In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan: het bestemmingsplan “Kern Nieuwdorp” van de gemeente Borsele;
2. kaart: een geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO;
3. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. aaneengebouwd: blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
6. aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;
7. achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het hoofdgebouw is gelegen;
8. achtergevel van een hoofdgebouw: het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
9. afgewerkt bouwterrein; de bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde omringende grond;
10. archeologische waarde: de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
11. architectonische waarde: de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;
12. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
13. bebouwingspercentage: een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
14. bedrijfsmatige activiteiten in een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar;
15. bedrijfswoning: een hoofdgebouw in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (één huishouden) van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
16. beroepsmatige activiteiten in een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorend(e) aanbouw of bijgebouw voor het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;
17. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
18. bestemmingsplan: een geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels;
19. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
20. bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
21. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
22. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
23. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
24. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;
25. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn, zijn toegelaten;
26. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
27. cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
28. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
29. dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek;
30. discotheek/bar/dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dans een wezenlijk onderdeel vormen;
31. erf: al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
32. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
33. feestzaal: een ruimte gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;
34. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
35. gestapeld: een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het afgewerkte maaiveld, gewaarborgd is;
36. gevellijn: denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
37. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
38. horecabedrijf: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties
39. kantoor(ruimte): een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied;
40. lint: blokken van maximaal twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
41. maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
42. milieudeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;
43. nutsvoorzieningen (voorzieningen ten behoeve van openbaar nut): voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.
44. peil:
§
de kruin van de weg indien de afstand tussen het
bouwwerk en de kant van de weg minder dan
§ bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
§ in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
45. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
46. raamprostitutie: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
47. samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
4.
de cultuurhistorische samenhang
48. seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
49. seksbioscoop/-theater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
50. seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
51. Staat van Horeca-activiteiten: de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;
52. stedenbouwkundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw;
53. straatprostitutie: het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
54. twee-aan-een: blokken van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
55. voorerf: gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het hoofdgebouw is gelegen;
56. voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
57. vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;
58. Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
59. weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
60. woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
61. Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
62. zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen;
63. zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
64. zijgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de bouwperceelsgrenzen.
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstanden van bouwwerken onderling,alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichts bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de breedte en diepte van
een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie;
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
het bewoonbaar
vloeroppervlak: binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen
binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen
van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek
van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen;
vloeroppervlak waarboven minder dan
3.1.1 De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en
2
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf’: uitsluitend een aannemersbedrijf;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch uienafzetbedrijf’: uitsluitend een agrarisch afzetbedrijf;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf’: uitsluitend een garagebedrijf;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – slachterij’: uitsluitend een slachterij;
f. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf’: uitsluitend een transportbedrijf;
g. ter plaatse van de aanduiding ‘brandweerkazerne’: uitsluitend een brandweerkazerne;
h. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: een bedrijfswoning;
i. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorzieningen’: een nutsvoorziening;
j. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend opslag;
k. verhardingen,
groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
3.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met in achtneming van het op de kaart opgenomen bebouwingspercentage;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c. de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
d. bedrijfswoningen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven;
e. het
bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning bedraagt maximaal
f. bij
iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijgebouwen worden gebouwd met een
gezamenlijke oppervlakte van maximaal
g. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
h. in
afwijking van het bepaalde onder lid 3.2, sub g, bedraagt de bouwhoogte van een
tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
3.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid 3.2 sub a, voor het verhogen van het op de kaart opgenomen bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch afzetbedrijf’ tot maximaal 80%, mits:
- de verhoging noodzakelijk is voor een bouwplan dat door de welstandscommissie positief is beoordeeld;
b. lid
3.2 sub b, voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte met maximaal
c. lid 3.2 sub c tot de afstand van de bouwperceelsgrens.
3.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid 3.1.1 voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 3.1.1 ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;
b. lid
3.2, sub b mits deze maat met maximaal
c. lid
3.2, sub g tot een bouwhoogte van maximaal
3.4.2 De in lid 3.4.1, sub b en c genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
3.4.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 3.4.1, sub a en de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3.6 dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in de desbetreffende artikelen genoemde criteria voor het verlenen van vrijstelling dan wel het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
3.6.1 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel
uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin, dat de
categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien en voor
zover een wijziging
3.6.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 3.6.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
4.1.1 De voor "Cultuur en Ontspanning" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voorzieningen, gericht op het ontspannen en vermaken van mensen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’: uitsluitend een speeltuin;
c. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van deze voorzieningen;
d. verhardingen,
groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
4.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1. genoemde bestemming worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
- antennes:
- speeltoestellen:
- openbare
nutsvoorzieningen:
- lichtmasten
en overige masten:
- overige
bouwwerken geen gebouw zijnde:
4.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in lid 4.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
4.3.2 De in lid 4.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
5.1.1 De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandelsbedrijven.
5.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. bouwwerken geen gebouw zijnde.
5.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°.
5.2.2 Aan- en uitbouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50 % mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen maximaal
5.2.3 Bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de bijgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van bijgebouwen maximaal
5.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
5.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
5.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
5.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
5.2.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
5.3.2 De in lid 5.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
5.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een stedenbouwkundige.
5.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding
‘Wro-zone-wijzigingsgebied
1. op de betreffende gronden maximaal 1 hoofdgebouw mag worden gebouwd;
2.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
3. het hoofdgebouw in de huidige gevellijn worden gebouwd;
4. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6.
de regels ten aanzien
5.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding
‘Wro-zone-wijzigingsgebied
1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
3.
de regels ten aanzien
5.4.3 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 5.4.1 en 5.4.2 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing
6.1.1 De voor "Gemengd-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandelsbedrijven;
b. bedrijfsactiviteiten
voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2
c. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: een bedrijfswoning.
6.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. bouwwerken geen gebouw zijnde.
6.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
f. bedrijfswoningen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven;
g. het
bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning bedraagt maximaal
6.2.2 Aan- en uitbouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50 % mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen maximaal
6.2.3 Bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de bijgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van bijgebouwen maximaal
6.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
6.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
6.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
6.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
6.2.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
6.3.2 De in lid 6.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
6.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een stedenbouwkundige.
6.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied
Bij wijziging naar de bestemming ‘Wonen’:
1. op de betreffende gronden maximaal 4 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
2.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
3. uitsluitend twee-aan-een gebouwde hoofdgebouwen, 4 appartementen dan wel één vrijstaand hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
4. het hoofdgebouwen in de huidige gevellijn worden gebouwd;
5. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
7.
de regels ten aanzien
Bij wijziging naar de bestemming ‘Maatschappelijk’:
1. op de betreffende gronden kleinschalige maatschappelijke functies worden gebouwd zoals bijvoorbeeld huisartsen, fysiotherapeut etc.;
2.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
3. de maatschappelijke voorziening in de huidige gevellijn worden gebouwd;
4. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6.
de regels ten aanzien
6.4.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 6.4.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
7.1.1 De voor "Gemengd-2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijk;
b. wonen;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘uitvaartcentrum’: een uitvaartcentrum.
7.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. bouwwerken geen gebouw zijnde.
7.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijnen, daar waar dergelijke lijnen op de kaart zijn aangegeven;
c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
d. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
7.2.2 Aan- en uitbouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen maximaal
7.2.3 Bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de bijgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van bijgebouwen maximaal
7.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
7.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
7.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
7.2.1, sub c mits deze maat met maximaal
c. lid
7.2.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
7.3.2 De in lid 7.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
7.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 7.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een stedenbouwkundige.
8.1.1 De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen.
8.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden
gebouwd met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken geen gebouw zijnde:
8.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in lid 8.2, sub c tot een hoogte van maximaal
8.3.2 De in lid 8.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de
gebruiksmogelijkheden
9.1.1 De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven, met uitzondering van een discotheek/bar/dancing;
b. wegen, parkeervoorzieningen, terrassen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
9.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. bouwwerken geen gebouw zijnde.
9.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°.
9.2.2 Aan- en uitbouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50 % mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen maximaal
9.2.3 Bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de bijgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van bijgebouwen maximaal
9.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
9.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
9.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
9.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
9.2.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
9.3.2 De in lid 9.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
9.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 9.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een stedenbouwkundige.
10.1.1 De voor "Kantoor" aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren.
10.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. bouwwerken geen gebouw zijnde.
10.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°.
10.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
10.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
10.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
10.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
10.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
10.3.2 De in lid 10.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
10.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 10.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een stedenbouwkundige.
10.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van het
bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied
1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
3.
de regels ten aanzien
10.4.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 10.4.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
11.1.1 De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘museum’: uitsluitend een museum;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’: uitsluitend onderwijs;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘religie’: uitsluitend religie;
f. ter plaatse van de aanduiding ‘feestzaal’: een feestzaal met activiteiten voor zover die voorkomt in categorie 2a van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
g. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - dorpshuis’: uitsluitend een dorpshuis;
h. wegen,
parkeervoorzieningen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste
11.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. gebouwen geen gebouw zijnde.
De bouwwerken worden gebouwd met inachtneming
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat, met dien verstande dat voor kerktorens geen maximale hoogtebepaling geldt;
c. de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
d. de bouwhoogte van gebouwen geen gebouw zijnde bedraagt maximaal voor:
- speeltoestellen:
- overige
bouwwerken geen gebouw zijnde:
11.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
11.2, sub b mits deze maat met maximaal
b. lid
11.2, sub c voor een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen tot minimaal
c. lid
11.2, sub d tot een bouwhoogte van maximaal
11.3.2 De in lid 11.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
11.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van het
bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied
1. op de betreffende gronden maximaal 1 hoofdgebouw mag worden gebouwd;
2.
de goothoogte van de hoofdgebouw maximaal
3. uitsluitend een aaneen gebouwd hoofdgebouw mag worden gebouwd;
4. het hoofdgebouw in de huidige gevellijn wordt gebouwd;
5. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
7.
de regels ten aanzien
11.4.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 11.4.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
12.1.1 De voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuinen’: uitsluitend een volkstuin;
c. wegen,
parkeerruimte, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
12.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
bouwwerken geen gebouw zijnde.
De bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met
inachtneming
de bouwhoogte
13.1.1 De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten en tribunes uitsluitend ten dienste van de sportactiviteiten;
c. wegen,
parkeerruimte, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
13.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
- antennes:
- speeltoestellen:
- openbare
nutsvoorzieningen:
- lichtmasten
en overige masten:
- overige
bouwwerken geen gebouw zijnde:
- tribunes
13.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
het bepaalde in lid 13.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
13.3.2 De in lid 13.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
14.1.1 De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;
b. ter plaatse van de functieaanduiding “garage”: uitsluitend een garagebox.
14.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden
gebouwd met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken geen gebouw zijnde:
14.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
het bepaalde in lid 14.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
14.3.2 De in lid 14.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
15.1.1 De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
15.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
bouwwerken geen gebouw zijnde.
De bouwwerken geen gebouw zijnde, zullen worden gebouwd met
inachtneming
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt
maximaal
15.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 15.2 tot een bouwhoogte van
maximaal
15.3.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 15.3.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
16.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de huisvesting van personen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend opslag;
c. tuinen,
erven, paden en andere voorzieningen ten dienste
16.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen;
c. bijgebouwen;
d. bouwwerken geen gebouw zijnde.
16.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘aaneengebouwd’: mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd;
c. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘twee-aaneen’: mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
d. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘vrijstaand’: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
e. ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding ‘lint’: mogen uitsluitend maximaal twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
f. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding gestapeld: mogen uitsluitend gestapelde hoofdgebouwen worden gebouwd;
g. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen en zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
h. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 16.1.2 sub b en c niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
‘vrijstaand’
‘twee aaneen’
‘aaneengebouwd’
‘lint’
‘gestapeld’
i. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:
‘vrijstaand’
‘twee aaneen’
‘aaneengebouwd’ niet van toepassing;
‘lint’
‘gestapeld’ niet van toepassing.
j. de
goot- en bouwhoogte
k. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
l.
de achtergevel mag maximaal op de helft
16.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een
maximum van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal
e. de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw)aanduiding:
‘vrijstaand’
‘twee aaneen’ niet van toepassing;
‘aaneengebouwd’ niet van toepassing;
‘lint’ niet van toepassing;
‘gestapeld’ niet van toepassing.
f. aan-
en uitbouwen en bijgebouwen minimaal
16.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt binnen
16.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
16.2.1, sub g voor het oprichten van een deel
b. lid
16.2.1, sub i voor een kortere afstand tot minimaal
c. lid
16.2.1, sub j mits deze maat met maximaal
d. lid
16.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
16.3.2 De in lid 16.3.1, sub a tot en met d genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
16.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 16.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een stedenbouwkundige.
16.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 16.1.:
voor de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of
bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende
bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder
voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het
woonkarakter
Dit betekent onder meer dat:
- het hoofdgebouw moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
-
het gebruik een kleinschalig karakter heeft en
zal behouden en naar aard met het woonkarakter
-
geen ontheffing wordt verleend voor het
uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond
- het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van het hoofdgebouw is;
-
het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende
activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding
- geen activiteiten mogen plaatsvinden, die in de regel worden uitgeoefend in een winkelcentrum of een bedrijventerrein;
- geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.
16.4.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 16.4.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
16.5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de op de kaart aangegeven aanduidingen bij de bestemming “Wonen” te wijzigen naar de aanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee aaneen’, ‘aaneengebouwd’ en ‘lint’, met dien verstande dat:
- dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- de samenstelling van de woningvoorraad in de kern niet onevenredig wordt verstoord;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
- voldaan dient te worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
16.5.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 16.5.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
17.1.1 De voor "Waarde-cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.
17.1.2 Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 17.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a. één gebouw;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
17.1.3 Bouwwerken ten dienste van de andere, niet primair voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van ver/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken niet wordt vergroot of veranderd.
Het gebouw en de bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de
oppervlakte van het gebouw bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van het gebouw maximaal
c. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mag maximaal
17.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid 17.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen(en), mits de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
b. lid
17.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
17.3.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 17.3.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
17.4.1 Aanlegvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/ of werkzaamheden uit te voeren:
a. het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;
b. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
c. het planten of verwijderen van houtgewas;
d. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
e. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f. het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;
g. het aanleggen van drainage;
h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
17.4.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 17.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;
b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de tervisielegging van dit plan in uitvoering zijn.
17.4.3 Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien geen blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.
18.1.1 De voor “Overig - Schuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor schuren en andere opstallen ten dienste van opslag, berging, stalling en dierenverblijf.
18.1.2 Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 18.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
gebouwen
De gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c. indien een dak helling wordt toegepast, bedraagt de helling minimaal 550.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
20.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
20.1.2 De in lid 20.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
20.2.1 Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
20.2.2 In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
Binnen de op de kaart met
gebiedsaanduiding ‘geluidzone-industrielawaai’ aangewezen gronden is het bouwen
van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met
het bepaalde in hoofdstuk
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de
aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied
1. maximaal 5 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
2.
de goothoogte van een hoofdgebouw maximaal
3. uitsluitend vrijstaande en twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
4.
de hoofdgebouwen worden met hun voorgevel
gebouwd op een afstand van minimaal
5. de breedte van een bouwperceel zal minimaal bedragen ter plaatse van de aanduiding:
-
‘vrijstaand’
-
‘twee-aaneen’
6. de breedte van een hoofdgebouw - een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend - zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding:
-
‘vrijstaand’
-
‘twee-aaneen’
7. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
9. de afstand tussen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding:
-
‘vrijstaand’
-
‘twee-aaneen’
10. de
regels ten aanzien
21.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van het
bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied
1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
3.
de regels ten aanzien
21.3.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 21.2 en 21.3.1 is het bepaalde in artikel 24 van toepassing.
22.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
a. het
bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouw
zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een
oppervlakte van maximaal
b. het
overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
d. het
oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van
22.1.2 Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien:
a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de gebruiksmogelijkheden
c.
dit niet
leidt tot wijziging
22.1.3 Bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 22.1 is artikel 24 van toepassing.
a. het
bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen
ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b. het
overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 23.1 is artikel 24 van toepassing.
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen daar waar dit nader is bepaald de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
a. het verzoek tot ontheffing of wijziging ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
b. het college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente worden verspreid bekend;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking te verlenen.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik (lid 1 en lid 2) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Kern Nieuwdorp".