‘Bestemmingsplan Landelijk gebied 2013 – 2e herziening - Hallinxweg, Numansdorp´

gemeente Cromstrijen

 

Regels

 

Inhoudsopgave 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1   Begrippen

Artikel 2   Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3    Agrarisch

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4    Anti-dubbeltelregel

Artikel 5    Algemene bouwregels

Artikel 6    Algemene afwijkingsregels

Artikel 7    Algemene gebruiksregels

Artikel 8    Algemene procedureregels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9    Overgangsrecht

Artikel 10   Slotregel

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan

het bestemmingsplan ´Landelijk gebied 2013 – 2e herziening - Hallinxweg, Numansdorp´ met identificatienummer NL.IMRO.0611.BpLg2013herz02-VG01 van de gemeente Cromstrijen.

 

bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlage.

 

aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

adviseur inzake milieuhygiëne

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen adviseur inzake milieuhygiëne.

 

adviseur inzake natuur en landschap

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen adviseur inzake natuur en landschap.

 

agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen

en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;

b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;

c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;

d. gemengde tuinbouw: een bedrijf dat in nagenoeg gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van tuinbouwgewassen in de volle grond als onder glas;

e. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

f. kleinfruitteelt: de teelt van kleinfruit op de open grond, zijnde eetbare vruchten aan meerjarige struikvormige en andere laagblijvende gewassen, behorende tot de geslachten fragaria, ribes, rubus en vaccinium met een maximale hoogte van 1,5 m;

g. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;

h. bollenteelt: de teelt van bollen;

i. bosbouw: de teelt van bomen in de volle grond vanwege de houtproductie;

j. intensieve kwekerij: de teelt van planten, algen, vissen en ongewervelde dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht, met uitzondering van witlofteelt;

k. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

l. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege.

 

agrarisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige inzake agrarische omgevingsvergunningen.

 

agrarisch loonbedrijf

een onderneming of instelling die uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen.

 

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bed & breakfast

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aanbouw en bijgebouw.

 

bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepsmatige activiteiten in of bij een woning daaronder niet begrepen.

 

bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning)

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie blijft gehandhaafd en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

 

bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

 

beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend zodat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

 

bestaand

a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd;

b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, met uitzondering van garagebedrijf, horeca en seksinrichtingen.

 

extensieve (dag)recreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

hoofdverblijf

het gebouw op een agrarisch perceel waarin de bedrijfswoning is gevestigd.

 

horeca

bedrijfsmatige activiteiten die in zijn algemeenheid zijn gericht op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.

 

kampeermiddel

niet als bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf alsmede voor de huisvesting van tijdelijke werknemers bij agrarische bedrijven en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

 

kassen

bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een bouwhoogte van 1,5 m. of meer.

 

landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.

 

manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

 

mantelzorg

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

 

mestsilo

een bouwwerk dat is bestemd voor de opslag van dierlijke meststoffen.

 

mestzak

opslagmiddel voor de opslag van dierlijke meststoffen.

 

milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

 

opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

 

paardenhouderij:

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);

b. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).

 

peil

a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;

b. voor woningen die langs de dijk zijn gebouwd: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van de bijbehorende woningen;

c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

d. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.

 

plattelandswoning

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat.

 

verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

 

voormalig agrarische bedrijf

een niet volwaardig of voormalig agrarisch bedrijf, waarbij de nadruk ligt op de woonfunctie in de (voormalige) bedrijfswoning, die qua ruimtelijke uitstraling tot dat bedrijf behoort en waarbij de bijgebouwen ten dienste staan van het wonen en/of de niet volwaardige agrarische functie.

 

voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

 

woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. 

 

woonperceel

een bouwperceel dat gebruikt wordt voor woondoeleinden.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

 

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.7 Afstandsmaten kassen en fruitteelt en woningen

a.         In afwijking van het bepaalde in Artikel 3 Agrarisch, dient - afhankelijk van de situatie op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan - per situatie ten minste de volgende afstand in acht te worden genomen:

1.         uitbreiding van bestaand glastuinbouwbedrijf en bestaande woning 10 m;

2.         bestaand glastuinbouwbedrijf en nieuwe woning: 25 m;

3.         bestaand glastuinbouwbedrijf en uitbreiding bestaande woning: 10 m;

een en ander met inachtneming van specifieke milieunormen;

 

b.         In afwijking van het bepaalde in Artikel 3 Agrarisch, dient de afstand tussen de gronden die gebruikt worden voor fruitteelt en woningen die niet tot het betreffende fruitteeltbedrijf behoren ten minste 50 m te bedragen, een en ander met inachtneming van specifieke milieunormen.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 – Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

·            a.de volgende grondgebonden agrarische bedrijven:

1.akkerbouwbedrijven;

2.vollegrondstuinbouwbedrijven;

3.grondgebonden veehouderijen;

4.gemengde tuinbouwbedrijven;

5.bestaande bosbouwbedrijven;

6.fruitteeltbedrijven;

7.kleinfruitteeltbedrijven;

·            b.in afwijking van het bepaalde onder a intensieve veehouderij bij wijze van neventak van de bestaande bedrijfsvoering;

·            c.bedrijfswoningen;

·            d.wandel- en fietspaden;

·            e.water.

·             

3.1.2 Agrarisch loonbedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden in combinatie met een agrarisch bedrijf tevens bestemd voor een agrarisch loonbedrijf.

 

3.1.3 Specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een plattelandswoning.

 

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

3.2.1 Gebouwen

a.          gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.          nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering; burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van deze toetsing advies inwinnen bij de agrarisch deskundige;

c.          ter plaatse van de aanduiding 'relatie' de betrokken bouwvlakken dienen te worden beschouwd als één bouwvlak;

d.          de gebouwen een goothoogte mogen hebben van maximaal 6 m, tenzij ter plaatse met de aanduiding 'maximale goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven;

e.          de gebouwen een bouwhoogte mogen hebben van maximaal 10 m, tenzij ter plaatse met de aanduiding 'maximale bouwhoogte' een andere bouwhoogte is aangegeven;

f.           de oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 100 m2;

g.          uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' zijn kassen en bijbehorende ketel- en stookhuizen toegestaan, waarbij in afwijking van het bepaalde onder a de kassen en bijbehorende ketel- en stookhuizen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

h.          in afwijking van het bepaalde onder f bestaande kassen conform de bestaande maatvoering mogen worden gehandhaafd;

i.           in afwijking van het bepaalde onder a de bestaande bebouwing buiten een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - solitaire schuur' conform de bestaande maatvoering gehandhaafd mag blijven;

j.           in afwijking van het bepaalde onder a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - opslag met kantinevoorziening' de bestaande bebouwing ten behoeve van opslag met kantinevoorziening conform de bestaande maatvoering gehandhaafd mag blijven;

k.          per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;

l.           in afwijking van het bepaalde onder k ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal bedrijfswoningen is toestaan zoals met de aanduiding is aangegeven;

m.         in afwijking van het bepaalde onder k ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegegaan;

n.          de afstand van de bedrijfswoning tot de zijerfscheiding ten minste 3 m dient te bedragen tenzij de desbetreffende naastgelegen gronden de bestemming 'Agrarisch' hebben;

o.          bij de bedrijfswoning bijgebouwen zijn toegestaan, waarvan de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen.

3.2.2 Plattelandswoningen

ten aanzien van de in lid 3.1.3 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor het bouwen van woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' gelden:

a.       per bouwvlak ten hoogste één woning worden gebouwd;

de afstand van de woning tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand bedraagt;

b.      de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 1 m te bedragen, tenzij de bestaande situatie reeds kleiner is, dan geldt deze kleinere afstand als de minimale afstand;

c.       de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 500 m3 voor bouwvlakken met een oppervlakte tot 300 m2;

d.      de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 mvoor bouwvlakken met een oppervlakte van minimaal 300 m2;

e.       de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;

f.       de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;

g.      per bouwvlak zijn tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 mbijgebouwen toegestaan, mits

a.       40% van het perceel onbebouwd blijft bij aaneengesloten hoofdgebouwen en 60% onbebouwd blijft bij vrijstaande hoofdgebouwen;

b.      de goothoogte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 3 m;

c.       de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 6 m;

h.      in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder h mag indien het bouwvlak groter is dan 400 m2 tot 15% van de grotere oppervlakte extra aan bijgebouwen worden gebouwd tot een maximum van 100 m2;

i.        voorzover de maatvoering als bedoeld onder d tot en met i ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum.

 

3.2.3 Kleine gebouwen

ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor het bouwen van gebouwen, in de zin van kleine gebouwen, buiten het bouwvlak gelden:

a.          de goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen 2,5 m;

b.          de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 3,0 m;

c.          de grondoppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2.

 

3.2.4 Agrarische hulpgebouwen

ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor het bouwen van gebouwen, in de zin van agrarische hulpgebouwen zoals een schuilhut of veldschuur, buiten het bouwvlak gelden:

a.          per bedrijf mag niet meer dan 1 agrarisch hulpgebouw worden gebouwd;

b.          de goothoogte van het agrarische hulpgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;

c.          de grondoppervlakte van het agrarisch hulpgebouw mag niet meer bedragen dan 70 m2;

d.          de bouw van het agrarisch hulpgebouw buiten het bouwvlak noodzakelijk is in verband met de afstand tot het bouwvlak.

 

3.2.5 Andere bouwwerken

a.        ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken binnen het bouwvlak gelden:

1.            de bouwhoogte andere bouwwerken voor voederopslag en transport, zoals hooibergen en silo's mag niet meer bedragen dan 15 m;

2.            de bouwhoogte van sleufsilo's en mestzakken mag niet meer bedragen dan 2 m;

3.           de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 5,5 m;

4.            de doorsnee van een mestsilo en een mestzak mag niet meer bedragen dan 25 m;

5.            de inhoud van mestsilo's en mestzakken mag niet meer bedragen dan 2.500 m3;

6.            (mest)silo's en mestzakken achter het verlengde van de voorgevel worden gesitueerd en de afstand tot van woningen van derden minimaal 25 meter bedraagt voor zover het (mest)silo's betreft en minimaal 50 als het gaat om mestzakken;

7.            de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;

b.        ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken buiten het bouwvlak gelden:

1.            overkappingen, (mest)silo's, mest- en vloerplaten en paardenbakken en/of stapmolens zijn niet toegestaan;

2.            in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.5 onder b sub 1 ter plaatse van de aanduiding 'silo' een silo is toegestaan, waarbij voor de maatvoering het bepaalde in lid 3.2.5 onder a sub 1 t/m 6 van toepassing is;

3.           de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

c.        voorzover de maatvoering als bedoeld onder a en b ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum.

 

3.2.6 Afstand tot bestemming Waarde - Landschap

De afstand van gebouwen en andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheiding, dient tot de grens met de bestemming Waarde - Landschap ten minste 15 m te bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Goot- en bouwhoogte binnen het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid3.2.1 onder d en e teneinde een hogere goot- en/of bouwhoogte toe te staan, onder de voorwaarde dat:

a.          de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 3 m wordt verhoogd;

b.          een hogere goot- en/of bouwhoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

c.          geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde van het gebied;

d.          voor wat betreft het verhogen van de goot- en/of bouwhoogte geen toepassing is gegeven aan artikel 6 onder e.

 

3.3.2 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid3.2.5 onder b ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken, voor wat betreft paardenbakken en/of stapmolens buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

a.          maximaal 1 paardenbak en/of stapmolen per bedrijfswoning of burgerwoning wordt gerealiseerd;

b.          de paardenbakken en/of stapmolens binnen een afstand van 50 m van de bestaande legale bebouwing binnen het bouwvlak of woonperceel worden gerealiseerd;

c.          de paardenbakken en/of stapmolens op een afstand van minimaal 25 m van woningen van derden worden gerealiseerd;

d.          voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.            indien de paardenbak of de stapmolen vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht;

2.            de paardenbak of de stapmolen wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;

3.            verlichting bij een paardenbak (of stapmolen) uitsluitend is toegestaan indien deze niet onevenredig storend is voor/in de omgeving en geen onevenredige hinder voor omwonenden veroorzaakt. Ten behoeve hiervan kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de verlichting;

4.            geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.

 

3.3.3 Mestsilo's en mestzakken buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid3.2.5 onder b ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken, voor wat betreft mestsilo's en mestzakken buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

a.          de mestsilo's en mestzakken binnen een afstand van 50 m van de bestaande legale bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

b.          de mestsilo's op een afstand van minimaal 25 m van woningen van derden worden gerealiseerd;

c.          de mestzakken op een afstand van minimaal 50 m van woningen van derden worden gerealiseerd;

d.          voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.2.5 onder a sub 2 t/m 5 en:

1.            het bouwen van mestsilo's en het plaatsen van mestzakken buiten het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

2.            geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies;

3.            er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden;

4.            ten aanzien van de noodzaak om buiten het bouwvlak te bouwen winnen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige;

5.            ten aanzien van de milieuhygiënische gevolgen winnen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in bij de adviseur inzake milieuhygiëne, omtrent de vraag of de belangen van milieuhygiënische aard zich hier niet tegen verzetten.

 

3.3.4 Silo's buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid3.2.5 onder b ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken, voor wat betreft silo's, anders dan mestsilo's, buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

a.          de silo's binnen een afstand van 50 m van de bestaande legale bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

b.          de silo's op een afstand van minimaal 25 m van woningen van derden worden gerealiseerd;

c.          voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.2.5 onder a sub 1, 2 en 6 en:

1.            het bouwen van silo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

2.            geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies;

3.            er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden;

4.            ten aanzien van de noodzaak om buiten het bouwvlak te bouwen winnen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige;

5.            ten aanzien van de milieuhygiënische gevolgen winnen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies in bij de adviseur inzake milieuhygiëne, omtrent de vraag of de belangen van milieuhygiënische aard zich hier niet tegen verzetten.

 

3.3.5 Hogere voedersilo's

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder b ten behoeve van voederopslag en transport tot een hoogte van 25 m, onder de voorwaarde dat:

a.          een hogere hoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

b.          geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde van het gebied;

c.          vooraf advies wordt ingewonnen bij een adviseur inzake natuur en landschap;

d.          vooraf advies wordt ingewonnen bij een agrarisch deskundige.

3.3.6 Grotere mestsilo's

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder a ten behoeve van grotere mestsilo's, onder de voorwaarde dat:

a.          een grotere mestsilo noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

b.          de inhoud van de mestsilo niet meer mag bedragen dan 5.000 m3;

c.          de bouwhoogte van de mestsilo niet meer mag bedragen dan 12 m;

d.          vooraf advies wordt ingewonnen bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of de afmetingen van de mestsilo's in overeenstemming zijn met de aard en de omvang van het bedrijf.

3.3.7 Mestsilo's voor de voorgevel

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder a ten behoeve van het bouwen van mestsilo's voor de verlengde voorgevel, onder de voorwaarde dat:

a.          de situering van de mestsilo achter het verlengde van de voorgevel niet mogelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

b.          vooraf advies wordt ingewonnen bij een adviseur inzake natuur en landschap.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1

Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

3.4.2

Huisvesting van tijdelijke werknemers is op het eigen bedrijf door inwoning in de reguliere bedrijfswoning toegestaan, mits ondergeschikt.

3.4.3

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt dat waterbassins niet zijn toegestaan buiten het bouwvlak, tenzij zij op een afstand van ten hoogste 20 m van het bouwvlak en op een afstand van minimaal 25 m van woningen van derden worden gesitueerd.

3.4.4

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden geldt dat mestzakken niet zijn toegestaan buiten het bouwvlak, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3.3.

3.4.5

Zelfstandige bedrijfsmatige mestsilo's zijn niet toegestaan.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Nevenfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten in de bestaande bedrijfsgebouwen, naast de agrarische bedrijfsfunctie, waarbij de volgende functies zijn toegestaan:

a.          zorg;

b.          recreatie;

c.          ambachtelijke activiteiten;

d.          loonbedrijf;

e.          caravanstalling;

f.           overige vergelijkbare activiteiten, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;

onder de voorwaarde dat:

1.         de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten niet meer mag bedragen dan 500 m2per bouwvlak;

2.         de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;

3.         voor zover van toepassing dient de wijziging gepaard te gaan met het afstoten of verpachten van eventuele, overtollige agrarische gronden aan of ten behoeve van agrarische bedrijven;

4.         de functiewisseling mag geen hinder tot gevolg hebben voor omliggende functies;

5.         in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;

6.         het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt;

 7.         geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;

 8.         het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;

 9.         detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan;

10.        burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en invulling van de toegestane nevenactiviteiten met betrekking tot:

1.         bescherming van een goed woon- en leefklimaat van omwonenden;

2.         bescherming van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

 

3.5.2 Biovergistingsinstallatie

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een biovergistingsinstallatie, onder de voorwaarde dat:

a.          de biovergistingsinstallatie ten dienste mag staan van maximaal 5 bedrijven;

b.          de biovergistingsinstallatie binnen het bouwvlak of ten hoogste 50 m buiten het bouwvlak wordt gesitueerd;

c.          de inhoud aan bebouwing niet meer mag bedragen dan 5.000 m3;

d.          de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;

e.          geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

f.           vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de adviseur inzake milieuhygiëne;

g.          vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder inzake waterhuishoudkundige belangen.

3.5.3 Huisvesting tijdelijke werknemers

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers in stacaravans of kampeermiddelen, onder de voorwaarde dat:

a.          de stacaravans en kampeermiddelen binnen het bouwvlak worden geplaatst;

b.          alleen in gebruik zijn door werknemers van het agrarische bedrijf;

c.          de stacaravans en kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

d.          binnen het bouwvlak ten minste één bedrijfswoning aanwezig is;

e.                      het maximum aantal stacaravans en kampeermiddelen door burgemeester en wethouders bepaald wordt, afhankelijk van:

1.         de invloed op de leefomgeving;

2.         de invloed op de woonkwaliteit;

3.         de landschappelijke inpassing;

4.         de noodzaak;

f.           de stacaravans en kampeermiddelen tijdens de gebruiksperiode buiten de bedrijfsgebouwen worden geplaatst;

g.          de stacaravans en kampeermiddelen buiten de gebruiksperiode worden verwijderd;

h.          de stacaravans en kampeermiddelen achter het verlengde van de voorgevel worden geplaatst;

i.                       burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering van de stacaravans en kampeermiddelen met betrekking tot:

1.         een goede landschappelijke inpassing;

2.         bescherming van de belangen van omwonenden en omliggende bedrijven;

3.         een passende situering ten opzichte van elkaar of andere aanwezige bebouwing;

j.           de onderlinge afstand van de stacaravans en kampeermiddelen ten minste 5 m bedraagt.

 

3.5.4 Kleinschalig kampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, onder de voorwaarde dat:

a.          niet meer dan 25 kampeermiddelen per woonperceel worden geplaatst;

b.          het kampeerterrein een totale oppervlakte heeft van ten hoogste 0,5 ha;

c.          de kampeermiddelen uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november aanwezig zijn;

d.          uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan;

e.                      burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situtering van het kampeerterrein met betrekking tot:

1.         een goede landschappelijke inpassing;

2.         bescherming van de belangen van omwonenden en omliggende bedrijven;

3.         een passende situering ten opzichte van elkaar of andere aanwezige bebouwing.

3.5.5 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van bed & breakfast, onder de voorwaarde dat:

a.          de hoofdfunctie agrarisch gehandhaafd blijft;

b.          ten hoogste 4 kamers zijn toegestaan tot een oppervlakte van in totaal 100 m2, waar maximaal 10 gasten mogen verblijven;

c.          de voorzieningen ten behoeve van de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;

d.          geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;

e.          geen sprake is van permanente bewoning.

3.5.6 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van mantelzorg in bestaande aan-, uitbouwen of bijgebouwen bij een woning dan wel het toestaan van extra aan- of uitbouwen of vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

a.          de noodzaak van mantelzorg dient te worden aangetoond;

b.          de oppervlakte aan extra gebouwen is maximaal 75 m², mits het perceel dat tot de woning behoort voor 50% onbebouwd blijft en de bouwhoogte maximaal 3.5 meter;

c.          geen onevenredige aantasting plaatsvindt van aanwezige functies en waarden in de omgeving, alsmede van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende erven.

3.5.7 Mestzakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 ten behoeve van het toestaan van mestzakken buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

a.          de afstand tot het bouwvlak ten hoogste 50 m bedraagt;

b.          de afstand tot woningen van derden minimaal 50 m bedraagt.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1 Vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de omvang van het bouwvlak te vergroten tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha onder de voorwaarde dat:

a.          door een onafhankelijke agrarische deskundige is aangetoond dat de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

b.          de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste bedrijfsomvang;

c.          de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd op het perceel wordt gebouwd;

d.          geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.

e.          geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan nabijgelegen overige bestemmingen;

f.           geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;

g.          in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gecompenseerd in de vorm van open water indien sprake is van een vergroting van het bouwvlak van meer 250 m2.

 

3.6.2 Wijzigen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de situering van de grens van het bouwvlak te wijzigen, onder de voorwaarde dat:

a.          de gewijzigde situering noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

b.          de oppervlakte van het bouwvlak niet worden gewijzigd;

c.          geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies;

d.          er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden.

 

3.6.3 Wijziging naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' onder de voorwaarde dat:

a.          de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;

b.          de gebouwen, met uitzondering van het hoofdgebouw en de bedrijfswoning, worden gesloopt;

c.          de woning(en) uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering(en) met zich mee brengt/brengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven;

d.          het aantal aanwezige woningen niet mag worden vermeerderd;

e.          in afwijking van het bepaalde onder 4 is ten hoogste 1 woning toegestaan, in die gevallen waarin nog geen bedrijfswoning aanwezig is;

f.           voldaan wordt aan het bepaalde in de bestemming Wonen en Tuin;

g           voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;

h.          in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en hoogspanningsverbindingen.

 

3.6.4 Plattelandswoning en voormalig agrarisch bedrijf (vab)

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning de bestemming wijzigen door middel van het plaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning', onder de voorwaarden dat:

a.          voor het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoort sprake is van agrarische bedrijfsvoering;

b.          de woning wordt bewoond of zal worden bewoond door personen die niet functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoort;

c.          indien geen sprake is van een bestaande tweede bedrijfswoning, bij het agrarisch bedrijf geen bedrijfswoning meer is toegestaan en daartoe een aanduiding op de verbeelding wordt opgenomen.

 

3.6.5 Collectieve mestsilo's

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van mestsilo's ten dienste van meerder bedrijven te zamen, onder de voorwaarde dat:

a.          de opslag ten dienste van maximaal 5 bedrijven mag staan;

b.          de inhoud van de silo niet meer mag bedragen dan:

1.         binnen het bouwvlak 5.000 m3;

2.         buiten het bouwvlak 3.000 m3;

c.          de hoogte van de silo niet meer mag bedragen dan 12 m;

d.          indien buiten het bouwvlak wordt gebouwd, vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of de mestsilo noodzakelijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering;

e.          vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de adviseur inzake milieuhygiëne met betrekking tot de vraag of de belangen van milieuhygiënische aard zich hier niet tegen verzetten;

f.           vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of waterhuishoudkundige belangen zich hier niet tegen verzetten.

 

3.6.6 Functiewisseling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden gelegen binnen een bouwvlak te wijzigen, bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven, ten behoeve van één of meer van de volgende functies in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 1 van deze regels of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 1 van deze regels:

a.          loonbedrijf;

b.          foeragehandel;

c.          viskwekerij;

d.          dierenartspraktijk;

e.          kampeerboerderij binnen het hoofdverblijf:

f.           educatie en voorlichting;

g           zorgboerderij met nachtverblijf;

h.          (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;

i.           commerciële dienstverlening, zoals een, een geluidsstudio of

j.           overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;

k.          paardenhouderij;

l.           veehandelsbedrijf;

m.         extensieve agrarische dagrecreatie, zoals boerengolf, agrarische kinderfeestjes, kinderboerderij en excursies;

n.          paarden-, kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;

o.          overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, bezoekerscentrum, tentoonstellingsruimte,museum en sauna;

p.          bewerking en opslag van agrarische producten;

q.          hoefsmederij;

r.           ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij en riet- en vlechtwerk;

s.           opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;

t.           theeschenkerij;

u           wooneenheden (tot een maximum aantal van 3) in bestaande karakteristieke bebouwing, onder voorwaarde van sloop van alle niet karakteristieke bebouwing. (Nieuwe) bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste:

1.         75 mvoor percelen met een oppervlakte tot 5.000 m2;

2.         100 m2 voor percelen met een oppervlakte van 5.000 m2 tot 10.000 m2;

3.         125 m2 voor percelen met een oppervlakte van minimaal 10.000 m2;

v.        een dierenasiel in maximaal categorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;

w.         andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen                             zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met v;

Voor de functiewisseling gelden de volgende voorwaarden:

1.         voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;

2.         de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;

3.         de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;

4.         voor zover van toepassing dient de wijziging gepaard te gaan met het afstoten of verpachten van eventuele, overtollige agrarische gronden aan of ten behoeve van agrarische bedrijven;

5.         de functiewisseling mag geen hinder tot gevolg hebben voor omliggende functies;

6.         de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;

7.         het parkeren behorende binnen het bouwvlak op eigen terrein plaatsvindt;

8.         geen opslag van goederen in de openlucht plaatsvindt;

9.         het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;

10.       detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;

11.       per bouwvlak maximaal één bedrijf is toegestaan.

12.       in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen;

13.       burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen tellen aan de situering en invulling van de toegestane nevenactiviteiten met betrekking tot:

-bescherming van een goed woon- en leefklimaat van omwonenden;

-bescherming van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

3.6.7 Natuurontwikkeling langs kreken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de natuurontwikkeling langs de bestaande kreken en watergangen voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap', onder de voorwaarde dat:

a.          de bevoegdheid uitsluitend van toepassing is op een zone aan één of beide zijden van de bestemming 'Waarde - Landschap' tot een maximale breedte van 30 m;

b.          de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien voldoende zekerheid bestaat omtrent gebruik en/of inrichting van de gronden gericht op natuurontwikkeling;

c.          het onttrekken van de gronden aan de agrarische functie op vrijwillige basis geschiedt;

d.          door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de gronden en gebouwen in de omgeving niet onevenredig mogen worden geschaad

 

Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

5.1.1 Toepassing

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de op de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

a.          tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, luifels, trappen, funderingen, balkons, erkers, galerijen, hellingbanen en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;

b.          andere onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

5.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1onder a tot ten hoogste 3 m.

5.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen dient onder het hoofdgebouw plaats te vinden tot een diepte van ten hoogste 3 m.

5.3 Bestaande maten en bestaande andere maten

5.3.1

In die gevallen dat de afstanden van gebouwen en andere bouwwerken tot gronden met de bestemming Verkeer of de afstanden van gebouwen tot erfscheidingen, op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 als minimum is voorgeschreven, mogen deze bestaande afstanden in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

5.3.2

In die gevallen dat de inhoud van een woning of de oppervlakten van gebouwen op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het plan c.q. het moment van het van kracht worden van een wijzigingsbesluit meer bedragen dan overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 als maximum is voorgeschreven, mogen deze bestaande maten in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

 

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

6.1

Indien niet op grond van hoofdstuk 2 reeds bij omgevingsvergunning is afgeweken kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

a.          de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, mits deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 2,5 m en geen grotere oppervlakte dan 20 mhebben;

b.          de bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,5 m en geen grotere inhoud dan 50 mhebben;

c.          de bouw van straatmeubilair en andere bouwwerken, die om waterstaatkundige of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;

d.          de bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van gering horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;

e.          afwijkingen van bouwgrenzen en voorgeschreven maten (daaronder begrepen bebouwingspercentages) met ten hoogste 1,5 m respectievelijk 10%, voor zover voor wat betreft de goot- en/of bouwhoogte geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 3.3.1;

f.           afwijkingen van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijkingen niet meer bedragen dan 3 m.

6.2

Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

6.3

Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag niet worden verleend, indien hierdoor waarden van de gronden met de bestemming onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

6.4

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in 6 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap.

 

 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

 

7.1

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

7.2

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.          onbebouwde gronden te gebruik of te laten gebruiken als:

1.         opslagplaats voor vaten, kisten al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen;

2.        uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kamper- en/of verblijfsmiddelen;

b.          zomerhuizen en stacaravans te gebruiken of laten gebruiken voor permanente bewoning;

c.          gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting met uitzondering van de gronden die blijkens de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels uitdrukkelijk zijn aangewezen voor een seksinrichting.

7.3

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

a.          vormen van gebruik als bedoeld in lid 7, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en deze regels mag worden gebruikt;

b.          het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;

c.          het uitoefenen van detailhandel, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de bestemming en/of deze regels toegestaan, en de verkoop van goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt in rechtstreeks verband met de uitoefening van het bedrijf;

d.          voor de stalling van ten hoogste een toercaravan binnen het agrarische bouwvlak

e.          het al dan niet tijdelijk opslaan van materiaal inherent aan en ten dienste van de bestemming, alsmede producten van het land, binnen de agrarische bouwvlakken of binnen de als agrarisch loonbedrijf aangewezen bestemmingsvlakken,

waarbij als voorwaarde geldt dat de omvang van de buitenopslag de normen opgenomen in het Besluit Landbouw milieubeheer, het Activiteitenbesluit, het Besluit Bodemkwaliteit en het Bouwstoffenbesluit niet mag overschrijden en de buitenopslag van akkerbouwproducten niet langer dan drie maanden na de oogst mag plaatsvinden.

 

7.4

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en lid 7.2, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene procedureregels

 

8.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

8.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

8.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.

a.          Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage.

b.          Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.

c.          De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.

d.          Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.

e.          Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 9 Overgangsrecht

 

9.1  Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking  van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

9.2   Overgangsrecht gebruik

1.        Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.        Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.        Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.        Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 10 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als Regels van het ‘Bestemmingsplan Landelijk gebied 2013 – 2e herziening - Hallinxweg, Numansdorp´.

 

Terug naar inhoudsopgave