III   PLANREGELS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

1.     aanduiding:

een  geometrisch  bepaald  vlak  of  figuur  waarmee  gronden  zijn aangeduid  waar,  ingevolge  de  regels,  regels worden  gesteld  ten  aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.     aan-huis- verbonden bedrijf:

het  bedrijfsmatig  verlenen  van  diensten  c.q.  het  uitoefenen  van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder
kappers, geen detailhandel zijnde en uitgezonderd  prostitutie,  waarbij  de  woning  in  overwegende  mate  de woonfunctie  behoudt  en  dat  een  ruimtelijke  uitwerking  of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

3.     aan-huis- verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ·juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp- technisch of hiermee gelijk te stellen gebied uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning of met de woning verbonden bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

4.     agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee, nader te onderscheiden in:

a.     land- en tuinbouw op open grond; de teelt van gewassen op open grond daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt;

b.     veehouderijbedrijf op open grond: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel met gebruikmaking van de open grond;

c.     glastuinbouw; de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

d.     intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de telt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

e.     fruitteelt; het (nagenoeg) geheel telen van fruit in boomgaarden.

5.     agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van land- en tuinbouw

6.     agrarisch hulp- en nevenbedrijf

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

7.     agrarisch hulpgebouw

een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid

8.     bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

9.     bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning is bestemd voor de huisvesting van een persoon en diens gezin, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein

10.       begane grondvloer:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

11.   bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

12.   bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels.

13.   bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.


14.       bijgebouw:

een bij het hoofdgebouw behorend gebouw, daaronder begrepen:

a.     aanbouw:  een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling)
ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofd- gebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;

b.     aangebouwd bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden  bouwwerk  van  één  bouwlaag  een  geheel vormend  met  het  hoofdgebouw,  dat  door  zijn  verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie),
architectonisch en/of ruimtelijk  visueel  opzicht  (ligging,  maatvoering,
kapvorm,  dakhelling)  ondergeschikt  is  aan  en  niet  in  een  directe  verbinding staat  met  het  hoofdgebouw  en  een  toevoeging  van  een  afzonderlijke ruimte inhoudt;

c.     uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk  van  één  bouwlaag,  een  geheel  vormend  met  het hoofdgebouw, dat  door  zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie),  architectonisch  en/of  ruimtelijk  visueel  opzicht (ligging,  maatvoering,  kapvorm,  dakhelling)  
ondergeschikt  is aan  en in  een  directe  verbinding  staat  met  het  hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;

d.     vrijstaand  bijgebouw:  een  vrijstaand  gebouw  dat  zowel  in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel  opzicht  (ligging,  maatvoering,  kapvorm,  dakhelling)  als  in functioneel  opzicht  ondergeschikt  is  aan  het  op  hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

15.   Bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.

16.   bouwen:

het  plaatsen,  het  geheel  of  gedeeltelijk  oprichten,  vernieuwen  of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

17.   bouwlaag:

een  doorlopend  gedeelte van een gebouw  dat  door  op gelijke of nagenoeg  gelijke  hoogte  liggende  vloeren  of  balklagen  is  begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

18.   bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

19.   bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

20.   bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

21.   bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

22.   dak:

elke bovenbeëindiging van een gebouw.

23.   detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen  die goederen  kopen  voor  gebruik,  verbruik  of  aanwending  anders  dan  in  de  uitoefening  van  een  beroeps-  of  bedrijfsactiviteit

24.   dienstver-lening:


het  bedrijfsmatig  verlenen  van  economische  en/of  maatschappelijke diensten aan derden.

25.   entree:

een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw.

26.   erf:

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst

27.   erker:

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gegevel, in één bouwlaag.

28.   gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

29.   grondgebonden agrarisch bedrijf:


een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate
afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de
directe omgeving van het bedrijf (specifiek in art. 32)

 

30.   hoveniersbedrijf

een bedrijf gericht op aanleg en onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen

31.   inrichting van agrarisch belang

een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, zoals een proef- of testbedrijf, een controle- of k.i.station of een inrichting van onderwijs, onderzoek of voorlichting.

32.   intensieve kwekerij

de teelt van gewassen en dieren in niet-lichtdoorlatende gebouwen (onder andere witloftrekkerijen, champignonkwekerijen, bloembolprepareerbedrijven, vis- en wormenkwekerij) met uitzondering van de lid 32 sub d bedoelde intensieve veehouderij.

33.   intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of
pluimvee de hoofdzaak is (specifiek in art. 32)

34.   kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van 1.00 m of meer

35.   kleine gebouwen

gebouwen waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2 en de goothoogte niet meer dan 2.50 m.

36.   mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

37.   natuur- en landschapsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van natuur- en tuinbouw alsmede landschappelijke inplaatsing van bedrijven

38.   ondergronds bouwwerk

een  (gedeelte  van  een)  bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 onder peil

39.   ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:


werken,  geen  bouwwerken  zijnde  en  werkzaamheden  die  onder peil plaatsvinden.

40.   peil:               

a.  voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofd- toegang
d
irect aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.    voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:       de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing   van de bouw.

 

41.   schadelijke stoffen

stoffen in welke vorm dan ook, waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de bodem kunnen verontreinigen.

42.   seksinrichting:   

de  voor  het  publiek  toegankelijke,  besloten  ruimte  waarin  bedrijfsmatig,  of  in  de  omvang alsof  zij  bedrijfsmatig  was,  seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / porno- grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder  geval  verstaan:  een  prostitutiebedrijf,  alsmede  een  erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

43.   semi-agrarisch bedrijf

een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel in en de bewaring van landbouwproducten en huisdieren, alsmede de handel in en de bewaring van agrarische producten.

44.   staat van bedrijfs-activiteiten

Zie bijlage

45.   sierteeltbedrijf

een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van boomkwekerijgewassen

46.   volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste een eenmansbedrijf met een daarbij passende arbeidsomvang en met een daaruit redelijkerwijs te verwachten bedrijfsinkomen.

47.   voorgevelrooi- lijn:


de lijn in het verlengde van de gevel die gericht is naar het openbare gebied.

 

48.   voorziening van openbaar nut

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en /of het wegverkeer.

49. weg

alle voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande wegen of
paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede  de  aan  de  wegen  liggende  en  als  zodanig  aangeduide parkeerterreinen.

50.   werk

grondwerk,   wegenbouwkundig   werk,   waterbouwkundig   werk   of bouwwerk.

51.   werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren

52.   windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterbeheersing en/of - huishouding

53.   woning

een  complex  van  ruimten,  dat  blijkens  zijn  indeling  en  inrichting bestemd  is  voor  de  huisvesting  van  niet  meer  dan  één  huishouden.



 


Artikel 2 -     Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

a.   Afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

b.   bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van  een bouwwerk, geen  gebouw  zijnde,  met  uitzondering van  ondergeschikte  bouwonderdelen,  zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw- onderdelen.

c.    bruto vloeroppervlak van een ge- bouw:

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau  langs de buitenomtrek  van  de  opgaande  scheidingsconstructies,  of  tot het  hart  van  de  desbetreffende  scheidingsconstructie,  indien  de  binnenruimte  van  het  gebouw  grenst  aan  de  binnenruimte van een ander gebouw

d.   dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

e.   goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

f.    inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dak-kapellen.

g.   lengte, breedte en diepte bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

k.    ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

h.   oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,  neerwaarts  geprojecteerd  op  het  gemiddelde  niveau  van  het  afgewerkte  bouwterrein  ter plaatse van het bouwwerk.

i.     werken afstand tot een grens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot deze grens.

 




 



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


2.     BESTEMMINGSREGELS

 

 

 

Artikel 3         Agrarisch met waarden

 

 

                Bestemmingsomschrijving

1.     De gronden op de kaart aangewezen als Agrarisch met waarden zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische productiebedrijven als bedoeld in artikel 1 onder 4 sub b, met dien verstande dat:

a.             de gronden met de subbestemming AW tevens bestemd zijn voor de instandhouding van het veenweidegebied;

b.             intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering.

 

 

Toelaatbaarheid

2.     Op de in lid 1 bedoelde gronden zijn in verband met de bestemming toelaatbaar:

a.     bedrijfsgebouwen, waaronder tevens voedersilo’s en mestsilo’s;

b.     bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen;
indien er voor zover de onder a en b genoemde gebouwen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;

c.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.     verhardingen;

e.     beplantingen, waterlopen en waterberging ten behoeve van de waterhuishouding.

 

Bouwregels

3.     De bouwwerken mogen slechts worden gebouwd met inachtneming van de aanwijzingen op de kaart en de volgende regels:       

  1. de ingevolge het bepaalde in lid 2 toelaatbare gebouwen mogen, voor zover zij de maten van een klein gebouw als omschreven in artikel 1, onder 34 te boven gaan uitsluitend worden gebouwd:

op de gronden met de subbestemming AW binnen het bouwvlak van 1,5 ha ter plaatse van de daartoe op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat de grootste afstand waarbinnen gebouwen worden gebouwd niet meer dan 150 meter mag bedragen; indien de kavelbreedte van het bouwvlak minder dan 75.00 m bedraagt, geldt als grootste afstand waarbinnen gebouwen gebouwd dienen te worden een afstand van maximaal 200 meter;

  1. per agrarisch bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 650 m3 worden gebouwd, met dien verstande dat de bedrijfswoning gebouwd moet worden binnen een afstand van ten hoogste 20.00 m uit de concentratie van bedrijfsgebouwen;
  2. een bedrijfswoning is slechts toelaatbaar, indien de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf en de betrokkenheid van de desbetreffende persoon bij de dagelijkse bedrijfsleiding van dien aard zijn, dat het wonen op het bedrijf noodzakelijk is;
  3. het gezamenlijk grondoppervlak van bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag ten hoogste
    50 bedragen;
  4. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd indien deze nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en naar aard en inrichting zijn afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf;
  5. de goothoogte mag ten hoogste bedragen:

    1. van bedrijfswoningen en andere bedrijfsgebouwen                                                     6.00 m;
    2. van bijgebouwen bij de bedrijfswoningen                                                                       3.00 m;
  6. de bouwhoogte mag ten hoogste bedragen:                                                                                   
    1. van bedrijfswoningen en andere bedrijfsgebouwen                                                  10.00 m;
    2. van erfafscheidingen                                                                                                           2.00 m;
    3. van voedersilo’s en van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde                  15.00 m;
    4. overige bijgebouwen                                                                                                           3.00 m;
  7. over de breedte van de gevel van de bedrijfswoning mogen geen bedrijfsgebouwen en silo’s daaronder
    begrepen, worden gebouwd tussen de naar de weg gekeerde kant van de agrarische bedrijfswoning en de weg;
  8. de inhoud van mestsilo’s mag ten hoogste 2.500 bedragen met dien verstande dat de hoogte en de doorsnede niet meer mogen bedragen dan maximaal 5.50 m respectievelijk 25.00 m;
  9. tenzij uit de kaart of deze regels anders blijkt, dient de afstand van gebouwen tot de as van een weg ten minste 20.00 m te bedragen. In afwijking van het bepaalde in sub j dient de afstand van nieuwe woningen tot de as van de Schoonenburgweg ten minste te bedragen:

                                                                                                                            

          50 dB(A)-contour in meters                                                                                                                

                                                                             

Schoonenburgweg                                                                                                                                              105

 

 

met dien verstande dat:

1.     indien in geval van verplaatsing van woningen de bestaande voorgevel gelegen is binnen de vermelde afstandsmaten, de gevelafstand tot de weg niet verkleind mag worden ongeacht de ligging van de voorwaartse begrenzing van de bestemming ten opzichte van de weg;

2.     indien in geval van verplaatsing de bestaande voorgevel gelegen is buiten de vermelde afstandsmaten, de gevelafstand niet verder verkleind mag worden dan de vermelde afstandsmaat;

k.                                    indien de gebouwen niet aaneen worden gebouwd moeten de onderlinge afstanden ten minste        1.00 m bedragen;

 

Ontheffing tweede bedrijfswoning

4.     Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3 sub a voor de bouw van een tweede bedrijfswoning indien onverlet het bepaalde in lid 3 sub b voldaan wordt aan het volgende:

a.     het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten;

b.     het bedrijf een zodanig toezicht vereist dat het wonen van twee volwaardige arbeidskrachten bij het bedrijf nodig is;

c.     binnen het betrokken bedrijf geen tweede woning aanwezig is;

d.     de tweede woning gebouwd wordt op dezelfde bouwvlak als de eerste woning en binnen een afstand  van 20.00 m uit de concentratie van bedrijfsgebouwen.

 

5.     Uitgezonderd het bepaalde in lid 6 worden voor de toepassing van lid 3 sub b en lid 4 sub c met een binnen een bedrijf reeds aanwezige woning gelijkgesteld:

a.      de woning die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan reeds binnen het bouwvlak van het betrokken bedrijf aanwezig is;

b.      de woning, die na de tervisielegging van het ontwerpplan als agrarische bedrijfswoning is of wordt gebouwd.

 

6.     De regel van lid 5 blijft buiten toepassing bij vervanging van een woning, indien de te vervangen woning  wordt afgebroken en daaromtrent zekerheid is gesteld.

               

Ontheffing van hoogtematen

7.     Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.     het bepaalde in lid 3 sub g, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is voor het oprichten van voedersilo’s met een grotere hoogte dan is toegestaan met dien verstande, dat de bouwhoogte ten hoogste 25.00 m mag bedragen;

b.     het bepaalde in lid 3,sub i voor een grotere mestsilo indien de afmetingen van de mestsilo’s in overeenstemming zijn met de aard en de omvang van het bedrijf.

       

       


   Toetsing bouwplannen

8.      Ter toetsing van een bouwplan, voor zover dit betrekking heeft op de bouw van een tweede bedrijfswoning, stellen burgemeester en wethouders dat bouwplan voor een gemotiveerd advies in handen van de agrarische deskundige. Bij de toetsing wordt in ieder geval gelet op:

-        de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf;

-        de mate van betrokkenheid bij het bedrijf;

-        in hoeverre er sprake is van hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf.

 

         Nadere eisen met betrekking tot de situering en het uitwendig karakter van gebouwen

9.     Onverlet de regels in dit artikel kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing – mestsilo‘s en voedersilo’s daaronder begrepen:

a.     met het oog op de ontsluiting van het betreffende bouwperceel en van aangrenzende percelen;

b.     met betrekking tot de waterhuishouding;

c.     in verband met de situering van gebouwen ten opzichte van kruispunten van wegen in verband met het uitzicht op de kruispunten, met dien verstande dat geëist kan worden dat een gebouw gesitueerd wordt achter de verbindende lijn tussen twee punten, elke gelegen op de as van een der kruisende wegen waaraan het gebouw is gelegen en op 25.00 m uit het kruispunt van de assen;

d.     in verband met de afstand van bedrijfsgebouwen tot woningen, anders dan bedrijfswoningen op eigen erf, met dien verstande dat geëist kan worden dat de afstand tussen het bedrijfsgebouw en een woning ten minste tweemaal de goothoogte van het bedrijfsgebouw bedraagt;

e.     indien zulks door de toepassing van sectorale milieuwetgeving noodzakelijk is;

f.      met het oog op:

-        de situering van gebouwen binnen het geheel van een bebouwingslint of -strook;

-        de landschappelijke inpassing;

-        het uitwendig karakter bepaald door onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting;

g.    met het oog op de landschappelijke inpassing van het gehele complex. Burgemeester en wethouders kunnen een advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

Met dien verstande dat de bedoelde nadere eisen uitsluitend mogen worden gesteld om bouwplannen en inrichting in overeenstemming te doen zijn met de beschrijving in de hoofdlijnen en de agrarische bedrijfsvoering niet onevenredig mag worden gehinderd.

 

      Werken en werkzaamheden

10 .         Behoudens het bepaalde in lid 11 is het verboden op of boven gronden met subbestemming AW de hierna te noemen werken of werkzaamheden aan te leggen of uit te voeren, zonder vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders of in afwijking van de voorwaarden bij zodanige vergunning gesteld. Deze werken en werkzaamheden zijn:

a.    de demping van reeds bestaande waterlopen;

b.    het scheuren van grasgronden anders dan ten behoeve van herinzaai;

c.    het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1.50 m die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn.

 

11.    Het verbod als bedoeld in lid 10 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.    normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

 

12.    De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.




   Adviesprocedure aanlegvergunningen

13.    Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke en/of natuurlijke waarden door het verlenen van een aanlegvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden, alsmede bij de agrarisch deskundige omtrent de agrarische noodzaak en doelmatigheid van de gewenste werken of werkzaamheden. Aanlegvergunning in afwijking van één of beide adviezen wordt slechts verleend nadat van Gedeputeerde Staten instemming is verkregen.

      Wijzigingsbevoegdheid ex 3.6 Wro

14.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in lid 1  bedoelde gronden te wijzigen met inachtneming van de volgende regels:

a.    Ingeval van bedrijfsbeëindiging of indien het agrarisch bedrijfscomplex niet meer de agrarische functie kan vervullen mag de bestemming gewijzigd worden in “agrarisch hulp- en nevenbedrijf”, in “inrichting van agrarisch belang” en in “semi-agrarisch bedrijf”, als bedoeld in artikel 1 lid 34 t/m 36 met diens verstande dat:

1.     de wijziging uitsluitend van toepassing is voor voormalige agrarische bedrijfsvestigingen aangeduid met de aanduiding bouwvlak;

2.     de vestiging noodzakelijk is voor een plaats of streek;

3.     de vestiging redelijkerwijs niet op een industrieterrein in de gemeente of naaste omgeving kan worden ondergebracht;

4.     per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning toelaatbaar is, behoudens daar waar ten gevolge van de bepalingen van het plan blijkt dat geen dienstwoningen zijn toegestaan;

5.     als bedrijfswoning als bedoeld onder 4 wordt aangemerkt de binnen het betrokken bouwvlak reeds aanwezige woning;

6.     het oppervlak van de bedrijfsgebouwen niet groter mag zijn dan op de dag van tervisielegging van het ontwerp van de wijziging van het plan;

7.     geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de verkeersvoorzieningen;

8.     de bedrijfsvoering zich moet verdragen met de agrarische exploitatie van de omliggende gronden;

9.     geen hinder of overlast voor het verblijf van mensen, noch aantasting van de kwaliteit van het natuurlijke milieu of het landschap te vrezen is, die niet op doelmatige wijze kan worden voorkomen.

10.   uitsluitend niet-industriële bedrijven zijn toegestaan, behorend tot de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.    in geval van bedrijfsbeëindiging , of indien het agrarisch bedrijfscomplex niet meer de agrarische functie kan vervullen, mag de bestemming eveneens gewijzigd worden in de bestemming Bedrijfsdoeleinden, met diens verstande dat:

1.     de wijziging uitsluitend van toepassing is voor voormalige agrarische bedrijfsvestigingen aangeduid met de aanduiding bouwvlak;

2.     uitsluitend niet-industriële bedrijven zijn toegestaan uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met uitzondering van autoreparatiebedrijven, detailhandel in nieuwe en gebruikte auto’s, motoren, autoaccessoires in -onderdelen, detailhandel in caravans, verkoop van motorbrandstoffen, alsmede aannemingsbedrijven en bedrijven met buitenopslag;

3.     het bepaalde onder a sub 1 t/m 9 eveneens van toepassing is;

c.    de bestemming mag eveneens gewijzigd worden ten behoeve van de vestiging van maatschappelijke doeleinden, dierenpensions en hoveniersbedrijven, met dien verstande dat:

1.    de wijziging uitsluitend van toepassing is voor voormalige agrarische bedrijfsvestigingen aangeduid met de aanduiding bouwvlak;

2.    het bepaalde onder a sub 2 t/m 9 van overeenkomstige toepassing is;

d.  indien het agrarisch bedrijfscomplex geen functie meer kan vervullen voor de grondgebonden agrarische productie met de bestemming gewijzigd worden in “intensieve kwekerij” als bedoeld in artikel 1 lid 38, met diens verstande dat:

1.     de bedrijven uitsluitend mogen worden gesitueerd op de gronden met de nadere aanwijzing bouwvlak;

2.     het bepaalde onder a sub 3 t/m 9 van overeenkomstige toepassing is;

e.  van de in lid 1 bedoelde gronden mag de bestemming van het gedeelte van die gronden waarop een bedrijfswoning is gebouwd alsmede de bij de woning behorende gronden gewijzigd worden in bestemmingen Woondoeleinden en Tuinen, ten behoeve van de aanpassing of verandering van deze gebouwen die in de toekomst niet meer een agrarische functie vervullen teneinde deze geschikt te houden of beter geschikt te maken voor bewoning door niet-agrariërs, met diens verstande dat:

1.     het aantal woningen mag worden vermeerderd tot ten hoogste 2 indien van panden aangewezen als “monument” en “monumentale panden” de totale inhoud van het gebouw tenminste 1.000 m3 bedraagt;

f.    de bestemming van de gronden met de subbestemming AW mag worden gewijzigd in de bestemming Natuurgebied (N) indien realisering van gronden tot reservaatsgebieden heeft plaatsgevonden;

g.   de planwijzigingen dienen in overeenstemming te zijn met de beleidsdoelstellingen als bedoeld in de beschrijving in hoofdlijnen;

h.   een besluit tot wijziging ten behoeve van de beoogde functie mag niet eerder worden genomen dan nadat is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

 

      Adviesprocedure wijzigingsbevoegdheid

15.    Alvorens omtrent het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid:

a.    als bedoeld in lid 14 onder a, b, en d  te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het agrarische gebouwencomplex nog op een doelmatige wijze voor de agrarische functie benut kan worden, alsmede omtrent de vraag of de voorgenomen wijziging geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de omliggende agrarische bedrijven.

 

 

 

 

 


3.     ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 4 -  Anti-dubbeltelregels

 

 

Indien ten behoeve van een bedrijf reeds een of meerdere woningen aanwezig zijn, mede in de zin van artikel 3, lid 5 en behoudens lid 6 wordt het bouwplan voor een nieuwe agrarische bedrijfswoning aangemerkt als bouwplan voor een tweede respectievelijk volgende agrarische bedrijfswoning

 

 

Artikel 5 - Algemene aanduidingsregels

 

Milieubeschermingsgebied voor grondwater – boringsvrije zone

 

Doeleindenomschrijving

1.     De gronden op de kaart aangewezen als Milieubeschermingsgebied voor grondwater – boringsvrije zone  zijn bestemd voor de exploitatie en bescherming van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Op deze gebieden is de Provinciale Milieuverordening van kracht. De grond is met name bestemd voor:

a.     bescherming van de afdekkende laag van het watervoerende pakket;

 

gebruik

2.     De grond mag niet dieper dan 2,5 meter onder maaiveld worden geroerd. Alle handelingen in de bodem die de deklaag kunnen beschadigen zijn niet toegestaan. Dit geldt niet voor handelingen ten behoeve van grondwaterbeheer of handelingen waarvoor de Gedeputeerde Staten van de Provincie toestemming hebben verleend. Het heien van palen is toegestaan, mits geen palen met verzwaarde voet worden gebruikt.

 

 

Artikel 6 -  Algemene gebruiksregels

 

 

Lid 1.   Onder een strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt  in  ieder  geval  verstaan  een  gebruik  van  de onbe- bouwde gronden, voor zover niet rechtstreeks verband houdend met de bestemming, als:

a.        opslagplaats  voor  vaten, containers, kisten,  al  dan  niet  voor  gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude  en  nieuwe  bouwmaterialen,  afval,  puin,  grind  en brandstoffen;

b.   uitstallings-  of  opslagplaats  voor  al  dan  niet  voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

c.         uitstallings- of opslagplaats dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens.

 

Lid 2.  Onder een strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan een:

a.        gebruik van de bedrijfswoning voor enige vorm van detail- handel en/of horeca; voor zover dit anders dan een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de bestemming en/of deze regels toegestaan, en de verkoop van goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt in rechtstreeks verband met de uitoefening van het bedrijf.

b.        gebruik  van  vrijstaande  bijgebouwen  behoeve  van bewo-ning en/of aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

c.         gebruik  van  gronden  en/of  bouwwerken  ten  behoeve  van seksinrichtingen.

 


Lid 3. het is voorts verboden gronden met de bestemming Agrarisch met waarden  te gebruiken voor:

a.     bebossing;

b.     doeleinden die gepaard gaan met afgravingen, ophogingen en/of egalisatie van oeverlanden, tenzij zulks plaatsvindt in het kader van natuurgericht beheer;

c.     de bestratingen en andere oppervlakteverhardingen, tenzij het de aanleg van een kavelpad betreft noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

 

Lid 4.   Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 valt niet het op- slaan   van   nieuwe   bouwmaterialen   en   puin   en   andere bouwmaterialen   op   gronden   waarop   of   waarin   onder- houds-,  herstel-  of  sloopwerkzaamheden  worden  uitgeoe- fend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamhe- den  nodig  zijn  of  van  het  bouwwerk  dat  hersteld of ge-

sloopt wordt afkomstig zijn.


 

 

 


Artikel 7 -  Algemene ontheffingsregels

 

 

Lid 1.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen on- evenredige  afbreuk  wordt  gedaan  aan  het  straat-  en  be- bouwingsbeeld,  de  woonsituatie, de milieusituatie,  de ver- keersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmoge- lijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing te ver- lenen van:

a.         de  bestemmingsbepalingen,  niet  zijnde  de  bestemmings- grenzen en toestaan dat het beloop of het profiel van we- gen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt   aangepast,   indien   de   verkeersveiligheid   en/of   - intensiteit daartoe aanleiding geven;

b.       de bestemmingsbepalingen en  toestaan dat  bouwgrenzen

worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

c.         overschrijding  van  bestemmingsgrenzen,  voor  zover  dit van  belang  is  voor  een  technisch  betere  realisering  van bestemmingen  of  bouwwerken  dan  wel  voor   zover   dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

d.      de bestemmings- en/of  bebouwingsgrenzen en  voorgeschreven maten (daaronder niet begrepen bebouwingsprecetage) met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2.00 m, voor zover dit om  esthetische of  technische redenen en/of redenen van doelmatigheid  wenselijk is.

 

 

 

Artikel 8 -   Algemene procedureregels

 

 

Lid 1. Bij  toepassing  van  een  ontheffingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit  plan, is op  de  voorbereiding  van  het  besluit  de  procedure  als  bedoeld  in  de  afdeling  3.4  van  de  Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Lid 2.   Bij het verlenen van een aanlegvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de arti- kelen  3.18  en volgende van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.


 

 

 


 

4.     SLOTREGEL

 

 

 

Artikel 9 - Slotregel

 

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel:

 Bestemmingsplan  Schoonenburgweg  van de gemeente  Nieuw-Lekkerland .

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 18 februari 2010 ,

 

 

De voorzitter,                                                                                                                  De griffier,