Artikel 21          Wonen - 6

 

21.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 6’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        wonen in de vorm van woonzorg-voorzieningen;

 

met daarbij behorende:

b.        tuinen en erven;

c.        parkeervoorzieningen.

 

21.2       Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

 

a.        regels ten aanzien van hoofdgebouwen:

1.     de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2.     het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

3.     de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.

 

b.        regels ten aanzien van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen:

1.     aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;

2.     in afwijking van het bepaalde onder b, sub 1 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’ aan- en bijgebouwen worden gebouwd;

3.     de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 75 bedragen, mits niet meer dan 40% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw wordt bebouwd;

4.     de horizontale diepte van aanbouwen aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;

5.     de bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde overkappingen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;

6.     de bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen.

 

c.        regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

1.     de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen, tenzij deze zijn gelegen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter;

2.     de hoogte van palen en masten mag maximaal 7,0 meter bedragen;

3.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.