Konijnenburg Groep

HOOFDSTUK 1:         INLEIDENDE REGELS

 

 

ARTIKEL 1

 

 

Begrippen

 

 

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1       plan

Het bestemmingsplan “Schouwweg 72” van de gemeente Wassenaar.

 

1.2       bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0629.BPJOHAN2011‑VO01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

1.3       aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4       aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5       aan huis verbonden beroep

Een vrij beroep dat in een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat door de kleinschaligheid een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder aan huis gebonden beroepen/ bedrijven aan huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Indien genoemde beroepen zich ontwikkelen tot kantoorachtige functies met meerdere personeelsleden, dan zijn deze uitgesloten. Ook een seksinrichting is uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.

 

1.6       achtergevel

De tegenover de voorgevel gelegen gevel.

 

1.7        andere bouwwerken

Bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 


1.8       archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende  overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oudere tijden.

 

1.9       architectonische waarde

De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, een bouwvorm welke eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouw-vorm welke karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.

 

1.10     bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.11     bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel dan wel bouwvlak, zoals bepaald in de regels, aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

1.12     bestaand

Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning. Deze definitie geldt ook voor een bestaande woning. Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

1.13     bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.14     bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.15      bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

 

1.16     bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.17     bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

 

1.18     bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.


1.19     bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De oppervlakte van een bouwperceel wordt bepaald door de eigendomssituatie, zoals vastgesteld op het moment van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan.

 

1.20      bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

 

1.21     bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.22      bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.23     cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.

 

1.24     dakvlak

Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.

 

1.25      deskundige(n)

Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en). Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.

 

1.26     ensemble

Een samenstel van gebouwen (hoofdgebouw en bij-gebouwen) die in hun positionering, in hun onderlinge hiërarchie en vanuit een cultuurhistorische context een eenheid vormen.

 

1.27     erfscheiding

De feitelijke begrenzing van een erf. De erfscheiding kan samenvallen met de bouwperceelgrens. Waar  privaat eigendom doorloopt in de openbare ruimte is de erfscheiding de functionele grens.

 

1.28     gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouw hoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.

 

1.29     hoofdgebouw

Een gebouw op een perceel dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 


1.30     horizontale projectie

De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.

 

1.31      meergezinswoning

Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

 

1.32      nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakel-huisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afval-inzameling, telefooncellen en apparatuur voor tele-communicatie.

 

1.33     overkapping

Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.

 

1.34     peil

De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning bepaald.

 

1.35     seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seks-bioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.36      straatmeubilair

(Andere) Bouwwerken voor openbare nut, zoals:

-       verkeergeleiders, verkeersborden, lantaarnpalen, zit-banken, bloembakken;

-       telefooncellen, abri`s, muppi’s, kunstwerken, speeltoestellen;

-       kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen;

-       onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen;

-       draagconstructies voor reclame tot een hoogte van 3 meter.

 

1.37     toegangshek

Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek.  

 

1.38     verticale projectie

De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.

 

 

 


1.39     voorgevel

De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).

 

1.40      voorgevel bouwgrens

Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.

 

1.41     woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

1.42     woongebouw

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.


 

 

 

HOOFDSTUK 1:         INLEIDENDE REGELS

 

 

ARTIKEL 2

 

 

Wijze van meten

 

 

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1       de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2       de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels)

dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.

 

2.3       de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.4       de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5       de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.6       afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

 

2.7       ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.


 

 

 

HOOFDSTUK 2:         BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 3

 

 

Natuur

 

 

 

 

AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:

 

Bestemming:                                                                                        

 

N                                                                     Natuur                                                

 

 

 

3.1  Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1        De op de planverbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.             Het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

b.             De ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden.

 

3.1.2        Onder de onder 3.1.1 genoemde bestemming zijn, onder de voorwaarde dat het gebruik volgens 3.1.1 niet wordt geschaad of belemmerd, toegestaan;

 

a.             tuinen;

b.             verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen of hoofdgebouwen;

c.             water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d.             ter hoogte van de functieaanduiding ‘parkeergarage’; een ondergrondse parkeergarage.

 

 

3.2       Bouwregels

 

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a.             Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd anders dan de parkeergarage.

b.             de hoogte van erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;

c.             de hoogte van toegangshekken en pilasters mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;

d.             de breedte van toegangshekken mag, inclusief een voetgangersentree en pilasters, ten hoogste 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot een maximum van 6,00 meter. De breedte van het bouwperceel wordt hier gemeten ter plaatse van het toegangshek;


e.             per bouwperceel is één inrit en in het verlengde daarvan één toegangshek toegestaan;

f.              voor erfscheidingen en toegangshekken, exclusief pilasters, geldt dat deze vanaf de grond en open constructie moet hebben, met dien verstande dat ten minste 75% van de verticale projectie van de erfscheiding c.q. het toegangshek open moet zijn;

 

 

3.3       Specifieke gebruiksregels

 

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.             de stalling van caravans, voer- en vaartuigen voor de voorgevel van een woning en in een verlengde daarvan te trekken lijn;

b.             opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

c.             het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

3.4        Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

3.4.1        Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘natuur’ zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning, verleend door burgemeester en wethouders, de werken en werkzaamheden te verrichten die hierna onder 3.4.5 zijn genoemd, behouders de

daarbij vermelde uitzonderingen.

 

3.4.2        Verlening omgevingsvergunning

 

Aan de omgevingsvergunning mogen voorwaarden worden verbonden mits daarover vooraf schriftelijk advies is gevraagd aan de deskundige als bedoeld onder 3.4.3 van de werken of werkzaamheden. De werken of werkzaamheden die onder het verbod vallen zijn slechts

toelaatbaar voor het belang van de bestemming ‘natuur’, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

 

3.4.3        Advies over omgevingsvergunning

 

Voor de verlening van de omgevingsvergunning vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies aan de natuur deskundige van de gemeente Wassenaar of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige. Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder de vraag of door

de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de bestemming ‘natuur’ niet onevenredig wordt geschaad, en over de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.

 

3.4.4        Toelaatbaarheid

 

 


Een vergunning als bedoeld in lid 1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het

geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

 

3.4.5        Verbod

 

De werken en werkzaamheden die op grond van het onder 3.4.1 verboden zijn op de gronden met de bestemming ‘natuur’ zijn:

a.             het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;

b.             het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden;

c.             het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

d.             het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;

e.             het keren van gronden;

f.              diepploegen;

g.             het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden;

h.             het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiing, kaden en taluds;

i.              het vellen of rooien van houtgewassen met specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen;

j.              het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;

k.             het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen buiten erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

l.              het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;

m.            de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen van bijbehorend meubilair;

n.             diepte-infiltratie van water;

o.             het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland.

 

Met uitzondering van;

p.             werken en werkzaamheden indien door de natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, hetgeen mede op basis van onderzoek dient te zijn aangetoond;

q.             werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

r.              werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;

s.              werken en werkzaamheden die natuur onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;

t.              werken en werkzaamheden op en in gronden waarvan op basis van onderzoek is aangetoond dat er geen natuurlijke waarden aanwezig zijn.


 

 

 

HOOFDSTUK 2:         BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 4

 

 

Water

 

 

 

 

AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:

 

Bestemming:                                                                                        

 

WA                                                                  water                                       

 

 

 

4.1  Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterberging en daarbij behorende oevers en voorzieningen ten behoeve van de bestemming.  Ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder bruggen, dammen

en/of duikers en kunstwerken en beschoeiingen.

 

4.2        Bouwregels

 

4.2.1       Andere bouwwerken

 

De bouwhoogte van andere bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding, oeverbescherming en/of verbinding van oevers, mag niet meer bedragen dan 2 meter. Deze andere bouwwerken moeten voldoen aan de op dat moment geldende Keur en

Beleidregels van het Hoog‑heemraadschap van Rijnland. In voorkomende gevallen dient een vergunning bij Rijnland te worden gevraagd.

 

4.2.3        Beschoeiingen

 

De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil is 0,60 meter onder NAP).

 

4.3        Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:

a.             de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat‑ en bebouwingsbeeld;

b.            de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 6;


c.             de natuur‑ en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 3, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos‑ en beplantings‑structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur;

d.             de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwings‑mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;

e.             de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher‑kenbaar en niet sociaal controleerbaar is.


 

 

 

HOOFDSTUK 2:         BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 5

 

 

Wonen

 

 

 

 

AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:

 

Bestemming:                                                                                        

 

W                                                                     wonen                                     

 

 

 

5.1  Bestemmingsomschrijving

 

De voor “wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.             meergezinswoningen;

b.             aan de woonfunctie gerelateerde, ondergeschikte dienstverlenende functies (zoals een restaurant, bibliotheek, een centrale ruimte), ten behoeve van een serviceflat;

c.             tuinen en erven;

d.             parkeervoorzieningen;

e.             (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;

f.              voorzieningen van algemeen nut;

g.             groenvoorzieningen;

h.             voet-en fietspaden;

i.              speelvoorzieningen;

j.              ter hoogte van de functieaanduiding ‘parkeergarage’: een ondergrondse parkeergarage.

 

 

5.2       Bouwregels

 

5.2.1       Gebouwen

 

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.             de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in, dan wel maximaal 3 meter uit de naar de weg gekeerde bouwgrens;

b.             de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan tenzij op de verbeelding een maat is aangegeven;

 


 

5.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.             de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;

b.             de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter, met uitzondering van openbare verlichting en vlaggenmasten, die een maximale bouwhoogte hebben van 8 meter.

 

5.3       Nadere eisen

 

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:

a.             de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.            de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 6;

c.            de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;

d.            de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;

e.             de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt.

 

 

5.5       Specifieke gebruiksregels

 

5.5.1       Aan huis gebonden beroepen

 

De uitoefening van aan huis gebonden beroepen in woningen, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

a.             de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;

b.             er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;

c.             er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

d.             de parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;

e.             het oppervlak dat voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep wordt gebruikt, bedraagt niet meer dan 35 m² per wooneenheid;

f.              de uitoefening van huis gebonden beroepen is alleen toegestaan in de tussen de voor- en achtergevellijn gelegen bebouwing.

 

5.5.2       Algemene gebruiksregels

 

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.             consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten;


b.             kamerbewoning;

c.             erotisch getinte bedrijven en prostitutie;

d.             detailhandel;

e.             horeca;

f.              opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

g.             het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

 

 


 

 

HOOFDSTUK 2:         BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 6

 

 

Waarde - Archeologie

 

 

 

 

AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:

 

Dubbelbestemming:                                                                                                                                             Functieaanduiding              

 

WR-A                                                                                                  waarde - archeologie                                        (swr-1)

                                                                                    (swr-2)

 

 

 

6.1  Bestemmingsomschrijving

 

De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. De archeologische waarden zijn per soort gebied aangeduid met (swr-1) en (swr-2)

 

 

6.2        Bouwregels

 

Indien op grond van de bouwregels van de onderliggende bestemming bouwwerken worden gebouwd, dan zijn deze op grond van de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” toegestaan, mits:

-        de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd van een archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betreffende locatie naar het oordeel van het

         college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

-        de archeologische waarden, zoals beschreven in het rapport als bedoeld onder a., door de bouwactiviteiten niet worden geschaad dan wel mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op:1. het

         treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;2. het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij

         de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Het bepaalde in lid 6.2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de

volgende activiteiten of bouwwerken:


-       vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uit-gebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

-       een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 en waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, voor zover het bouwwerk is gesitueerd binnen gebieden met de aanduiding (swr-1);

-       een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 1000 m² en waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter noodzakelijk zijn, voor zover het bouwwerk is gesitueerd binnen gebieden met de aanduiding (swr-2).

 

 

6.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

              

6.3.1 Verbod

 

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, werkzaamheden te verrichten die voorkomen in de onderstaande opsomming:

a.            Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen en egaliseren van gronden en het aanleggen van drainage;

b.            het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen;

c.            het aanplanten of rooien van beplanting waarvan de wortels archeologische waarden kunnen beïnvloeden;

d.            het aanbrengen van ondergrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

e.            beïnvloeding van de waterhuishouding door aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling en/of drainage van gronden;

f.             alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden.

 

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i.                    de aanvrager van de vergunning heeft een rapport overgelegd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is

vastgesteld;

j.             de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder a, door de werken of werkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van

               de archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de werken en werkzaamheden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de

               vergunning te stellen kwalificaties;

k.            het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing, indien de uit te (laten) voeren werken en werkzaamheden betrekking hebben op één of meer van de volgende werken en werkzaamheden:


-     vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande werken en werkzaamheden, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de eventueel bestaande fundering;

 

6.3.2       Uitzonderingen vergunningsplicht

 

Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.      reeds in uitvoering waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

c.      ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

6.3.4       Voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

Indien uit het in 6.3.1 onder i. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen

burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

a.            de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.           de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.            de verplichting de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.


 

 

 

HOOFDSTUK 2:         BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 7

 

 

Waarde - Cultuur

 

 

 

 

AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:

 

Dubbelbestemming:                                                            

 

WR-C              waarde - cultuur

 

 

 

7.1  Bestemmingsomschrijving

 

De voor “Waarde - Cultuur” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van cultuurhistorische waarden.

 

 

7.2       Bouwregels

 

Bouwen als bedoeld in lid 1.6 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige cultuur‑historische waarden niet worden aangetast. Burgemeester en wethouders laten zich daarbij adviseren door

deskundigen. Binnen de dubbelbestemming “Waarde‑cultuurhistorie” is een scherpe beoordeling op welstand en beeldkwaliteit gewenst. Het handboek welstand en beeldkwaliteit zal hiervoor als aanvullend toetsingskader worden gehanteerd.

 

 

7.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Verbod

 

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, werkzaamheden te verrichten die voorkomen in de onderstaande opsomming:


a.            het aanleggen van verharde wegen, paden of parkeerstroken en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 50 m2, tenzij daarmee direct toegang wordt ver‑schaft tot een woning en/of bijbehorende

               bijgebouwen dan wel een gebouw met een andere functie;

 

Een landschappelijke inpassing is in alle gevallen vereist. Bij een toename van verhard oppervlak is het beleid van Rijnland zoals vastgelegd in de Keur en beleidsregels 2006 mede een toetsingskader.

b.            het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden met een grotere hoogte dan 30 centimeter;

c.            het kappen van bomen die deel uitmaken van bestaan‑de laanbeplanting;

d.            aantasting van wateren, waterlopen, sloten en greppels door graven, dempen, verdiepen, vergroten en/of herprofilering;

e.            de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanleg‑plaatsen;

f.             alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden.

 

7.3.2       Uitzonderingen vergunningsplicht

 

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer.

 

 

 


HOOFDSTUK 3:         ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 8

 

 

Anti-dubbeltelregel

 

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


 

 

 

HOOFDSTUK 3:         ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 9

 

 

Algemene bouwregels

 

 

 

9.1 Algemene bepaling voor ondergronds bouwen

 

9.1.1      Ondergrondse werken

 

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, tevens de regels als genoemd in artikel 6 en 7.

 

9.1.2      Ondergrondse bouwwerken

 

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

 

a.            de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 5 meter onder peil;

b.            ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van rioolwaterbuffers en grafkelders die ook buiten het bouwvlak mogen worden opgericht;

c.            zowel onder bestaande bebouwing als buiten bestaande bebouwing zijn ondergrondse bouwwerken toegestaan, evenwel met in achtname van het gestelde onder 9.1.2, sub b;

d.            bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen uitsluitend mede in aanmerking genomen als

               de ondergrondse bouwwerken zich buiten de bestaande bebouwing bevinden.

 

9.1.3      Afwijken van de bouwregels

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 9.1.2, sub a, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,6

meter onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

 

 


9.2 Ondergeschikte bouwdelen

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten

beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

9.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

 

9.3.1      Maximale maatvoering

 

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp van het plan meer

bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

9.3.2      Minimale maatvoering

 

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp van het

plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

9.3.3      Heroprichting

 

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 9.3.1 en 9.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

9.3.4       Dakkapellen

 

Van dakkapellen - uitsluitend toegestaan op het dakvlak - mag de breedte niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak, gemeten langs de voet van de dakkapel, en er mag geen strijdigheid ontstaan met het handboek welstand en beeldkwaliteit. Bredere

dakkapellen tot maximaal 75% van de breedte van het dakvlak zijn slechts toegestaan op niet naar de openbare weg gekeerde dakvlakken. De afstand van een dakkapel tot de zijkant van het dakvlak mag, in de horizontale projectie gemeten, nergens minder bedragen

dan 1 meter.

 

 

 


HOOFDSTUK 3:         ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 10

 

 

Algemene afwijkingsregels

 

 

 

10.1 Algemene afwijkingsregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van:

a.            het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;

b.            de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.            de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.            de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;

e.            de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter,

               onder de volgende voorwaarden. Losse masten met of zonder hekwerken, gebouwen e.d. zijn alleen toegestaan:

-     buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;

-     binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;

f.             de bestemmingsbepalingen voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten op elk gebouw, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarden”.

 

 

10.2     Evenement

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het van de gronden en bouwwerken voor het houden van een evenement, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.            past in een landgoedontwikkelingsplan, waarover overeenstemming is tussen eigenaar/eigenaresse en gemeente/provincie;


b.            geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

c.            geen onevenredige verkeers- en /of parkeeroverlast met zich brengt, blijkend uit een over te leggen verkeers-/vervoersplan, waarbij in elk geval als uitgangspunt geldt dat op eigen terrein moet worden geparkeerd, zonder dat dat gepaard gaat met onaanvaardbare

               aantasting van de boven bedoelde waarden.

 

 

10.3      Kleine bouwwerken

 

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en religieuze

         doeleinden, zoals abri's, wachthuizen, transformatorhuizen, schakelhuizen, (ondergrondse) afvalcontainers, gemaalgebouwen, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruizen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:

a.            de oppervlakte per bouwwerk niet meer bedraagt dan 15 m² tenzij ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan groter aanwezig is;

b.            de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;

c.            de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen.


 

 

 

HOOFDSTUK 3:         ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 11

 

 

Algemene wijzigingsregels

 

 

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

 

a.                   overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag

echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

b.                   overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet

meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

c.            het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.


 

 

 

HOOFDSTUK 3:         ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 12

 

 

Algemene procedureregels

 

 

 

12.1     Omgevingsvergunning

 

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

 

12.2     Wijzigingsbevoegdheid

 

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

 

 

 


HOOFDSTUK 4:         OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

ARTIKEL 13

 

 

Overgangsrecht

 

 

 

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.            gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.            na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder 13.1 a. voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

 

Het bepaalde onder 13.1 a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van

dat plan.

 

 

13.2     Overgangsrecht gebruik

 

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in 13.1 a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 13.1 a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 


Het bepaalde onder 13.1 a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

13.3     Hardheidsclausule

 

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien

geldende bestemmingsplan kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.


 

 

 

HOOFDSTUK 4:         OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

ARTIKEL 14

 

 

Slotregels

 

 

 

14.1 Vervangen bestemmingsplannen

 

Dit bestemmingsplan vervangt deels het volgende bestemmingsplan op de dag dat het bestemmingsplan van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8, lid 5, van de Wet ruimtelijke ordening:

 

-              Bestemmingsplan Landelijk gebied, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wassenaar op 7 maart 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland op 25 oktober 2005.

-              Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 derde herziening, zoals gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Wassenaar op 6 juli 2009.

 

 

14.2 Citeertitel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Schouwweg 72”.