Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt
gemeten:
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeibord of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel; indien een gebouw verschillende goothoogten heeft,
wordt voor het bepalen van de goothoogte uitgegaan van de goothoogte aan de
voorgevel van het gebouw; indien zich daar geen goot, boeibord of daarmee
gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt in geval van verschillende goothoogten
van de laagste goothoogte uitgegaan.
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
tussen (de lijnen getrokken door)
de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
afstanden tussen bouwwerken
onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar
gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
de bruto vloeroppervlakte volgens NEN 2580.