Bestemmingsplan
‘Landelijk gebied 2013 - 14e herziening
- Oud-Cromstrijensedijk WZ 73/73a
Klaaswaal’
Regels
Planstatus: vastgesteld 8 mei 2018
Artikel 5 Waarde – Archeologische verwachting middelhoog
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2013 - 14e herziening - Oud-Cromstrijensedijk WZ 73 Klaaswaal’ met identificatienummer NL.IMRO.0611.BPLGB2013OCdwz73-VA01 van de gemeente Cromstrijen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch
bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3,3aanduiding
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit
bestemmingsplan de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en de
studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen
en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bed &
breakfast
het bieden van
recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met
ontbijt, binnen oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een)
hoofdgebouw, aanbouw en bijgebouw.
1.8 bedrijf
een onderneming
gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen danwel het bedrijfsmatig verlenen van
diensten, beroepsmatige activiteiten in of bij een woning daaronder niet
begrepen;
1.9 bedrijfsmatige
activiteiten (in of bij een woning)
een dienstverlenend
beroep, dat in of bij een woning door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de
woonfunctie als primaire functie blijft gehandhaafd en de activiteiten geen
onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.10 beroepsmatige
activiteiten (in of bij een woning)
het beroeps- of
bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch,
therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te
stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in
een woning kunnen worden uitgeoefend zodat de woonfunctie als primaire functie
gehandhaafd blijft en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doet aan het
woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
1.11 bestaand
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een
bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch
bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw
een aangebouwd of op
zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en bouwkundig
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.15 bouwen
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen
van een standplaats;
1.16 bouwgrens
de grens van een
bouwvlak;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten
stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van
enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct,
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond;
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te
koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of
leveren aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig
verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau,
uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht,
zulks met uitzondering van garagebedrijf, horeca en seksinrichtingen;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet
op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een
bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.25 mantelzorg
langdurige, intensieve
niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep
wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische
en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale
omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale
relatie;
1.26 peil
1.27 seksinrichting
de voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in
ieder geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
1.28 uitbouw
een aan een
hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat
hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat;
1.29 voorerf
het gedeelte van het
erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan
wel zich oriënteert op openbaar gebied;
1.30 voorgevel
de naar de weg
gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en
waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn;
1.31 woning
een complex van
ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één
huishouden;
Bij de toepassing van
de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen
bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen
worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van
een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan
het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen
getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan
de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde
van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in
lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de
bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
3.2.1 Gebouwen
3.2.2 Andere
bouwwerken
3.3 Afwijken van de
bouwregels
3.3.1 Hobbykassen
en dierenverblijven
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten
behoeve van de bouw van hobbykassen en dierenverblijven, mits de bouwhoogte
niet meer dan 3 m bedraagt en de oppervlakte van de gebouwen per tuin niet meer
dan 10 m2 bedraagt.
3.3.2 Paardenbakken
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.2 ten behoeve van het realiseren van (een deel van) paardenbakken of
stapmolens, onder de voorwaarde dat:
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a. wonen:
b. beroepsmatige
activiteiten;
c. aan de functie
onder a gebonden parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden
mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met
dien verstande dat:
4.2.1 Gebouwen
1. 40% van het
perceel onbebouwd blijft bij aaneengesloten hoofdgebouwen en 60% onbebouwd
blijft bij vrijstaande hoofdgebouwen;
2. de goothoogte van
bijgebouwen niet meer bedraagt dan 3 m. dan wel de bestaande grotere goothoogte;
3. de bouwhoogte van
bijgebouwen niet meer bedraagt dan 6 m, dan wel de bestaande grotere bouwhoogte;
4.2.2 Andere bouwwerken
ten aanzien van de lid 4.1 bedoelde gronden de
volgende bouwregels voor andere bouwwerken gelden:
a. de bouwhoogte van
erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
b. de bouwhoogte van
overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Paardenbakken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het realiseren van
(een deel van) paardenbakken of stapmolens, onder de voorwaarde dat:
a. maximaal 1
paardenbak of stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij
bij een woning mag worden gerealiseerd, waarbij de paardenbak of stapmolen als
volgt wordt gesitueerd:
1. achter het
verlengde van de voorgevel;
2. tenminste 1,5 m
uit de slootranden;
3. op een afstand van
minimaal 25 m van woningen van derden;
b. de omvang van de
paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een
stapmolen niet meer bedraagt dan 20 m;
c. de hoogte van een
hek rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van hoofdgebouwen en/of aangebouwde
bijgebouwen als praktijkruimte voor beroepsmatige activiteiten is toegestaan,
mits:
a. de woonfunctie in
overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet
meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m2;
b. geen afbreuk wordt
gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
c. in de omgeving
geen onevenredige toename van verkeersbelasting optreedt;
d. er wordt voorzien
in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
e. de beroepsmatige
activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
f. er, behoudens een
beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de beroepsmatige
activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het
medegebruik van hoofdgebouwen en/of aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van
bedrijfsmatige activiteiten, mits:
a. de woonfunctie in
overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet
meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m2;
b. geen afbreuk wordt
gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
c. in de omgeving geen
onevenredige toename van verkeersbelasting optreedt;
d. er wordt voorzien
in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
e. de beroepsmatige
activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
f. er geen
detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
g. er geen vergunningplichtige activiteiten op grond van de Wet
milieubeheer mogen plaatsvinden.
4.5.2 Bed & breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van
bed & breakfast, onder de voorwaarde dat:
a. de hoofdfunctie
wonen gehandhaafd blijft;
b. ten hoogste 4
kamers zijn toegestaan tot een oppervlakte van in totaal 100 m2,
waar maximaal 10 gasten mogen verblijven;
c. de voorzieningen
ten behoeve van de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwing wordt
gerealiseerd;
d. geen onevenredige
nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de
bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
e. geen sprake is van
permanente bewoning.
4.5.3 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van
mantelzorg in bestaande aan-, uitbouwen of bijgebouwen bij een woning dan wel
het toestaan van extra aan- of uitbouwen of vrijstaande bijgebouwen ten behoeve
van mantelzorg, met in achtneming van de volgende voorwaarden:
a. de noodzaak van
mantelzorg dient te worden aangetoond;
b. de oppervlakte aan
extra gebouwen is maximaal 75 m², mits het perceel dat tot de woning behoort
voor 50% onbebouwd blijft en de bouwhoogte maximaal 3.5 meter;
c. geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van aanwezige functies en waarden in de omgeving,
alsmede van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende erven.
Artikel
5 Waarde – Archeologische verwachting middelhoog
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologische verwachting middelhoog’ aangewezen gronden zijn,
behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van
de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Rapport archeologisch deskundige
In het belang van
de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen uiterlijk ten tijde van het indienen van de aanvraag
omgevingsvergunning een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een
archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat
blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd
gezag in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend
betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van
bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van
damwanden) die groter zijn dan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd
zijn in 5.3.1.
5.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan
omgevingsvergunning voor het bouwen
Het bevoegd gezag
kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een
omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische
monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een archeologisch deskundige.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod
In het belang van
de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een
schriftelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de hierna onder 5.3.2
genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te
doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0.5 m beneden maaiveld en
die tevens een oppervlakte groter dan 500 m² beslaan.
5.3.2
Het
vergunningsvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
a.
grondbewerkingen
(van welke aard dan ook);
b.
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen,
afgraven;
e.
het
ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende
constructies e.d.;
f.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
5.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden
Het
vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor
werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende
gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde
van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
5.3.4 Vergunning
Een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt verleend
nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een
archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat
blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en
wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan
vergunning
Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende
regels worden verbonden:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen
worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door
een archeologisch deskundige.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1
Bestemmingsomschrijving
6.1.1
De voor 'Waterstaat –
Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie
en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten.
6.1.2
De belangen van de in
lid 6.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen
van de andere daar voorkomende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
6.2.1
Ten aanzien van de in
lid 6.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:
6.2.2
Ten aanzien van de in
lid 6.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende
bouwregels:
a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
6.3 Afwijken van de
bouwregels
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2
voor het toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming genoemde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouw conform de
bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het
doelmatig functioneren van de waterkering. In het kader van het verzoek om
afwijking zal door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de
beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
8.1 Overschrijding
bouwgrenzen
8.1.1 Toepassing
De bouwgrenzen mogen
in afwijking van de op de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden
overschreden door:
8.1.2 Afwijken
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.1
onder a tot ten hoogste 3 m.
8.2 Ondergronds
bouwen
Ondergronds bouwen
dient onder het hoofdgebouw plaats te vinden tot een diepte van ten hoogste 3
m.
8.3 Bestaande maten
en bestaande andere maten
8.3.1
In die gevallen dat de
afstanden van gebouwen en andere bouwwerken tot gronden met de bestemming
Verkeer of de afstanden van gebouwen tot erfscheidingen, op de dag van
terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan
overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 als minimum is voorgeschreven, mogen
deze bestaande afstanden in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 als
minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.3.2
In die gevallen dat de
inhoud van een woning of de oppervlakten en hoogtematen van gebouwen op de dag
van terinzagelegging van het ontwerp van het plan c.q. het moment van het van
kracht worden van een wijzigingsbesluit meer bedragen dan overeenkomstig het
bepaalde in hoofdstuk 2 als maximum is voorgeschreven, mogen deze bestaande
maten in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 als maximaal toelaatbaar
worden aangehouden.
8.4 Voldoende
parkeergelegenheid
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1
Indien niet op grond
van hoofdstuk 2 reeds bij omgevingsvergunning is afgeweken kunnen burgemeester
en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
a. de
bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals
wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen
bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, mits
deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 2,5 m en geen grotere oppervlakte
dan 20 m3 hebben;
b. de
bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan
3,5 m en geen grotere inhoud dan 50 m3 hebben;
c. de
bouw van straatmeubilair en andere bouwwerken, die om waterstaatkundige of
verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de
bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;
d. de
bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen
van gering horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 m
bedraagt;
e. afwijkingen
van bouwgrenzen en voorgeschreven maten (daaronder begrepen bebouwingspercentages)
met ten hoogste 1,5 m respectievelijk 10%;
f. afwijkingen van bouwgrenzen, voorzover
zulks van belang is voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde
plaatsing van bouwwerken of voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke
toestand van het terrein, mits de afwijkingen niet meer bedragen dan 3 m.
9.2
Een
omgevingsvergunning voor het afwijken mag slechts worden verleend, indien
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
9.3
Een
omgevingsvergunning voor het afwijken mag niet worden verleend, indien hierdoor
waarden van de gronden met de bestemming onevenredig worden of kunnen worden
aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig
worden of kunnen worden verkleind.
9.4
Alvorens omtrent het
verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in 9.3 te
beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de
adviseur inzake natuur en landschap.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1
Het is verboden
gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de
aan de grond gegeven bestemming.
10.2
Onder strijdig gebruik
wordt in ieder geval verstaan:
a. onbebouwde gronden te gebruik of te laten gebruiken als:
b. zomerhuizen en stacaravans te gebruiken of laten gebruiken voor
permanente bewoning;
c. gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken
als seksinrichting met uitzondering van de gronden die blijkens de bestemming,
de bestemmingsomschrijving en/of overige regels uitdrukkelijk zijn aangewezen
voor een seksinrichting.
10.3
Onder strijdig gebruik
wordt niet verstaan:
a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 10.2, die verenigbaar zijn met het
doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en deze regels mag worden
gebruikt;
b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal
onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
c. het uitoefenen van detailhandel, voor zover dit een normaal en
ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals
ingevolge de bestemming en/of deze regels toegestaan, en de verkoop van
goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt in rechtstreeks verband met de
uitoefening van het bedrijf;
d. voor de stalling van ten hoogste een toercaravan binnen de gronden met
de bestemming Tuin.
10.4
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 en
lid 10.2, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag,
mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in
afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing
op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een
ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing
op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden
aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan ‘Landelijk gebied
2013 - 14e herziening - Oud-Cromstrijensedijk
WZ 73/73a Klaaswaal’.