5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch -
Sierteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
sierteeltbedrijven
met de daarbij behorende kassen en/of teeltondersteunende voorzieningen,
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmteopslagtanks en
waterbassins;
b.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’;
d.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening
toegestaan;
met de daarbij behorende:
f.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
g.
erven
en terreinen;
h.
wegen
en paden;
i.
kunstwerken;
j.
water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen
het bouwvlak worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding
‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de afstand
van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.
5.2.3
Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de
volgende bepalingen:
a.
kassen
dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken
de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als
één bouwvlak;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
d.
in
uitzondering op het bepaalde in lid b en c bedraagt de toegestane goot- en/of
bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ maximaal 6,5 m¹ en 8,5 m¹.
e.
de
maximale oppervlakte per bedrijf bedraagt
f.
in
uitzondering op het bepaalde in lid a en e mag de maximale bebouwde oppervlakte
per bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ worden vergroot tot
ten hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak, met een maximum
van
g.
nieuwe
kassen dienen op tenminste
h.
de
kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste
i.
de
afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste
5.2.4 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het
bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders
aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;
c.
de bouwhoogte
bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.
5.2.5 Bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de maximale
gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale
afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
5.2.6
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Binnen
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹,
met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar
de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
2.
de
hoogte van silo's, wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve
van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;
3.
de
hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;
4.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
b.
Buiten
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;
2.
de
hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal
3.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
5.3 Afwijken van de
bouwregels
5.3.1 Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
5.3.2 Afwijking overschrijden bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2, ten behoeve van het
overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een doelmatige
bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze
noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak
noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels
noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt
gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan
c.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
e.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
5.3.3 Afwijking ten behoeve van het maximale oppervlak voor kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub f voor het opgenomen maximale
oppervlak voor kassen van ten hoogste 3.000 m²,
met dien verstande dat:
a.
de
afwijking wordt uitsluitend toegepast indien er sprake is van een
volwaardig agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ en
uitbreiding van het oppervlak aan kassen voor een doelmatige bedrijfsvoering
noodzakelijk is;
b.
ten
hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak - zijnde het
bedrijfsoppervlak waarover het bedrijf beschikt op de locatie waar de kassen
worden opgericht - mag bebouwd worden met kassen;
c.
de
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische)
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d.
de
kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien is voorzien in voldoende
watercompensatie;
e.
een
besluit tot het wijzigen van het bestemmingsplan wordt pas
genomen indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de
benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten
en/of toename van verharding;
f.
er
dient sprake te zijn van voldoende landschappelijke inpassing, waarbij de
toename aan kassen afdoende wordt gecompenseerd en niet mag leiden tot een
onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke,
landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
g.
een
verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en
landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c
en e van deze regel wordt voldaan;
h.
voor
het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van kassen zoals
opgenomen in artikel 5.2.3.
5.3.4 Afwijking hoogte kassen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met
dien verstande dat:
a.
De
afwijking uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding
‘sierteeltgebied’.
b.
De
maximale goothoogte
bedraagt 8 m¹.
c.
De maximale
bouwhoogte bedraagt 10
m¹.
d.
De
hogere kassen dienen noodzakelijk
te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
e.
De
hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch
inpasbaar te zijn.
5.3.5 Afwijking herbouw kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van de
herbouw van kassen, met dien verstande dat:
a.
de
herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische
bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt,
hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b.
de
herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
5.3.6 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder d voor het overschrijden van de
maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 5.4.2;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van
maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1. Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval
verstaan:
a.
Het
gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw of kas voor het telen van
gewassen.
5.4.2 Plattelandswoning
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van
kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31
oktober;
b.
het
aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
5.5.2 Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 5.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen
mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
5.5.3 Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
b.
de
woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse,
op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij
behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d.
de
toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet
mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige
afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en
uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g.
de
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het
pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.
5.5.4 Afwijking
ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van
nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, niet zijnde gelegen
ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’, met dien verstande dat:
a.
nevenfuncties
niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse
van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
b.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
c.
de
nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
d.
de
nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische
bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
e.
de
nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
parkeren
dient op eigen terrein plaats te vinden;
g.
buitenopslag
ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
h.
de volgende
nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1.
verkoop
aan huis van streekeigen agrarische producten: max.
2.
kleinschalige
horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij,
boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max.
3.
agrarisch
verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4.
huisdierenpension/hondenfokkerij:
max.
5.
agrarisch
loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten): max.
6.
inpandige
statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/
werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat.
2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen detailhandel: max.
7.
overige
niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat
van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2:
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden, vallend
buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en
voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden
geteeld;
b.
het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de
bodem;
c.
het
aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen
van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve
van agrarische bedrijfsvoering;
d.
het
aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds
aanwezige dijken of taluds;
e.
het
aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-,
energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
5.6.2 Toegestane
werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in 5.6.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking
hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.6.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt
ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van
burgemeester en wethouders.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde
wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
a.
niet-agrarische
functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter
plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;
b.
de
wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer)
bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden
gevraagd bij een agrarisch deskundige;
c.
de
functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
d.
de
nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt
voor omliggende (agrarische) bedrijven;
e.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
g.
de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige
activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde
Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de
activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie
2.
5.7.2 Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten
de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b.
de
nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
5.7.3 Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de
bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden –
Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:
a.
Het
agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in
aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging
van een volwaardige agrarische functie en hiermee vervalt.
b.
Deze
wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone
- wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
c.
De
voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met
uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning
worden aangemerkt.
d.
Ter
compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter
plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te
saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de
sanering van:
-
-
-
e.
Als
compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600m³ exclusief kelders en
vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het
te realiseren volume.
f.
Bij de
inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1
januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.
g.
Er
geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd
aan de compensatie-eenheden.
h.
De
gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
i.
De
woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
j.
De
woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
k.
Er
dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis
van een erfbeplantingsplan.
l.
Er
dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient
er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing
van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage
3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden
welke hieraan voldoet.
5.7.4
Wijzigen
ten behoeve van Wonen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming
‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning,
niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
De
woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het voormalige
bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
5.7.5
Wijzigen ten behoeve van
plattelandswoning
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten
behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien
verstande dat:
a.
De
woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische)
bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 5.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.