Gemeente
Oud-Beijerland
Regels
Bestemmingsplan
' Stougjeshof '
Regels
Artikel
4 Waarde - Archeologie
Artikel
5 Waterstaat - Waterkering
Artikel
8 Algemene gebruiksregels
Artikel
9 Algemene afwijkingsregels
Artikel
10 Algemene wijzigingsregels
Artikel
11 Algemene procedureregels
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
plan
het bestemmingsplan ‘Stougjeshof’
met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPWONEN2016035-VG99 van de gemeente
Oud-Beijerland.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels
aan-en
uitbouw
een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft,
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt
van het hoofdgebouw.
een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de
hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn
en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen
wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die
in overeenstemming is met de woonfunctie.
aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
achtergevelbouwgrens
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop
het hoofdgebouw is georienteerd.
achtergevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de
achtergevel van een gebouw, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, tot
aan de perceelsgrenzen.
antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de
bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur,
met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van
een antenne.
archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op
het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het
voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig
wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorische erfgoed
vertegenwoordigen.
bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor
een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling, of voor een aan
huis verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van
inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd dan wel nadien kan
worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de
aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de
regels anders is bepaald;
b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding
van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen
geldend planologische regime.
bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijbehorend
bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich
op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen
aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de
vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw
en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een
aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.
bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte
of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd,
zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en
zolder.
bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn
toegelaten.
bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden.
carport
een overkapping, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen.
coffeeshop
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten
verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige
detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek
rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen,
waaronder een belwinkel en internetcafé
erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct
is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste
van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze
inrichting niet verbiedt.
erfbebouwing
de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen.
gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel
of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is
voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn,
gelet op die bestemming het belangrijkst is.
horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of
etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig
logies worden verstrekt, de volgende categorieën horeca-instellingen worden
onderscheiden:
Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide
etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van
(alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat
tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als
nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alchoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al
dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter
plaatse;
Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten
gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al
dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de
verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse.
culturele, educatieve, medisch, sociale en levensbeschouwelijke
voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening (zoals
een begraafplaats), als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste
van deze voorzieningen (ondersteunende horeca).
ondergeschikte functie
een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als
zodanig mag worden gebruikt.
ondersteunende
horeca
een horecafunctie in maximaal de categorie lichte horeca 1a als bedoeld
bij ‘horeca’welke naar aard en uitstraling
ondergeschikt is aan de hoofdfunctie of -bestemming en ten dienste staat van
die hoofdfunctie. Als hoofdfuncties kunnen worden beschouwd: winkels,
tuincentra, buurthuizen, jongerencentra, sportcomplexen, woonzones voor
senioren/gehandicapten, kerken, kantines van bedrijven, verenigingslokalen,
feestzalen, zaalverhuur, partycentra, clubhuizen, sociaal culturele centra,
musea, wijkcentra, theater e.d.; voor de functie mag maximaal 30% van de
vloeroppervlakte als zodanig worden gebruikt; met dien verstande dat voor
tuincentra een maximum van 10% geldt.
overig
bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde,
die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
overkapping
een overig bouwwerk omsloten door maximaal één wand en voorzien
van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en
bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
peil
Een
en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.
seksinrichting
een
voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee
naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele
handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
a. een prostitutiebedrijf, waaronder
begrepen een erotische massagesalon;
b. een seksbioscoop of sekstheater;
c. een seksautomatenhal;
d. een seksclub of parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
standplaats
een
kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen
aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere
instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
voorgevel
de
naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m
boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of
naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig
moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de
hoofdentree van de woning, of vanuit stedenbouwkundig oogpunt kennelijk als
zodanig moet worden aangemerkt.
voorgevelrooilijn
denkbeeldige
lijn die strak langs de voorgevel van een bouwwerk loopt tot aan de perceelsgrenzen.
een
complex van ruimten van, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen zoals begeleid
wonen door (licht-)verstandelijke gehandicapten en ex-psychiatrische patiënten.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald
punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden
gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een
overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de
druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van
de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons,
dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang
gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel
3 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor
hoofdgebouwen de volgende bouwregels:
ten
aanzien van de in lid 3.1 genoemde gronden gelden voor erfbebouwing op het
voorerf de volgende bouwregels:
op de gronden gelegen voor en tot 3 m achter (het verlengde van)
de voorgevel van de woning mogen uitsluitend erkers, toegangsportalen en
overige bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat;
a. ten aanzien van erkers of toegangsportalen:
b. ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen:
3.2.3 Erfbebouwing op het zij- en achtererf
a. op
de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning
mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd waarbij
geldt dat:
b.
op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel
van de woning mogen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd
waarbij geldt dat:
1. voor
percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m2: 50 m2;
2. voor
percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m2 en 750 m2:
62,5 m2;
3. voor
percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m2 en 1.000 m2: 75
m2;
4. voor
percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m2: 100 m2.
3.2.4 Geluidschermen
ten
aanzien van de in lid 3.1 genoemde gronden gelden voor erfbebouwing tevens de volgende bouwregels:
a.
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - geluidscherm 1’ mag een geluidscherm worden opgericht met een
hoogte van 6 m;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – geluidscherm 2’ mag een geluidscherm worden opgericht met een
hoogte van 2,25 m. f.
3.2.5
Bestaande bouwwerken
Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 3.2.1
t/m 3.2.4, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een
rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het
ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als
maximale maatvoering.
Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 3.1.
Binnen de bestemming is de uitoefening van een beroep aan huis
toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming
van de volgende regels:
a. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal
30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m2;
b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
e. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
f. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het
betreffende perceel.
Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van
vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte in strijd met het plan.
Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van de daar
bedoelde gronden voor een seksinrichting in strijd met het plan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af
te wijken van het bepaalde in lid 3.3.2 voor de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met
inachtneming van de volgende regels:
a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag
maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m2;
b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
c. detailhandel, anders dan productiegebonden
detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het
betreffende perceel.
Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming
functieaanduidingen toevoegen of schrappen waarbij geldt dat:
a. geen onevenredige hinder voor de woonomgeving mag ontstaan;
b. functiewisselingen naar detailhandel, horeca of bedrijven alleen
zijn toegestaan als binnen het plangebied geen toename plaatsvindt van het
aantal bestaande vestigingen van detailhandel, horeca of bedrijven;
c. een functiewisseling alleen is toegestaan indien op het
betreffende perceel van oudsher een dergelijke functie aanwezig was, dan wel
dat de functiewisseling wenselijk wordt geacht in verband met het
voorzieningenaanbod in de wijk;
d. voorzien wordt in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
Artikel 4 Waarde – Archeologie – 3
De voor Waarde – Archeologie – 3 aangewezen gronden zijn, behalve
voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van
de aanwezige archeologische waarden.
De belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn
primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende
bestemmingen.
Indien de belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming
in strijd is met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan
geldt de volgende rangorde:
1. Waterstaat-Waterkering;
2. Waarde - Archeologie - 3.
4.2
Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende
bouwregels:
a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 4.1
bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende
bestemmingen worden gebouwd, mits:
1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen
archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn
of;
2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht kunnen worden
uitgevoerd of;
3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 50 cm onder
het maaiveld of;
4. een omvang hebben kleiner dan 100 m2.
1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische
waarde van het gebied, of;
2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst
heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een
omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven
burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in
het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden
een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat
blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en
wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning
voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
c. in afwijking van het bepaalde hiervoor onder a en b kan de
omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden
voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld
in lid 4.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende
bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 4.1
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te
doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
b. het bodemverlagen of afgraven van
gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
c. het uitvoeren van grondbewerkingen;
d. het aanbrengen van diepwortelende
beplanting;
e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-,
energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende
constructies, installaties of apparatuur;
g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
Het in lid 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
a. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen
archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
b. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op
en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;
c. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van
bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn,
zoals werken en werkzaamheden die niet onder het maaiveld plaatsvinden en een
omvang hebben kleiner dan 100 m2 of niet dieper reiken dan 50cm onder het maaiveld;
d. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat
tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden
uitgevoerd.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt slechts verleend indien is gebleken dat
de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen
van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de
archeologische waarden in de gronden.
Voor zover de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe
of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een
verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden
verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden
verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouder bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis
van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport
over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de
aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders
in voldoende mate is vastgesteld.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een
omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in
bij een archeologisch deskundige.
Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan de
burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders informeert vervolgens de
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten en de provincie
Zuid-Holland.
a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat
aan de gronden in het plan de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat
de maatvoering als bedoeld in 4.2 onder b sub 3 en 4 kan worden gewijzigd na vaststelling van het
gemeentelijke archeologiebeleid.
De voor Waterstaat - Waterkering
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen,
mede bestemd voor de waterkering.
De
belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde
dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de
belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
Indien de belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd is met de belangen van een
andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:
1. Waterstaat-Waterkering;
2. Waarde - Archeologie 3 .
Ten
aanzien van de in lid 5.1 bedoelde
gronden geldt dat uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming
mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat
ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen gebouwen en overige
bouwwerken kunnen worden gebouwd, mits geen sprake is van significante
belemmeringen voor onderhoud, veiligheid, of mogelijkheden voor versterking van
de betreffende keringen en vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende
waterschap.
Het
is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen
uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
a. het aanbrengen van diepwortelende
beplanting of bomen tot een diepte groter dan 0,50 m;
b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van voorwerpen in de grond;
c. het wijzigen van maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven of ophogen;
d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
e. het verrichten van graafwerkzaamheden.
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. van ondergeschikte betekenis zijn;
c. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering
zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning
of anderszins mogen worden uitgevoerd.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de dubbelbestemming Waterstaat
- Waterkering en
hierdoor het onderhoud niet in onevenredige mate wordt bemoeilijkt.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een
omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in
bij het betreffende waterschap.
Hoofdstuk
3 Algemene regels
Grond die eenmaal in aanmerking
is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b. een goede woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de milieusituatie;
f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden.
7.2.1
Algemeen
Ingeval er
gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet
woonfuncties met meer dan 50 m2, dan dient in voldoende mate ruimte voor
parkeren of stallen van auto’s te worden aangebracht, waarbij als uitgangspunt
het parkeren op eigen terrein genomen moet worden.
Bij berekening
van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van deparkeernormen uit de door de gemeenteraad op 2 mei 2016
vastgestelde nota Parkeernormen Oud-Beijerland, of de rechtsopvolger daarvan.
7.2.2
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte
aanwezig is op eigen terrein, afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1, wanneer
in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen
kan worden voorzien, mits de parkeerbalans niet wordt verstoord.
7.3 Antenne-installaties
7.3.1
Algemeen
De oprichting
van antenne-installaties en antennedragers is niet toegestaan.
7.3.2
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders kunnen in afwijking van lid 7.3.1 een omgevingsvergunning verlenen
voor het oprichten van antenne-installaties en antennedragers met in achtneming
van het bepaalde in onderstaande (lid 7.3.3 en 7.3.4).
7.3.3
Algemene criteria
a.
Antenne-installaties en antennedragers dienen zoveel mogelijk aan het karakter
van de directe omgeving te worden aangepast door gebruikmaking van bestaande
bouwwerken, zoals reclamemasten of –zuilen, hoogspanningsmasten, schoorstenen,
windmolens en degelijke;
b. Bij de
plaatsbepaling binnen het plangebied en voor zover geen gebruik kan worden
gemaakt van bestaande gebouwen en bouwwerken, dient plaatsing op de
bedrijventerreinen en kantoorlocaties de voorkeur te krijgen;
c. Aangetoond
moet zijn dat de advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan
elektromagnetische velden ter plaatse van de objecten, waar zich gedurende
langere tijd mensen bevinden, niet worden overschreden;
d. Het aantal
antennedragers mag niet meer zijn dan strikt noodzakelijk is voor de
realisering van een adequaat netwerk met voldoende capaciteit. Bij het bepalen
van het strikt noodzakelijke aantal antennedragers wordt het principe van site-sharing gehanteerd;
e. Bij de
plaatsing van antenne-installaties en antennedragers dient het beginsel van
site-sharing te worden gehanteerd tenzij dit,
blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in
redelijkheid niet kan worden verlangd.
7.3.4
Bouwregels
a.
antenne-installaties kleiner dan 5 m en voor het overige niet voldoen aan het
bepaalde in artikel 2 lid 15 onder b van Bijlage II uit het Besluit
omgevingsrecht zijn niet toegestaan;
b. en
antenne-installatie mag uitsluitend worden geplaatst op gebouwen hoger dan 12
m;
c. ten aanzien
van de plaatsing van een antennedrager op het dak van een gebouw geldt het
volgende:
1.
deze dient bij een op het dak aanwezig object te worden geplaatst;
2.
in het midden van het dak te worden geplaatst, of,
3.
elders op het dak, mits de afstand tot de voorgevellijn minimaal 2 m bedraagt;
d. een
antennedrager, welke meer dan 5 m hoog is en niet op een gebouw is geplaatst,
is niet toegestaan;
e. de afstand
tussen twee woongebouwen waarop één of meerdere antenne-installaties zijn
geplaatst dient minimaal 300 m te bedragen;
f. de bedrading
van de antenne-installatie dient inpandig, in of direct langs de antennedrager
te worden aangebracht dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot ten minste
1 m achter de voorgevellijn is geplaatst;
g. per gebouw
mogen ten hoogste drie antennedragers worden geplaatst en/of maximaal zes
antenne-installaties;
h. de afstand
van een antennedrager welke meer dan 5 m hoog is, inclusief de daarop
geplaatste antennes, tot een woning of een monumentaal pand dient minimaal 100
m te bedragen;
i. van het
bepaalde onder f kan slechts worden afgeweken indien plaatsing op een locatie,
als bedoeld f in redelijkheid niet kan worden verlangd in verband met het
realiseren van een landelijk dekkend netwerk, mist de antennedrager
landschappelijk wordt ingepast;
j.
antenne-installaties mogen niet worden opgericht in landschappelijk waardevol
gebied of in kwetsbare natuurgebieden, tenzij gekoppeld aan bestaande
hoogspanningsmasten, lichtmasten of andere bestaande verticale elementen;
k. de maximaal
toegestane hoogte van antenne-installaties is 40 m;
l. ten aanzien
van de plaatsing van de techniekkast bij een antenne-installatie gelden de
volgende bepalingen:
1.
deze dient inpandig of ondergronds te worden geplaatst. Inpandige plaatsing is
slechts
mogelijk
indien voldaan wordt aan de ten tijde van de indiening van de
omgevingsvergunning voor het bouwen geldende advieswaarden van de
Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse
van objecten waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden;
2.
indien de techniekkast op een gebouw wordt geplaatst, dient deze niet groter te
zijn dan 2 m2 en minimaal 1 m achter de dakrand te worden geplaatst.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Het
is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:
a. een seksinrichting;
b. een coffeeshop.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af
te wijken van:
a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10%
van die maten, afmetingen en percentages;
b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden,
indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige
bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de boverige
bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige
bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van
kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of
sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen
en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke
verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het
betreffende gebouw bedraagt;
f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige
bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet
meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes,
transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en
straatmeubilair;
g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van
bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en
afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van
de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van
derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig
beeld van de omgeving.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een
omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeersveiligheid;
e. de sociale veiligheid;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de
wijziging betrekking heeft op de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken
in nieuwe bouwvlakken.
10.2 Randvoorwaarden toepassing
wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een
wijziging mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeersveiligheid;
e. de sociale veiligheid;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is
de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
van toepassing.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure
als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere
eisen is de volgende procedure van toepassing:
a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen
van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter
gemeentesecretarie ter inzage;
b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één
of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op
de gebruikelijke wijze bekend;
c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor
belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders
tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;
d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het
besluit met redenen omkleed;
e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben
ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het
besluit op de voorgeschreven wijze bekend
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
12.1 Overgangsrecht
bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a.
een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b.
het college van burgemeester en wethouders kan
eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
maximaal 10%;
c.
het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet;
b.
het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien het gebruik, bedoeld in dit lid
onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.
dit lid onder a is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Stougjeshof’.