Gemeente Vianen

Regels Bestemmingsplan

'Goudenregenstraat ongenummerd'

Inhoudsopgave

 

Regels

Hoofdstuk 1        Inleidende regels

Artikel 1                Begrippen

Artikel 2                Wijze van meten

Hoofdstuk 2        Bestemmingsregels

Artikel 3                Verkeer – Verblijfsgebied

Artikel 4                Wonen

Artikel 5                Waarde - Archeologie

Artikel 6                Vrijwaringszone – dijk – 1 / Vrijwaringszone – dijk – 2

 

 

Hoofdstuk 3        Algemene regels

 

Artikel 7                Antidubbeltelregel

Artikel 8                Algemene bouwregels

Artikel 9                Algemene gebruiksregel

Artikel 10              Algemene afwijkingssregels

 

Hoofdstuk 4        Overgangs- en slotregels

Artikel 11              Overgangsrecht

Artikel 12              Slotregel

 

Hoofdstuk 1      Inleidende regels

 

Artikel 1        Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan ‘Goudenregenstraat ongenummerd’ met identificatienummer NL.IMRO.0620.bp0015-VG02 van de gemeente Vianen.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels.

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 aanbouw:

een gebouw dat aangebouwd is aan de woning.

 

1.6 aansluitend terrein:

het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Dat kan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak zijn, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten of een begrensd bouwperceel waarop zelfstandige bij elkaar horende bebouwing is toegestaan.

 

1.7 archeologisch deskundige:

de gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

 

1.8 archeologische monumenten:

terreinen die van algemeen belang zijn wegens de daar aanwezige zaken die tenminste 50 jaar geleden zijn vervaardigd en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

 

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

 

1.10 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

 

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.12 bebouwingspercentage:

het op de plankaart of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd.

 

1.13 bedrijf aan huis:

een bedrijf dat vanwege zijn kleinschalige omvang en geringe invloed op de omgeving kan worden uitgeoefend in een gedeelte van de woning, door de gebruik(st)er van die woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waaronder mede een bed&breakfast is begrepen.

 

1.14 beroep aan huis:

een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, door de gebruik(st)er van die woning, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.17 bijgebouw:

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

 

1.18 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

 

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.22 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.24 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.25 carport:

een overkapping voor de stalling van een auto, zonder eigen zijwanden met dien verstande dat wel zijwanden zijn toegestaan die worden gevormd door de wand van een ander bouwwerk, zoals bijvoorbeeld de zijgevel van de woning, of een erfafscheiding, mits de naar de weg gekeerde zijde van de carport geheel open blijft.

 

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.27 gevellijn:

aangeduide lijn die aangeeft welk deel van het erf met gebouwen mag worden bebouwd, waarbij de plaatsaanduiding 'achter de gevellijn' ziet op die zijde van de gevellijn waar ook het bouwvlak is geprojecteerd.

 

1.28 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.29 huishouden:

onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren (zie hoofdstuk 6 toelichting voor handhavingscriteria).

 

1.30 nutsvoorziening:

een gebouwde voorziening voor het algemeen nut.

 

1.31 peil:

a.       a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.      b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.32 pergola:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de geleiding van tuinplanten.

 

1.33 uitbouw:

een gebouw dat aangebouwd is aan een woning of woongebouw en rechtstreeks van daaruit toegankelijk is.

 

1.34 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde, èn op de openbare weg georiënteerde zijde van een gebouw.

 

1.35 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn waarin de voorgevel van een gebouw geplaatst is.

 

1.36 vrijstaande woning:

een grondgebonden woning waarvan het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke muur heeft met het hoofdgebouw van de naastgelegen woning.

 

1.37 woning:

een gebouw, bestaande uit hoofdgebouwen en de bijgebouwen/aan- en uitbouwen, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

 

1.38 wooneenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

 

1.39 zelfstandige woonruimte:

het kenmerk van een zelfstandige woonruimte is, dat deze een eigen toegang heeft en door één huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte (artikel 30 Huisvestingswet). Elke andere situatie moet derhalve worden aangemerkt als onzelfstandige woonruimte.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

Artikel 2        Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand bouwwerken/perceelsgrenzen:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 
2.2 dakkapellen en/of dakopbouwen

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3) wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeiboord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt.

 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 
2.4 de dakhelling van een kap:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten, en exclusief de oppervlakten van delen van vloeren waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter.

 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, inclusief de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken in het geval die meer dan 1 meter bedraagt.

 
2.8 het bebouwingspercentage van een bouwperceel:

de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond van een perceel, inclusief perceelsgedeelten die niet voor bebouwing in aanmerking komen, zoals gronden met een tuinbestemming en een later aangekochte groenstrook enz. (dat deze gedeelten mee gerekend moeten worden in het bebouwingspercentage, wil niet zeggen dat deze gronden ook mogen worden bebouwd).

 

Ga terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2        Bestemmingsregels

 

Artikel 3         Verkeer – Verblijfsgebied.

3.1      Bestemmingsomschrijving.

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wegen, straten, en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

b.      voet- en rijwielpaden;

c.       parkeervoorzieningen;

d.      bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging);

e.       straatmeubilair;

Ga terug naar inhoudsopgave

Artikel 4        Wonen

4.1      Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
  2. erven;
  3. parkeervoorzieningen ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis;

met dien verstande dat:

d.    in dIn de eerste plaats het bepaalde in artikel 5 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde Archeologie';

  1. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 6 van toepassing is voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor 'Waterstaat-Waterkering'.
 
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Algemeen:
  1. het bij de woning behorende bouwperceel mag voor maximaal 60% worden bebouwd.c.

4.2.2 Binnen het bouwvlak:

  1. binnen het bouwvlak mag 1 woning worden gerealiseerd;binnen het bouwvlak mag 1 woning worden gerealiseerd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met in achtneming van de overige bouwregels;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag de maximale goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  4. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel', dienen de gevels met een geluidsbelasting > 53 dB (inclusief aftrek volgens art. 110g Wet geluidhinder) worden gebouwd als een dove gevel, waarbij maximaal 2 dove gevels per woning mogen worden gerealiseerd;
  6. in afwijking van het bepaalde onder a. mag worden afgezien van het bouwen van een dove gevel, indien wordt gebouwd met toepassing van een afscherming of andere maatregelen waardoor de geluidsbelasting vanwege de A27 op die gevel ten hoogste 53 dB Lden (inclusief aftrek volgens art. 110g Wet geluidhinder) bedraagt;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dient elke woning minimaal één gevel te bezitten waar de voorkeurswaarde van 48 dB Lden (inclusief aftrek volgens art. 110g Wet geluidhinder), ten gevolge van elke onderscheidenlijke bron, niet wordt overschreden.
4.2.3 Buiten het bouwvlak:
  1. buiten het bouwvlak mag de maximale oppervlakte van gebouwen 60 m2 bedragen met een maximum bebouwingspercentage van 60% per bouwperceel;
  1. buiten het bouwvlak zijn binnen 3 meter van de voorgevelrooilijn geen gebouwen toegestaan;
  2. bij een vrijstaande woning zijn buiten het bouwvlak aan één zijde van die woning geen gebouwen toegestaan binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
  3. buiten het bouwvlak mag de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4.50 meter;
  4. buiten het bouwvlak mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen;
  5. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat deze bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen op een afstand van minder dan 3 meter achter de voorgevelrooilijn.
4.3 Afwijken van de bouwregels:
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, onder a., voor de bouw van 100 m2 gebouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van mindervaliden of in het kader van mantelzorg, mits:
    1. het bouwperceel daardoor niet voor meer dan 60% wordt bebouwd;
    2. de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4.50 meter.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder3.2.3, sub d., en voor een kap op aan- en/of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen een hogere bouwhoogte toestaan, mits:
    1. de dakhelling gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte tenminste 2 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw ligt.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

4.4.1 Beroep- en bedrijf aan huis:

Een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, mits:

  1. niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen daarvoor wordt aangewend met een maximum van 100m²;
  2. het beroep- of bedrijf aan huis door de bewoner zelf wordt uitgeoefend;
  3. ten behoeve van het gebruik, conform de op dat gebruik van toepassing zijnde parkeernormen uit de publicatie “CROW, ASVV 2012, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”, die in oktober 2012 is uitgebracht door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, op eigen terrein voorzien is in voldoende parkeergelegenheid;
  4. uitsluitend beroeps- of bedrijfsactiviteiten worden toegestaan in categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis;
  5. er geen detailhandel plaatsvindt;
  6. er geen horeca plaatsvindt met uitzondering van een bed & breakfast;
  7. per beroeps- of bedrijfsuitoefening maximaal 1 reclame- en/of naambord aan de gevel of op het bouwperceel is toegestaan van maximaal 0,25 meter;
  8. er geen buitenopslag plaatsvindt.

Ga terug naar inhoudsopgave

Artikel 5        Waarde - Archeologie

5.1      Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde -Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van archeologisch onderzoek worden gebouwd, tenzij:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bouwwerken niet wordt uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut;
  2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan het rapport is gevoegd bij de vergunningaanvraag, is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of het bouwplan geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
  3. het bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m2.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken:

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken  van het gestelde in 5.2 indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.

5.3.2 Voorschriften aan het afwijken:

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders de volgende regels aan de vergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.3 Advies:

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.

 
5.4 Aanlegvergunning
5.4.1 Verbod:

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning  van burgemeester en wethouders op de in 5.1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. Graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. Aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter onder maaiveld;
  4. Ophogen van de bodem met meer dan 1 meter.
5.4.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het onder 5.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, of die het archeologisch onderzoek betreffen.

5.4.3 Criteria voor verlening:
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de in 5.4.1 onder a. bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Bij het verlenen van de vergunning kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

 

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

Artikel 6         Vrijwaringszone – dijk – 1 / Vrijwaringszone – dijk – 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Vrijwaringszone – dijk -1’enVrijwaringszone – dijk – 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Vrijwaringszone – dijk -1'  aangewezen gronden is uitsluitend bebouwing ten dienste van de waterkering, waterhuishouding en waterstaat toegestaan , onder de voorwaarde dat daarvoor een watervergunning is verkregen van de waterbeheerder.

6.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor bouwwerken ten behoeve van de medebestemmingen, mits de belangen van de waterstaat en de waterkering daardoor niet onevenredig worden aangetast en de beheerder van de waterkering daar positief over heeft geadviseerd.

6.4 Omgevingsvergunning aanleg werken geen bouwwerken zijnde

6.4.1 Verbod:

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, op de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het afgraven of ophogen van gronden;
  2. het egaliseren van gronden;
  3. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  4. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  5. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.

 

6.4.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het in 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor de aanvraag tot bouwvergunning is gehonoreerd;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.4.3 Criteria voor verlening:

De in 6.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  2. de belangen van de waterstaat en de waterkering daardoor niet onevenredig worden aangetast en de beheerder van de waterkering daar positief over heeft geadviseerd.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en deze algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. Het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder het verbod op gebruik in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vallen in ieder geval:

  1. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  2. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
  3. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
  5. (raam)prostitutie;
  6. andere doeleinden dan waarvoor burgemeester en wethouders ontheffing hebben verleend;
  7. het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om het verbod van artikel 5 te ontduiken.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen:

  1. voor het toestaan van een bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten aan huis, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten aan huis;
  2. voor het toestaan van een bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten of daarin is genoemd in een naast hogere categorie, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven;
  3. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogten, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze planregels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven afmetingen;
  4. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouw- en/of aanduidingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil en/of de definitieve verkaveling daartoe aanleiding geven, mits de grenzen met niet meer dan 2 meter worden overschreden;
  5. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of de bestemmingsgrens naar de buitenzijde worden overschreden door bouwwerken zoals, (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  6. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- en/of bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden ten behoeve van brand- en vluchtwegvoorzieningen aan het gebouw.
  7. voor ondergeschikte overschrijdingen van de goothoogte ten behoeve van bijzondere architectuur (bijzondere kapvormen), mits de overschrijding niet meer dan 4 meter bedraagt;
  8. voor ondergeschikte overschrijdingen van de goothoogte ten behoeve van dakkapellen en/of dakopbouwen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), mits de overschrijding niet meer dan 4 meter bedraagt.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 4        Overgangs- en slotregels

 

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1    Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

c.       het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Ga terug naar inhoudsopgave

11.2    Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.       indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 12      Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'Goudenregenstraat ongenummerd'.

 

Ga terug naar inhoudsopgave