;
i.
het
aanleggen van drainage;
j.
het
graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
15.6.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 15.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
15.6.3 Werken en/of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.6.1 zijn
slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht
aan de archeologische waarden. Met betrekking tot de vraag of blijvende
onevenredige schade wordt toegebracht aan de archeologische waarden winnen
burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch
deskundige.
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Bestemming
De voor “Waarde-Archeologie-
16.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de
in lid 16.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
16.1.3 Verboden bebouwing
a.
bouwwerken
ten dienste van de andere aldaar geldende
bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van
reeds bestaande bouwwerken;
b.
in
afwijking van het bepaalde onder 16.1.3, sub a zijn nieuwe bouwwerken ten
dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)
op deze gronden toelaatbaar:
1.
tot
een oppervlakte van
2.
het
uitvoeren van grondbewerkingen niet dieper dan
16.2 Bouwregels
16.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regel:
a.
bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
16.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste
van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of
veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
16.4 Ontheffing van de
bouwregels
16.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
16.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de archeologische
waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
b.
lid
16.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
16.4.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 16.4.1, sub a
winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch
deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de archeologische
waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
16.4.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 16.4.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
16.5 Specifieke gebruiksregel
16.5.1 Gebruiksverbod
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
16.6 Aanlegvergunning
16.6.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de
navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of
egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning
is vereist;
b.
het
uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan
c.
het
uitvoeren van grondbewerkingen vanaf een oppervlakte van
d.
het
omzetten van grasland in bouwland;
e.
het
planten of verwijderen van houtgewas;
f.
het
aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-
of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
g.
het
aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-,
energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
h.
het
aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;
i.
het
aanleggen van drainage;
j.
het
graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
16.6.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 16.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
16.6.3 Werken en/of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.6.1 zijn
slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht
aan de archeologische waarden. Met betrekking tot de vraag of blijvende
onevenredige schade wordt toegebracht aan de archeologische waarden winnen
burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch
deskundige.
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Bestemming
De voor ‘Waarde-cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en),
mede bestemd voor het behoud en de versterking van het beschermde dorpsgezicht.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen
a.
Bouwwerken
ten dienste van andere bestemmingen zijn op deze gronden uitsluitend
toelaatbaar indien zij voldoen aan bouwregels zoals opgenomen in de leden
17.2.2, 17.2.3 en 17.2.4;
b.
Voor
zover in de leden 17.2.2, 17.2.3 en 17.2.4 geen bouwregels zijn opgenomen,
worden de bouwregels van de andere op deze gronden geldende bestemming van
overeenkomstige toepassing verklaard.
17.2.2 Massa en positionering
a.
gebouwen
mogen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
b.
gebouwen
worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar
waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel
twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te
worden gebouwd;
c.
de
breedte, hoogte en overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen bedraagt
minimaal en/of maximaal zoals dit is aangegeven in bijlage 1;
d.
waar
de breedte van gebouwen niet op bijlage 1 is aangegeven, bedraagt deze minimaal
e.
de
geveldoorbrekingen aan de straatzijde groter dan
f.
bij
vervangende nieuwbouw is de positie en oriëntatie van de oorspronkelijke
bebouwing richtinggevend.
17.2.3 Nokrichting
De nokrichting van gebouwen hebben de richting zoals
aangegeven op bijlage 1.
17.2.4 Dakhelling
De dakhelling bedraagt minimaal
45˚ en maximaal 60˚.
17.3 Ontheffing van de
bouwregels
17.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 17.2.1 indien en voor zover geen
onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het
historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd dorpsgezicht en nadat de
Welstandmonumentencommissie om advies is gevraagd.
17.3.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 17.3.1 is het
bepaalde in artikel 25 van toepassing.
17.4 Aanlegvergunning
17.4.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de
navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden
van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;
b.
het
ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of
egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning
is vereist;
c.
het
planten of verwijderen van houtgewas;
d.
het
aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en
het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-,
energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
f.
het
aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;
g.
het
aanleggen van drainage;
h.
het
graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
17.4.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 17.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
17.4.3 Werken en/of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.4.1 zijn
slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht
aan de cultuurhistorische waarden. Met betrekking tot de vraag of blijvende
onevenredige schade wordt toegebracht aan de cultuurhistorische waarden winnen
burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een cultuurhistorisch
deskundige.
17.5 Sloopvergunning
17.5.1 Sloopvergunningvereiste
a.
het
is binnen de bestemming “Waarde-Cultuurhistorie”
verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen;
b.
de
vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige
aantasting van de cultuurhistorische waarden van de gronden dan wel van de
omringende bebouwing tot gevolg heeft
c.
de
vergunning kan wel worden verleend indien aan de sloopvergunning in ieder geval
de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een
gekwalificeerd deskundige.
Artikel 18
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Bestemming
De voor “Waarde-Landschap” aangewezen gronden zijn, behalve voor
de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd
voor het behoud en de herstel van landschapswaarden.
18.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de
in lid 18.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a.
bouwwerken,
geen gebouw zijnde.
18.1.3 Verboden bebouwing
Bouwwerken ten dienste van de andere
aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden
niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met
inachtneming van de volgende regel:
a.
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
18.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van
de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd,
mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
18.4 Ontheffing van de
bouwregels
18.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid
18.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden
andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de
landschapswaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
b.
lid
18.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
18.4.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 18.4.1, sub a
winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige met
betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de landschapswaarden voldoende
worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
18.4.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 18.4.1 is het
bepaalde in artikel 38 van toepassing.
18.5 Aanlegvergunning
18.5.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende
werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden
van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;
b.
het
ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of
egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning
is vereist;
c.
het
planten of verwijderen van houtgewas;
d.
het
aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en
het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
e.
het
aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-,
energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
f.
het
aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;
g.
het
aanleggen van drainage;
h.
het
graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
18.5.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 18.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in
uitvoering zijn.
18.5.3 Werken en/of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.5.1 zijn
slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht
aan de landschapswaarden. Met betrekking tot de vraag of blijvende onevenredige
schade wordt toegebracht aan de landschapswaarden winnen burgemeester en
wethouders schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
20.1 Plaatsbepaling en
vormgeving bouwwerken
20.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de
regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere
eisen te stellen ten aanzien van:
a.
de
plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen
en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van
elkaar;
b.
de
dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
c.
de
plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.1.2 De in lid 20.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld
met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk
wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid
van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met
calamiteiten.
20.2 Bestaande afstanden en
andere maten
20.2.1 Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge
hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal
respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
20.2.2 In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten
van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge
hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als
maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
Artikel 21
21.1 Verboden gebruik
21.1.1 Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a.
Het
gebruiken of te doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en
gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond
gegeven bestemming.
21.2 Ontheffing
21.2.1 Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde
in lid 21.1.1:
a.
indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
b.
voor
de uitoefening van detailhandel en/of beroepsmatige en/of bedrijfsmatige
activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld
gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen
onevenredige afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving.
Dit betekent onder meer dat:
1.
de
bedrijfswoning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
2.
het
gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden. Dat wil zeggen dat van
de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal
3.
geen
ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig
is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het
gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal
aantasten;
4.
het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de bedrijfswoning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de
woning is;
5.
het
niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel
tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
21.2.2 Bij het verlenen van ontheffing als
bedoeld in lid 21.2.1, sub a en b is het bepaalde in artikel 25 van toepassing.
Algemene aanduidingsregels
22.1 vrijwaringszone – molenbiotoop
22.1.1 Gebiedsaanduiding
De op de kaart voor “vrijwaringszone
– molenbiotoop” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere
bestemmingen, tevens bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit
gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend
element.
22.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen bouwwerken
worden gebouwd die zijn toegestaan op grond van de andere voor deze gronden van
toepassing zijnde bestemming(en).
22.1.3 Bouwregel
Bij de bouw van enig bouwwerk binnen op de kaart aangeduide
“vrijwaringszone-molenbiotoop” gelden de volgende
hoogteregels:
a.
binnen
b.
tussen
de 100 en de
maximale bouwhoogte = (0,013 x afstand tot
molen) + (0,2 x askophoogte van molen)
waarbij:
§
alle
maten in meters worden uitgedrukt;
§
de
hoogte van het geplande bouwwerk en de askophoogte
beide dienen te worden bepaald ten opzichte van hetzelfde peil.
22.1.4 Aanlegvergunning
22.1.4.1
Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning)
binnen de op de kaart aangeduide “vrijwaringszone-molenbiotoop”
de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
b.
ophogen
van gronden.
22.1.4.2
Uitzonderingsregel
Het in lid 22.1.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het
uitvoeren van:
a.
werken
en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;
b.
werken
en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de vaststelling van dit plan in
uitvoering zijn.
22.1.4.3 Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 22.1.4.1 zijn slechts
toelaatbaar indien geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de molen als
werktuig en als beeldbepalend element.
22.1.4.4 Advies
Alvorens te beslissen omtrent een
aanlegvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van
een molendeskundige omtrent de mogelijke gevolgen voor de windvang van de molen
en de waarde van de molen als landschapsbepalend element.
22.1.5 Ontheffing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ontheffing te
verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 22.1.3 tot een hogere bouwhoogte;
b.
alvorens
te beslissen omrent de onder lid 22.1.5, sub a genoemde ontheffing winnen
burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een bouwvergunning
de windvang voor de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend
element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht;
c.
bij
het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 22.1.5, sub a is het bepaalde in
artikel 25 van toepassing.
23.1 Ontheffingsbevoegdheid
23.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van de regels in dit plan voor:
a.
het
bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw
zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een
oppervlakte van maximaal
b.
het
overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:
-
erkers,
balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen
tot maximaal
c.
geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de
bebouwingsgrens met maximaal
d.
het
oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van
23.1.2 Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien:
a.
het
beschermd dorpsgezicht niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de
samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
c.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet
onevenredig worden aangetast;
d.
dit
niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming.
23.1.3 Bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in
lid 23.1.1 is artikel 25 van toepassing.
Artikel 24
24.1 Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:
a.
het
bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen
ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b.
het
overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens door:
-
erkers,
balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen
tot maximaal
c.
geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de
bestemmingsgrens met maximaal
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van
grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
25.1 Procedure
wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een
wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt
van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.
25.2 Procedure
ontheffingsbevoegdheid
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende
procedureregels in acht te worden genomen:
a.
het
verzoek tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende één week ter
inzage;
b.
het
college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of
meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen
die in de gemeente worden verspreid bekend;
c.
de
bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van
zienswijzen;
d.
gedurende
de in lid 25.2, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college
schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking
te verlenen.
Overtreding
van het bepaalde in:
-
artikel
3.4.1;
-
artikel
7.4.1;
-
artikel
13.6.1;
-
artikel
15.6.1;
-
artikel
16.6.1;
-
artikel
17.4.1;
-
artikel
18.5.1;
-
artikel
22.1.4.1;
is, naast het bepaalde in artikel 7.10 Wro, een
strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 20 Wed.
Artikel 27
27.1 Overgangsrecht
bouwwerken:
a.
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens
een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard
en omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar
na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Burgemeester
en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van
lid 27.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld
in het lid 27.1, sub a met maximaal 10%;
c.
Lid
27.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik:
a.
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet;
b.
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.2,
sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind;
c.
Indien
het gebruik, bedoeld in lid 27.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan
voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit
gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.
Lid
27.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds
in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat plan.
27.3 Ontheffing
Indien toepassing van het overeenkomstig lid
Deze
regels worden aangehaald als:
Regels
van het bestemmingsplan “Kern Nisse