Bestemmingsplan Boonsweg 7, 9 en 11 Heinenoord

Gemeente Binnenmaas

 

 

Regels

 

 

Inhoudsopgave 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1   Begrippen

Artikel 2   Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3   Bedrijventerrein - 1

Artikel 4   Groen

Artikel 5   Waarde – Archeologische verwachting hoog 1

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6    Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 7    Algemene gebruiksregels

Artikel 8    Algemene afwijkingsregels

Artikel 9  Algemene wijzigingsregels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10  Overgangsrecht

Artikel 11  Slotregel

 

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.   plan
het bestemmingsplan “ Boonsweg 7, 9 en 11 Heinenoord” met identificatienummer NL.IMRO.0585.BPHNBW7911-VG01 van de gemeente Binnenmaas.
2.   bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
3.      aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4.      aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5.      afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels 
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
6.      bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7.      bebouwingspercentage
een percentage van bebouwing gerekend over het bouwperceel;
8.      bedrijfsgebonden kantoren
een kantoor ten dienste van en fysiek verbonden aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten;
9.      bedrijfskantoor
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden welke een directe relatie heeft met op een op dezelfde perceel aanwezige productie;
10.  bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
11.  bestaand
a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
12.  bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
13.  bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14.  bijbehorende bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;
15.  bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
16.  bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
17.  bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
18.  bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
19.  bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
20.  bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
21.  bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld ter plaatse te functioneren;
22.  bruto vloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
23.  detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of ter plaatse leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
24.  erfgrens
de grens tussen twee kadastrale percelen;
25.  gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
26.  hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming en of verschijningsvorm, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
27.  kantoor
28.  een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
29.  overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
30.  peil
voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de kruin
van de weg;
31.  staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
32.  voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
33.  wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1a van de Wet ruimtelijke ordening;
 

Terug naar inhoudsopgave

 
Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

 

1.      de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens: 
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

 

2.      de bouwhoogte van een bouwwerk: 
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

3.      de goothoogte van een bouwwerk: 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;

 

4.      de horizontale diepte van een gebouw: 
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

 

5.      de inhoud van een bouwwerk: 
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

6.      de oppervlakte van een bouwwerk: 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

7.      de oppervlakte van een overkapping: 
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.

 

Terug naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 De voor Bedrijventerrein - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduidingen:
    1. (milieucategorie 2) bedrijven in de categorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    2. (milieucategorie 3.1) bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

3.      (milieucategorie 3.2) bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

  1. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak van maximaal 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf met een maximum van 1.500 m²;
  2. detailhandel, ondergeschikt en uitsluitend ondersteunend aan een bedrijf, met een oppervlakte van maximaal 125 m2 per bedrijf, waarbij geldt dat de bestaande voorzieningenstructuur niet onevenredig mag worden aangetast;
  3. bestaande detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto’s, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;

3.1.2    De op de plankaart voor Bedrijventerrein-1 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:

a          bestaande detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto’s, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;

b          bestaande groothandelsbedrijven;

c          bestaande detailhandel in brand- en explosiegevoelige goederen.

een en ander met bijbehorende (nuts-)bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat: 

  1. gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak
  2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding;
  3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage bedraagt.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  1. de bouwhoogte voor bedrijfsinstallaties en lichtmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  2. de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt maximaal 7 meter;
  3. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Opslag van goederen hoger dan 6 m is niet toegestaan en wordt aangemerkt als verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 7. Opslag dient zo veel mogelijk inpandig plaats te vinden en in ieder geval uit het zicht vanaf de openbare weg;
  2. Reclame-uitingen buiten het (voor-)gevelvlak van het gebouw, waaronder ook wordt verstaan reclame op het dak, uithangborden haaks op de gevel en reclamezuilen zijn niet toegestaan en worden aangemerkt als verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 7.
  3. Een gebruik van gronden en bebouwing voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is niet toegestaan;
  4. Parkeren, laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan.

3.4 Parkeren

Parkeren geschiedt op eigen terrein. Hierbij worden minimaal de volgende normen, conform de ASVV 2012, uitgegeven door het CROW, aangehouden:

 

Arbeidsextensieve / bezoekersextensieve bedrijven

zoals bijvoorbeeld een opslagbedrijf, groothandel of transportbedrijf

0,6 parkeerplaatsen

per 100 m2 bvo

Arbeidsintensieve / bezoekersextensieve zoals bijvoorbeeld

industriebedrijven, garagebedrijven, laboratorium of werkplaats

2,0 parkeerplaatsen

per 100 m2 bvo

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

a.       artikel 3, lid 1 sub a voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:

1.      het bedrijf  voor wat betreft aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de ter plaats toegestane categorie;

2.      geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;.

b.      artikel 3.3, sub a voor het toestaan van een grotere hoogte voor opslag tot maximaal 9 meter;

c.       artikel 3.3, sub b voor het toestaan van één reclamezuil.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van een bedrijf

dat is opgenomen in de naasthogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan

ter plaatse is toegestaan, dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang

van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van

die naasthogere categorie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.       de afstand tot enig ander gevoelig object bedraagt niet minder dan 300 meter;

b.      de maximaal toelaatbare categorie bedraagt categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c.       geen onevenredige aantasting vindt plaats van de verkeersveiligheid;

d.      geen onevenredige aantasting vindt plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden

      van nabijgelegen gronden.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.         groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

b.         wegen en straten, wandel- en fietspaden;

c.         water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

 

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen,

parkeervoorzieningen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen mogen niet worden gebouwd;

 

4.2.2 De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

a.    voor lichtmasten 6 m;

b.    voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting hoog 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 ten behoeve van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

 

5.3.2 Uitzonderingen

Afwijking als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet vereist, indien:

a.       op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;

b.      het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;

c.       het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 100 m2.

 

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.      het bodemverlagen of afgraven van gronden;

c.       het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 m vanaf maaiveld;

d.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

e.       het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f.        het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

 

5.4.2 Toetsingscriterium

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt slechts verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

5.4.3 Uitzonderingen

Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

a.       het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

b.      er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en niet dieper dan 0,5 m vanaf het maaiveld;

c.       op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;

d.      de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

1.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

2.      mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;

e.       de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting hoog 1, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1       Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond 7.1          Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

7.2       Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.1 wordt in elk geval verstaan:

a          een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

b          een gebruik van gronden en bebouwing als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

c          een gebruik van gronden en bebouwing voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;

d          een gebruik van gronden en bebouwing voor inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van bijlage I Besluit omgevingsrecht;

e          een gebruik van gronden en bebouwing voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo).

7.3       Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het in artikel 7.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van:

a          in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;

b          het overschrijden van de bouwgrenzen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

c          het toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;

d          het toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

8.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend, mits:

a          de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

b          het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen waarbij bestemmingsgrenzen over maximaal 2,5 m verschoven mogen worden

onder voorwaarde dat:

  1. de wijziging stedenbouwkundig inpasbaar is;
  2. de wijziging milieutechnisch inpasbaar is;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.       Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10, lid 1 sub a onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met niet meer dan 10%.

c.       Het bepaalde in artikel 10, lid 1 sub a onder 1  van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.  

10.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10, lid 2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10, lid 2 sub a , na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. artikel 10, lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Terug naar inhoudsopgave

 

 Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van 'bestemmingsplan Boonsweg 7, 9 en 11 Heinenoord’ van de gemeente Binnenmaas.

 

Terug naar inhoudsopgave