Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 begrippen
plan:
het bestemmingsplan 'Dirk III straat 22' van de gemeente Nieuw-Lekkerland;
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0571.BPdIIIstr22-VG01
met de bijbehorende regels en bijlagen;
aanbouw:
een aan een hoofdgebouw
toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht
(onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm),
ondergeschikt is aanduiding:
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan huis verbonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q.
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door
handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend,
niet zijnde detailhandel;
aan huis verbonden beroep:
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief,
juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee
gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij
behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden
uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van
consumentverzorgende ambachtelijk bedrijfsactiviteiten noch detailhandel;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een
terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling,
inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
Besluit externe veiligheid inrichtingen:
besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor
externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
bestaande situatie:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het
ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor
dat tijdstip aangevraagde vergunning;
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop
het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat
bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm
onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw
en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of
vergroten van een bouwwerk;
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij
direct of indirect steun vindt in of op de grond;
bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen,
aaneengebouw of gestapeld, waarbij:
- a. onder “aaneengebouwd”
wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan
twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van
naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd. De hoofdgebouwen die de aldus
gevormde rij beëindigen worden ook gerekend tot het woningtype
“aaneengebouwd”;
- b. onder “twee-aaneen”
wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde met een
scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
- c. onder “gestapeld” wordt
verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk
boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
- d. onder “vrijstaand” wordt
verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door
scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld
dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot
uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of
wegenpatroon en/of de architectuur.
dienstverlening:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van
economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen
kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk
te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een
garagebedrijf en prostitutie;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
geluidgevoelige functies:
functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein
van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de
bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden
aangemerkt.
houtopstand:
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor
zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de
bijbehorende windsingels;
Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer
besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, 50, houdende uitvoering van de
hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet
geluidhinder;
kelder:
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder
een bijbehorende bovengronds bouwwerk.
mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of
meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke,
psychische en/of sociale vlak.
ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen,
kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken,
schoorstenen, liftopbouwen en
plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 30°;
uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua
afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte,
dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing
is georiënteerd.
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet
meer dan één huishouden.
zendmast:
zendmast ten behoeve van mobiele communicatie voor politie, brandweer,
ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de
oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de
bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die
bestemming;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 peil:
- a. het peil overeenkomstig
de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de
bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte
bouwterrein;
- b. indien de voorgevel van
een gebouw of de uitbreiding daarvan gelegen is binnen een afstand van ten
hoogste 5 m uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op
een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het
betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
- c. in alle andere gevallen,
waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde
hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare
dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, sport- en
gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke
en/of geestelijke volksgezondheid; één en ander met de bijbehorende
bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeervoorziening
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals
kunstwerken en andere waterstaatswerken, ten behoeve van de waterafvoer en
waterberging;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
die ten dienste staan van deze bestemming.
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- a. gebouwen mogen
uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak, met dien verstande dat
ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
- b. ter plaatse van de
aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet
meer bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven;
- c. gebouwen worden afgedekt
met een kap, waarbij de dakhelling van hoofdgebouwen ten minste 30° en
maximaal 65° bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de
aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een plat dak is toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
regels:
- a. de bouwhoogte van erf-
en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
- b. de bouwhoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4, ten behoeve van het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 6 m, mits
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden en de
bezonning van de belendende percelen. Deze bepaling is niet van toepassing op
erf- en terreinafscheidingen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het
bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het
gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van:
- a. een asielzoekerscentrum,
crematorium, opvang van dieren, justitiële inrichting of militaire zaken.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- wonen; één en ander met de bijbehorende voorzieningen,
zoals tuinen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering
van de bestemmingsomschrijving.
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals
kunstwerken en andere waterstaatswerken, ten behoeve van de waterafvoer en
waterberging;
4.1.2 Nadere detaillering van de
bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in
4.1.1:
a Aan huis gebonden beroep
Het gebruik van ruimten binnen een woning en bijbehorende aanbouwen en
bijgebouwen voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan,
mits:
- 1. de gezamenlijke
vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de
gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aanbouwen
en bijgebouwen, en niet meer dan 45 m²;
- 2. de bedrijfsactiviteiten
niet milieuvergunningplichtig zijn in de zin van de Wet milieubeheer en/of
andere milieuwetgeving;
- 3. de bedrijfsactiviteiten
geen detailhandel betreffen; en
- 4. de bedrijfsactiviteiten
worden uitgeoefend door de bewoner.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend ten dienste aan de bestemming zijn op de gronden toegelaten:
- a. hoofdgebouwen
overeenkomstig het woningtype zoals deze hieronder en binnen het bouwvlak
zijn aangegeven:
- 1. ter plaatse van de
aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen
toegestaan;
- 2. ter plaatse van de
aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
- 3. ter plaatse van de
aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee aaneengebouwde woningen
toegestaan;
- 4. ter plaatse van de
aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
- b. aan-/uitbouwen;
- c. bijgebouwen;
- d. bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zend-, ontvangst- en lichtmasten uitgezonderd.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. hoofdgebouwen zijn
uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de voorgevel dient in de
voorgevelrooilijn te worden opgericht, behoudens ondergeschikte bouwdelen
in de vorm van een portiek of erker;
- c. ter plaatse van de aanduiding
'maximale goothoogte (m)' mag de goothoogte van gebouwen niet meer
bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven; de bouwhoogte mag ter plaatse
van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' niet meer bedragen dan de
aangegeven goothoogte vermeerderd met maximaal 5 m;
- d. ter plaatse van de
aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is maximaal het aangegeven aantal
wooneenheden toegestaan;
- e. hoofdgebouwen worden
afgedekt met een kap, waarbij de dakhelling van hoofdgebouwen ten minste
30° en maximaal 65° bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de
aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een plat dak is toegestaan.
4.2.3 Bijgebouwen en aan/uitbouwen
Voor bijgebouwen en aan-/uitbouwen gelden de volgende regels:
- a. bijgebouwen en
aan-/uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en ter
plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', behoudens het bepaalde onder c;
- b. de bouwhoogte van
bijgebouwen en aan/uitbouwen mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens het
bepaalde onder c;
- c. in afwijking van het
bepaalde onder a. en b. mag een portiek of erker buiten het bouwvlak en
buiten de aanduiding 'bijgebouwen' worden gesitueerd, met dien verstande
dat de hoogte van het portiek of de erker ten hoogste gelijk mag zijn aan
de hoogte van de eerste bouwlaag; de gezamenlijke oppervlakte van
portieken en erkers buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding
'bijgebouwen' mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 3 m2;
- d. de diepte van een
aangebouwd bijgebouw of een aan-/uitbouw ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen”
mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat voor een
aangebouwd bijgebouw of een aan-/uitbouw ter plaatse van de aanduiding
'bijgebouwen” die is gelegen vóór de voorgevelrooilijn geen maximale
diepte geldt;
- e. de gezamenlijke oppervlakte
van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen en aan-/uitbouwen mag ter
plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen” niet meer dan 50 m2bedragen, met dien verstande dat de bebouwde
oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen” die is gelegen vóór
de voorgevelrooilijn niet meetelt;
- f. ter plaatse van de
aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 50 % van de gronden worden bebouwd,
mits ten minste 40 m2 van dit vlak
onbebouwd blijft. Deze bepaling geldt niet:
- 1. ter plaatse van de
aanduiding 'bijgebouwen' voor zover deze is gelegen vóór de
voorgevelrooilijn;
- 2. ter plaatse van de
aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag het aanduidingsvlak tot en
met het aangegeven percentage worden bebouwd.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
regels:
- a. de bouwhoogte van erf-
en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande
dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg
gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
- b. de bouwhoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bouwwijze
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a. teneinde het
voorgeschreven woningtype te wijzigen in een ander daar genoemd woningtype,
waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
- a. de in deze regels
voorgeschreven hoogtematen mogen niet worden overschreden;
- b. er mag geen onevenredige
afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende
erven;
- c. de stedenbouwkundige
kwaliteit dient behouden te blijven dan wel te worden versterkt;
- d. er zijn geen overige
milieuhygiënische belemmeringen.
Wanneer sprake is van vermeerdering van het aantal woningen, geldt
aanvullend de volgende bepaling:
- e. er wordt voldaan aan de
eisen ingevolge de Wet geluidhinder.
4.3.2 Goot- en/of bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder c. teneinde een
grotere goothoogte en/of bouwhoogte toe te staan dan de aangeduide hoogten bij
alle woningtypen, met uitzondering van gestapelde woningen, met inachtneming
van het volgende:
- a. de aangegeven maximale
goothoogte mag worden verhoogd naar een goothoogte van maximaal 6 m. Voor
de berekening van de maximale bouwhoogte op grond van 4.2.2 onder e. geldt
de op grond van deze afwijkingsbevoegdheid toegestane goothoogte als
maatgevende goothoogte;
- b. dit tezamen met de
andere hoofdgebouwen in het bebouwingsblok geschiedt, voorzover het de
woningtypen aaneengebouwd of twee-aaneen betreft;
- c. het woon- en leefmilieu
van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval
dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig
mogen worden beperkt;
- d. het behoud van een
stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat dient in acht te
worden genomen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het
bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het
gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van aan huis verbonden
bedrijfsactiviteiten.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Aan huis verbonden
(bedrijfs)activiteit
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4, ten behoeve van het
gebruiken van ruimten binnen een woning en bijbehorende aanbouwen en
bijgebouwen voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in of bij de woning,
mits:
- a. de gezamenlijke
vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de
gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aanbouwen
en bijgebouwen, en niet meer dan 45 m²;
- b. de bedrijfsactiviteiten
niet milieuvergunningplichtig is in de zin van de Wet milieubeheer en/of
andere milieuwetgeving;
- c. de bedrijfsactiviteiten
geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de
woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
- d. de bedrijfsactiviteiten
door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het
woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
- e. de bedrijfsactiviteiten
geen detailhandel betreffen; en
- f. de bedrijfsactiviteiten
geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de
bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de
bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.
4.5.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 en toestaan dat een
bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
- a. een dergelijke bewoning
is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- b. er vindt geen
onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder
die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. een afhankelijke
woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de
geldende geurnormen of afstanden;
- d. de afhankelijke
woonruimte wordt ingepast binnen de bestaande bijgebouwen of er vindt
herbouw plaats met de bestaande situering, met een maximale
gebruiksoppervlakte van 60 m2. Indien de afhankelijke woonruimte
redelijkerwijs niet binnen deze oppervlakte is in te passen, is een
gebruikoppervlakte van maximaal 80 m² toegestaan;
- e. het bijgebouw is gelegen
op een afstand van maximaal 25 m van de woning;
- f. geluid, geur en
veiligheid vormen geen belemmeringen voor het toestaan van de woonfunctie;
het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het
verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van
mantelzorg niet meer aanwezig is.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor
de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen
ten behoeve van de in 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, worden gebouwd ;
- b. ten behoeve van de
andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische
waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bestuursorgaan
dat bevoegd is de omgevingsvergunning te verlenen in voldoende mate is
vastgesteld;
- 2. de betrokken
archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten
niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de
omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de
archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het
begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- 3. het bepaalde in dit lid
onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of
bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil,
niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 150 cm en zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie
5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
- a. het ophogen van de bodem
met meer dan 30 cm;
- b. het aanleggen, verbreden
of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- c. het aanleggen, verbreden
en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- d. het verlagen of het
verhogen van het waterpeil;
- e. het aanleggen van ondergrondse
kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende
constructies, installaties of apparatuur.
- f. Het bebossen van gronden
die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als
bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- g. Het rooien van bos of
boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- h. Het aanleggen van bos of
boomgaard;
- i. Het scheuren van
grasland;
- j. het uitvoeren van
grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 150 cm, waartoe
worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren,
ontginnen en aanleggen van drainage.
5.3.2 Uitzonderingen
Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken of
werkzaamheden:
- a. noodzakelijk zijn voor
de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
- b. een oppervlakte beslaan
van ten hoogste 250 m²;
- c. niet dieper worden
uitgevoerd dan 150 cm;
- d. reeds in uitvoering zijn
op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- e. ten dienste van
archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts
toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van
nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden
toelaatbaar, indien:
- a. de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische
waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld;
- b. de betrokken
archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet
worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de
omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische
resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de
bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing
Artikel 7Algemene bouwregels
7.1 Afwijkingenregeling
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 tot en met 5 geldt voor gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die zijn of kunnen worden gebouwd krachtens
een voor dat tijdstip aangevraagde bouw- of omgevingsvergunning ingevolge de
Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het volgende:
- a. indien en voorzover de
bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, danwel minima
overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk
minimum;
- b. indien de bestaande
situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering
toegestaan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het
bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het
gebruiken van gronden of bouwwerken:
- a. als staan- of ligplaats
van onderkomens;
- b. als staanplaats van
voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- c. als kampeer- of
caravanterrein;
- d. als opslag-, stort- of
bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet
afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- e. ten behoeve van
lawaaisporten; tenzij het gebruik is dat verband houdt met het op de
bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
- f. een seksinrichting;
- g. het gebruik van
vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten aanzien van:
- a. de bouw van niet voor
bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten
hoogste 3.50 m en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
- 1. wachthuisjes,
telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
- 2. transformatorhuisjes,
schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met
uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
- b. het in geringe mate
aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een
bouwgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en
verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste
verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
- c. het veranderen van de
voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien
in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn
en hiertoe niet al eerder gebruik is gemaakt van een andere, binnen dit
plan opgenomen, afwijkingsbevoegdheid.
9.2 Voorwaarde
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.1 wordt niet verleend, indien
daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de
bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bouwwerken.
Artikel 10 Overgangsrecht.
10.1 Overgangsrecht
bouwwerken
1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking
naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel
worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van
het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die
weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,
mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik,
bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met
dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard
en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds
in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Dirk III straat 22 ''.