Bestemmingsplan ‘Albrandswaardseweg 86c Poortugaal´

gemeente Albrandswaard

 

Regels

 

 

Inhoudsopgave  

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1    Begrippen

Artikel 2    Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3     Wonen

Artikel 4     Leiding - Water

Artikel 5     Waarde – Archeologie 1

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6     Anti-dubbeltelregel

Artikel 7     Algemene aanduidingsregels

Artikel 8     Algemene bouwregels

Artikel 9    Algemene gebruiksregels

Artikel 10  Algemene afwijkingsregels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11    Overgangsrecht

Artikel 12    Slotregel

 

 

Vastgesteld 22 april 2024

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan

het bestemmingsplan ´Albrandswaardseweg 86c Poortugaal´ met identificatienummer NL.IMRO.0613.BPAlbrweg86c-VST1 van de gemeente Albrandswaard;

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels;

 

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 aan huis verbonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;

 

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para) medisch, juridisch, administratief, therapeutisch ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede het beroep van schoonheidsspecialist en pedicure, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.7 actief erf

Een actief erf draagt bij aan de belevingswaarde van de polder en aan de toegankelijkheid van de polder. De activiteiten op het actief erf staan in het teken van beleving van het polderlandschap en legt ook directe relatie met dit landschap en het boerenleven. De activiteiten die op het actief erf plaatsvinden zijn kleinschalig. Het agrarische karakter, toegankelijkheid en ontmoeten staan centraal bij het realiseren van een actief erf. 

 

1.8 archeologisch deskundige

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

 

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;

 

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is; 

 

1.12 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een (melding of) omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;

 

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.18 bewoning

de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

 

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.20 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.22 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

 

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.24 hoofdgebouw

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.25 normaal onderhoud

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

 

1.26 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

 

1.27 peil

  1. indien op het land wordt gebouwd: 
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: 
      1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 
      1. • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; 
  1. indien in, op of over het water wordt gebouwd: 
    1. het Normaal Amsterdams Peil;

 

1.28 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel, welke door de gevelindeling en/of situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

 

1.29 woning

een ruimte of een complex van ruimten, blijkens zijn indeling en inrichting geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden; 

 

1.30 zijdelingse perceelgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt..

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.6 de afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens

de kortste afstand van enig punt tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3  Wonen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van eengezinswoningen; 
  2. tuinen, erven en terreinen; 
  3. parkeervoorzieningen; 
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  5. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

  1. het aantal aaneen te bouwen woningen bedraagt maximaal 1; 
  2. de inhoud van de woning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel de bestaande inhoud, met dien verstande dat deze afwijking niet mag worden vergroot; 
  3. de woning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd; 
  4. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt; 
  5. de woningen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30o en ten hoogste 60o mag bedragen; 
  6. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 50 m³; 
  7. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 meter.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen; 
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 4 Leiding – Water

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding.

 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Primair

Op de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 3 m.

 

4.2.2 Secundair

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:

  1. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verbod

Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in artikel 4 lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  4. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

 

4.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 4 lid 4,1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  2. van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  3. niet van ingrijpende betekenis zijn.

 

4.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 4.1 wordt uitsluitend verleend indien gebleken is dat door de werkzaamheden geen schade kan ontstaan aan de leiding.

 

4.4.4 Advies

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 5 Waarde – Archeologie 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere, voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

 

5.2 Bouwregels

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; 
    en 
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 
  3. Indien uit het in artikel 5 lid 2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. 

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub c, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

5.2.1 Rapport archeologisch deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevings-vergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van dam-wanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 5.2.  

 

5.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden: 

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; 
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 5.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

 

5.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden

  1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook); 
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; 
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem; 
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; 
  5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; 
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

5.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

5.3.4 Vergunning

Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 

 

5.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; 
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

 

7.1 Geluidzone - industrie

De bouw van geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone industrie' is uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

8.1 

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

 

8.2 

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

 

8.3 

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

 

8.4 

De regels zoals opgenomen in de artikelen 8.1 tot en met 8.3 hebben betrekking op:

  1. bestaande bouwwerken;
  2. uitbreiding van bestaande bouwwerken;
  3. sloop en vervangende nieuwbouw van bestaande bouwwerken;

met dien verstande dat deze regels uitsluitend betrekking hebben op bouwwerken binnen het bouwperceel waarin de bouwwerken met van de regels afwijkende maatvoering, zijn gesitueerd. 

 

8.5 

algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anders is bepaald. Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat:

  1. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 m beneden peil;
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk dat in gebruik is als rioolgemaal niet meer bedraagt dan 6 m beneden peil.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 

9.1 

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

 

9.2 

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 9.1 wordt in elk geval verstaan:

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

9.3 

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in artikel 9.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 meter, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn; 
  2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken;

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 11 Overgangsrecht

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot; 
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. 
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.  
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 12 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan ‘Albrandswaardseweg 86c Poortugaal ´ van de gemeente Albrandswaard.