Artikel 4 Natuur
(N)
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De
op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het behoud,
herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden en
landschappelijke waarden;
b.
de ontwikkeling
van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden;
c.
agrarisch
medegebruik in het kader van het beheer van de natuurgebieden;
d.
toegangspaden
naar woningen;
e.
water.
Lid 4.2 Bouwregels
gebouwen
1.
Binnen de nadere
bouwaanduiding mag één kapschuur in het kader van terreinonderhoud worden gebouwd
met dien verstande dat:
a.
alle bestaande gebouwen,
bouwwerken en verhardingen op de percelen D 02665, D 02802, D 02577, D 02575, D02871, D 01325, D
01326 en D 01327 gesloopt en verwijderd zijn;
b.
de oppervlakte
maximaal 135m² mag bedragen;
c.
de goothoogte
maximaal 3,4m mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 5,1m mag bedragen.
andere
bouwwerken
2.
Op
gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend toegangshekken en terreinscheidingen
worden gebouwd met een maximale hoogte
van 1,5m
3.
Van andere
bouwwerken mag de bouwhoogte maximaal 3m bedragen.
Lid 4.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
of van werkzaamheden
1.
Het is verboden
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders binnen de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken
en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
a.
het afgraven,
bodem verlagen, ophogen, vergraven of
egaliseren van gronden;
b.
het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c.
het aanleggen van
waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
d.
het keren van
gronden;
e.
diepploegen;
f.
het aanleggen of
aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds;
g.
het vellen of
rooien van houtgewassen met een specifieke
landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime
van de kapverordening vallen zoals beschreven in artikel 10;
h.
het beplanten
van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van
het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
i.
het aanbrengen
van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen
buiten de erven/bouwvlakken van woningen en agrarische bedrijven en de daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
j.
het verrichten
van proefboringen en andere boringen voor het winnen van
water, delfstoffen en
andere bodemschatten;
k.
de aanleg van
picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair;
l.
diepte-infiltratie
van water;
m.
het scheuren van
grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland.
2.
Een vergunning
als bedoeld onder 1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig
belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige
mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde
belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden
geweigerd.
3. Het bepaalde onder 1 is niet van
toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang.
Lid 4.4 Nadere eisen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de
afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:
a. de instandhouding van
c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat-
en bebouwingsbeeld;
b. de instandhouding van de
aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in
artikel 10;
c. de verkeersveiligheid:
als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
d. de gebruiksmogelijkheden
op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet
in hun gebruik mogen worden beperkt.