Gemeente Oud-Beijerland

Regels Bestemmingsplan

' Stougjeshof '

Vastgesteld: 30 januari 2018

Inhoudsopgave

 

Regels

Hoofdstuk 1   Inleidende regels

Artikel 1          Begrippen

Artikel 2          Wijze van meten

Hoofdstuk 2   Bestemmingsregels

Artikel 3          Wonen

Artikel 4          Waarde - Archeologie

Artikel 5          Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3   Algemene regels

Artikel 6          Antidubbeltelregel

Artikel 7          Algemene bouwregels

Artikel 8          Algemene gebruiksregels

Artikel 9          Algemene afwijkingsregels

Artikel 10        Algemene wijzigingsregels

Artikel 11        Algemene procedureregels

Hoofdstuk 4   Overgangs- en slotregels

Artikel 12        Overgangsrecht

Artikel 13        Slotregel

 

Hoofdstuk 1        Inleidende regels

 

Artikel 1     Begrippen

plan

het bestemmingsplan ‘Stougjeshof met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPWONEN2016035-VG99 van de gemeente Oud-Beijerland.

 

bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels

 

aan-en uitbouw

een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft, ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

 

aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

 

aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

achtergevelbouwgrens

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georienteerd.

 

achtergevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achtergevel van een gebouw, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, tot aan de perceelsgrenzen.

 

antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

 

 

archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd.

 

archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorische erfgoed vertegenwoordigen.

 

bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling, of voor een aan huis verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

bestaand(e situatie)

a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

 

bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

 

bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

 

Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

carport

een overkapping, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen.

 

coffeeshop

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.

 

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

 

dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé

 

erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

 

erfbebouwing

de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

 

gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;

Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alchoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;

Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse.

 

maatschappelijke voorzieningen

culturele, educatieve, medisch, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening (zoals een begraafplaats), als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen (ondersteunende horeca).

 

ondergeschikte functie

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

 

ondersteunende horeca

een horecafunctie in maximaal de categorie lichte horeca 1a als bedoeld bij ‘horeca’welke naar aard en uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie of -bestemming en ten dienste staat van die hoofdfunctie. Als hoofdfuncties kunnen worden beschouwd: winkels, tuincentra, buurthuizen, jongerencentra, sportcomplexen, woonzones voor senioren/gehandicapten, kerken, kantines van bedrijven, verenigingslokalen, feestzalen, zaalverhuur, partycentra, clubhuizen, sociaal culturele centra, musea, wijkcentra, theater e.d.; voor de functie mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig worden gebruikt; met dien verstande dat voor tuincentra een maximum van 10% geldt.

 

overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

overkapping

een overig bouwwerk omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

 

pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

peil

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

 

seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;

b. een seksbioscoop of sekstheater;

c. een seksautomatenhal;

d. een seksclub of parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

 

standplaats

 

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

 

voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van de woning, of vanuit stedenbouwkundig oogpunt kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

 

voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een bouwwerk loopt tot aan de perceelsgrenzen.

 

woning

een complex van ruimten van, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen zoals begeleid wonen door (licht-)verstandelijke gehandicapten en ex-psychiatrische patiënten.

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.

2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2        Bestemmingsregels

 

Artikel 3     Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen, waaronder mede begrepen gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verkeersvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen
  8. geluidschermen.

 

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' is gestapelde bouw mogelijk;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' het aantal woningen dat mag worden gerealiseerd;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  7. de dakhelling van woningen mag niet meer bedragen dan 50˚;
  8. 50% van de voorgevel van de woning dient in of maximaal 2 meter achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
3.2.2 Erfbebouwing op het voorerf

ten aanzien van de in lid 3.1 genoemde gronden gelden voor erfbebouwing op het voorerf de volgende bouwregels:

op de gronden gelegen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen uitsluitend erkers, toegangsportalen en overige bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat;

a. ten aanzien van erkers of toegangsportalen:

b. ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen:

 

3.2.3 Erfbebouwing op het zij- en achtererf

ten aanzien van de in lid 3.1 genoemde gronden gelden voor erfbebouwing op het zij- en achtererf de volgende bouwregels:

 

a.       op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd waarbij geldt dat:

    1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede laag van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 m;
    3. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;

b.       op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij geldt dat:

    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m;
  1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen          en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet            meer bedragen dan 50% van het erf, tot een maximum van:

1.      voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m2: 50 m2;

2.      voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m2 en 750 m2: 62,5 m2;

3.      voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m2 en 1.000 m2: 75 m2;

4.      voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m2: 100 m2.

 

3.2.4 Geluidschermen

ten aanzien van de in lid 3.1 genoemde gronden gelden voor erfbebouwing  tevens de volgende bouwregels:

a.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - geluidscherm 1’ mag een geluidscherm worden opgericht met een hoogte van 6 m;

b.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – geluidscherm 2’ mag een geluidscherm worden opgericht met een hoogte van 2,25 m.   f.

3.2.5 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 3.2.1 t/m 3.2.4, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 
3.2.6 Voorwaardelijke verplichtingen
Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – geluidscherm 1’ een geluidscherm met een hoogte van 6 m en massa van minimaal 10 kg/m2 en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – geluidscherm 2’ een geluidscherm met een hoogte van 2,25 m en een massa van minimaal 10 kg/m2 worden opgericht en in stand gehouden tot het moment dat de bedrijfsactiviteiten van het poeliersbedrijf gevestigd aan Beneden Oostdijk 78 te Oud-Beijerland zijn beëindigd.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Algemeen

Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 3.1.

3.3.2 Beroep aan huis

Binnen de bestemming is de uitoefening van een beroep aan huis toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

a. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m2;

b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;

c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;

d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;

e. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;

f. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.

3.3.3 Gebruik vrijstaande bijgebouwen

Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte in strijd met het plan.

 

3.3.4Seksinrichting

Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting in strijd met het plan

 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.3.2 voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m2;

b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;

c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;

d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;

e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.

 

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming functieaanduidingen toevoegen of schrappen waarbij geldt dat:

a. geen onevenredige hinder voor de woonomgeving mag ontstaan;

b. functiewisselingen naar detailhandel, horeca of bedrijven alleen zijn toegestaan als binnen het plangebied geen toename plaatsvindt van het aantal bestaande vestigingen van detailhandel, horeca of bedrijven;

c. een functiewisseling alleen is toegestaan indien op het betreffende perceel van oudsher een dergelijke functie aanwezig was, dan wel dat de functiewisseling wenselijk wordt geacht in verband met het voorzieningenaanbod in de wijk;

d. voorzien wordt in de parkeerbehoefte op eigen terrein.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 4 Waarde – Archeologie – 3

 

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1

De voor Waarde – Archeologie – 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

4.1.2

De belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

4.1.3

Indien de belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd is met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

1. Waterstaat-Waterkering;

2. Waarde - Archeologie - 3.

 

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;

b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 4.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:

1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn of;

2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van het  Besluit omgevingsrecht kunnen worden uitgevoerd of;

3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld of;

4. een omvang hebben kleiner dan 100 m2.

4.3 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in lid 4.2 onder b, onder de voorwaarde dat:

1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied, of;

2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd;

b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:

1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;

c. in afwijking van het bepaalde hiervoor onder a en b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 4.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:

a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c. het uitvoeren van grondbewerkingen;

d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

4.4.2

Het in lid 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

a. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;

b. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;

c. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn, zoals werken en werkzaamheden die niet onder het maaiveld plaatsvinden en een omvang hebben kleiner dan 100 m2 of niet dieper reiken dan 50cm onder het maaiveld;

d. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

4.4.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1  wordt slechts verleend indien is gebleken dat de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden in de gronden.

4.4.4

Voor zover de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;

c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouder bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

4.4.5

In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

4.4.6

Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

4.4.7

Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan de burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders informeert vervolgens de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten en de provincie Zuid-Holland.

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de maatvoering als bedoeld in 4.2 onder b sub 3 en 4 kan worden gewijzigd na vaststelling van het gemeentelijke archeologiebeleid.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterkering.

5.1.2

De belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.1.3

Indien de belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd is met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

1. Waterstaat-Waterkering;

2. Waarde - Archeologie 3 .

 

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen gebouwen en overige bouwwerken kunnen worden gebouwd, mits geen sprake is van significante belemmeringen voor onderhoud, veiligheid, of mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen en vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap.

 

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:

a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen tot een diepte groter dan 0,50 m;

b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;

c. het wijzigen van maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven of ophogen;

d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

e. het verrichten van graafwerkzaamheden.

5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a. het normale onderhoud betreffen;

b. van ondergeschikte betekenis zijn;

c. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

5.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering en hierdoor het onderhoud niet in onevenredige mate wordt bemoeilijkt.

5.4.4 Advies

Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij het betreffende waterschap.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 3        Algemene regels

 

Artikel 6     Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de milieusituatie;

f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.2 Parkeren
 

7.2.1 Algemeen

Ingeval er gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet woonfuncties met meer dan 50 m2, dan dient in voldoende mate ruimte voor parkeren of stallen van auto’s te worden aangebracht, waarbij als uitgangspunt het parkeren op eigen terrein genomen moet worden.

Bij berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van deparkeernormen uit de door de gemeenteraad op 2 mei 2016 vastgestelde nota Parkeernormen Oud-Beijerland, of de rechtsopvolger daarvan.

 

7.2.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte aanwezig is op eigen terrein, afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1, wanneer in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits de parkeerbalans niet wordt verstoord.

 

7.3 Antenne-installaties

7.3.1 Algemeen

De oprichting van antenne-installaties en antennedragers is niet toegestaan.

 

7.3.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van lid 7.3.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van antenne-installaties en antennedragers met in achtneming van het bepaalde in onderstaande (lid 7.3.3 en 7.3.4).

 

7.3.3 Algemene criteria

a. Antenne-installaties en antennedragers dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast door gebruikmaking van bestaande bouwwerken, zoals reclamemasten of –zuilen, hoogspanningsmasten, schoorstenen, windmolens en degelijke;

b. Bij de plaatsbepaling binnen het plangebied en voor zover geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande gebouwen en bouwwerken, dient plaatsing op de bedrijventerreinen en kantoorlocaties de voorkeur te krijgen;

c. Aangetoond moet zijn dat de advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van de objecten, waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden, niet worden overschreden;

d. Het aantal antennedragers mag niet meer zijn dan strikt noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat netwerk met voldoende capaciteit. Bij het bepalen van het strikt noodzakelijke aantal antennedragers wordt het principe van site-sharing gehanteerd;

e. Bij de plaatsing van antenne-installaties en antennedragers dient het beginsel van site-sharing te worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.

 

7.3.4 Bouwregels

a. antenne-installaties kleiner dan 5 m en voor het overige niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2 lid 15 onder b van Bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegestaan;

b. en antenne-installatie mag uitsluitend worden geplaatst op gebouwen hoger dan 12 m;

c. ten aanzien van de plaatsing van een antennedrager op het dak van een gebouw geldt het volgende:

1. deze dient bij een op het dak aanwezig object te worden geplaatst;

2. in het midden van het dak te worden geplaatst, of,

3. elders op het dak, mits de afstand tot de voorgevellijn minimaal 2 m bedraagt;

d. een antennedrager, welke meer dan 5 m hoog is en niet op een gebouw is geplaatst, is niet toegestaan;

e. de afstand tussen twee woongebouwen waarop één of meerdere antenne-installaties zijn geplaatst dient minimaal 300 m te bedragen;

f. de bedrading van de antenne-installatie dient inpandig, in of direct langs de antennedrager te worden aangebracht dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot ten minste 1 m achter de voorgevellijn is geplaatst;

g. per gebouw mogen ten hoogste drie antennedragers worden geplaatst en/of maximaal zes antenne-installaties;

h. de afstand van een antennedrager welke meer dan 5 m hoog is, inclusief de daarop geplaatste antennes, tot een woning of een monumentaal pand dient minimaal 100 m te bedragen;

i. van het bepaalde onder f kan slechts worden afgeweken indien plaatsing op een locatie, als bedoeld f in redelijkheid niet kan worden verlangd in verband met het realiseren van een landelijk dekkend netwerk, mist de antennedrager landschappelijk wordt ingepast;

j. antenne-installaties mogen niet worden opgericht in landschappelijk waardevol gebied of in kwetsbare natuurgebieden, tenzij gekoppeld aan bestaande hoogspanningsmasten, lichtmasten of andere bestaande verticale elementen;

k. de maximaal toegestane hoogte van antenne-installaties is 40 m;

l. ten aanzien van de plaatsing van de techniekkast bij een antenne-installatie gelden de volgende bepalingen:

1. deze dient inpandig of ondergronds te worden geplaatst. Inpandige plaatsing is slechts

mogelijk indien voldaan wordt aan de ten tijde van de indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen geldende advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van objecten waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden;

2. indien de techniekkast op een gebouw wordt geplaatst, dient deze niet groter te zijn dan 2 m2 en minimaal 1 m achter de dakrand te worden geplaatst.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:

a. een seksinrichting;

b. een coffeeshop.

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de boverige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;

d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;

e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;

2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;

g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.

 
9.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a. het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de woonsituatie;

c. de milieusituatie;

d. de verkeersveiligheid;

e. de sociale veiligheid;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken in nieuwe bouwvlakken.

 

10.2 Randvoorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a. het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de woonsituatie;

c. de milieusituatie;

d. de verkeersveiligheid;

e. de sociale veiligheid;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 11 Algemene procedureregels
 
11.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 
11.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

11.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage;

b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;

c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;

d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;

e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4        Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1     Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

c.       het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2     Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.       indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Stougjeshof’.

 

Terug naar inhoudsopgave