Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

 

14.1 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. deze regels voor wat betreft de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals een transformatorstation, een gasregelstation, kabelverdeelkasten e.d., met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 25 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;

  2. deze regels voor de bouw van kunstobjecten (uitingen van beeldende kunst) tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;

  3. deze regels voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 16 m, mits geen onaanvaardbare lichtinval op aangrenzende percelen zal ontstaan;

  4. de op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven maten en getallen, mits:

    1. de afwijking niet meer dan 10% bedraagt;

    2. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;

    3. de plaats en richting van bouwgrenzen, voor het aanbrengen van geringe veranderingen tot niet meer dan 5 m;

    4. de plaats en richting van de scheidingslijn der bouwhoogten, voor het aanbrengen van geringe veranderingen tot niet meer dan 5 m.

e. deze regels voor wat betreft het overschrijden van maximale bouwhoogtes met maximaal 2 m voor de bouw van trappenhuizen en technische ruimten/installaties op gebouwen.

 

 

14.2 Ruimtelijke structuur

De in artikel 14.1 bedoelde omgevingsvergunningen worden slechts verleend indien daardoor geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.