Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Oostdorp-Hoge Klei 2012 GML-bestand NL.IMRO.0629.{...}van de gemeente Wassenaar.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
Overige begrippen in alfabetische volgorde weergegeven.
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw:
Een (deel van een) gebouw dat als ruimte afzonderlijk is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan huis gebonden beroep:
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en beroepsmatig wordt verleend door de hoofdbewoner. Indien genoemde beroepen zich ontwikkelen tot kantoorachtige functies met meerdere personeelsleden, dan zijn deze uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.
1.7 achtergevel:
De tegenover de voorgevel gelegen gevel.
1.8 achtergevelbouwgrens:
Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt.
1.9 agrarisch bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, het houden en/of fokken van dieren.
1.10 agrarische dienstwoning:
Een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is, danwel een als zodanig gebouwd bestaande woning.
1.11 andere bouwwerken:
Bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.12 archeologische waarden:
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oudere tijden.
1.13 architectonische waarden:
De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, een bouwvorm welke eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm welke karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.
1.14 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.
1.15 bedrijfsgebouw:
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.16 bedrijven van nijverheid, ambacht en handel:
Bedrijven, die zijn gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen of opslaan van goederen, alsmede de handel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of opgeslagen.
1.17 bergbezinkbassin:
Een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van verontreinigd rioolwater op het oppervlaktewater.
1.18 bestaand:
Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
Bij peil: het peil zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan dan wel zoals is bepaald krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
Bij agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan als zodanig gevestigd is en over een op de kaart aangegeven agrarisch bedrijfscentrum beschikt.
1.19 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
Een geomettrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.21 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.24 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bijgebouw:
Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.29 cultuurhistorische waarden:
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.
1.30 dakvlak:
Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.
1.31 deskundige(n):
Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en). Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.
1.32 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 dienstverlening
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.34 dienstwoning:
Een woning, in of bij een gebouw of op of bij een terrein, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestemmingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen het bestemmingsvlak, en moet daar, gelet op die bedrijfsvoering ter plekke, noodzakelíjk zijn.
1.35 eengezinswoning:
Een gebouw dat bestaat uit uitsluitend één woning.
1.36 erf:
Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.37 erfscheiding:
De feitelijke begrenzing van een erf.
1.38 garagebox:
Een zelfstandig gebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
1.39 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
1.40 grondgebonden agrarisch bedrijf:
Een veehouderij- akkerbouw of tuinbouwbedrijf dat functioneel geheel of overwegend gebonden is aan de grond als productiemiddel. Onder een tuinbouwbedrijf worden mede verstaan boomkwekerijen, bloemen-, kruiden, bloembollen- en knollenkwekerijen.
Met betrekking tot deze regels worden, in het kader van dit bestemmingsplan, onder het begrip grondgebonden agrarisch bedrijf niet begrepen bedrijven als hieronder genoemd:
agrarische hulp- en nevenbedrijven, hoveniersbedrijf, paardenhouderij/-pensionen en paardenfokkerij.
1.41 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 horecabedrijf:
Bedrijvigheid zoals omschreven in de tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting wordt niet begrepen onder horeca.
1.43 horizontale projectie:
De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.
1.44 hoveniersbedrijf:
Een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe.
1.45 kantoor:
Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve-, dienstverlenende aard met beperkte baliefunctie.
1.46 kassen:
(Agrarische) bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal en hoger dan 1 m. (Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen). Bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.
1.47 maatschappelijke doeleinden:
Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook onder-geschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.48 meergezinswoning:
Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.49 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.50 overig bouwwerk
Een bouwkundig constructie van enig omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.51 overkapping:
Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouw-werk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.
1.52 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandig eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.53 peil:
De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de bouwvergunning/omgevingsvergunning bepaald.
1.54 praktijkruimte:
Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.
1.55 semi-agrarisch bedrijf:
Een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, en mede is gericht op de handel in en de bewaring van agrarische procuducten en het leveren van diensten met behulp van agrarische producten. Hieronder vallen een hoveniersbedrijf, handel in zwarte aarde en andere benodigheden voor tuinaanleg en een handelskwekerij.
1.56 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.57 straatmeubilair:
(Andere) Bouwwerken voor openbare nut, zoals:
verkeergeleiders, verkeersborden, lantaarnpalen, zit-banken, bloembakken;
telefooncellen, abri`s, muppi’s, kunstwerken, speeltoestellen;
kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nuts-voorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen;
onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen.
1.58 tuin:
Dat deel van het erf dat als zodanig is bestemd.
1.59 uitwendige architectonische vormgeving:
De uitwendige hoofdvorm van een gebouw bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling, nokrichting en hoogte en, in mindere mate, de gevelindeling;
1.60 verticale projectie:
De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.
1.61 volwaardig agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf, waarbij sprake is van een agrarisch hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaarborgd is.
1.62 voorgevel:
De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s).
1.63 voorgevelbouwgrens:
Dat gedeelte van de bouwgrens dat (bij het bouwplan) aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
1.64 woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.65 woongebouw:
Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.