Regels

 


Planregels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels. 3

Artikel 1 – Begrippen. 3

Artikel 2 – Wijze van meten. 7

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels. 8

Artikel 3 - Natuur 8

Artikel 4 - Tuin. 10

Artikel 5 - Wonen. 12

 

Hoofdstuk 3 Algemene Regels. 15

Artikel 6 – Anti-dubbeltelregel 15

Artikel 7 – Algemene bouwregels. 16

Artikel 8 – Algemene gebruiksregels. 17

Artikel 9 – Algemene afwijkingsregels. 18

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels. 19

Artikel 10 – Overgangsrecht 19

Artikel 11 – Slotregel 20

 


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 – Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

1.     plan:

het bestemmingsplan Hollandsekade 1B / Noordenseweg 50A met identificatienummer NL.IMRO.0569.bpNKPnrdswholkad1b-va01 van de gemeente Nieuwkoop;

 

2.     bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

 

3.     aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

4.     aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

5.     bebouwing:

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

6.     bebouwingsoppervlak:

het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingsoppervlak dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden gebouwd;

 

7.     bedrijf aan huis:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

 

8.     beroep aan huis:

een beroep op beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgevoerd;

 

9.     beroepsmatige activiteiten:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woongebouw en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

10.  bestaand:

ten tijde van de tervisielegging van het plan aanwezig;

 

11.  bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

12.  bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

13.  bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

 

14.  bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

15.  bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

16.  bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

17.  bouwlaag:

een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

18.  bouwperceel:

de aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

19.  bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

20.  bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

21.  bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;


22.  dakkapel:

uitspringend dakraam dat op het dakvlak van een gebouw wordt aangebracht;

23.  gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

24.  hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

25.  kaart:

plankaart Noordenseweg 50A en plankaart Hollandsekade 1B met identificatiecode:

NL.IMRO.0569.bpNKPnrdswholkad1b-va01;

 

26.  ondergeschikt:

in aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en / of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie / gebouw. In geval er onduidelijkheid is over ondergeschikt zijn van een activiteit kan een externe deskundige hierover advies geven;

 

27.  ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,50 m1 beneden peil;

 

28.  onderkomen:

voor verblijf geschikte voer- en vaartuigen, arken, woonboten, woonschepen, tenten, caravans alsook stacaravans;

 

29.  overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

30.  overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

 

31.  pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

 

32.  peil:

a.     voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld);

 

33.  seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

34.  voorgevelrooilijn:

de snijlijn van het voorgevelvlak van een woning en het grondvlak, waarop de woning zich bevindt;

 

35.  weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, de tot de wegen of paden behorende vrijliggende fietspaden, alsmede de aan de wegen liggende parkeerterreinen;

 

36.  woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.


Artikel 2 – Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

a.     afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de grens van het bouwperceel;

 

b.    bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

c.     goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

d.    grondoppervlak van een bouwwerk:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van scheidsmuren). Bij een overkapping geldt de neerwaartse projectie van het dakvlak;

 

e.     vloeroppervlak van een gebouw:

gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

 

f.     inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

g.    breedte en diepte bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en / of hart van scheidsmuren);

 

h.   ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 - Natuur

 

3.1     De voor ´Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;

b.   de bescherming van de instandhoudingsdoeleinden van het gebied De Nieuwkoopse Plassen, door het treffen van de nodige instandhoudingsmaatregelen, het treffen van passende maatregelen en het voorkómen van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied;

c.   plassen, poelen, meren, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en –partijen;

d.   waterhuishoudkundige doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

e.   extensief agrarisch medegebruik bestaande uit het weiden / houden van vee;

f.   nutsvoorzieningen;

g.   infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

i.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder vogelobservatieposten, steigers en aanlegplaatsen.

 

3.2     Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de aangegeven aanduidingen alsmede de volgende bepalingen:

 

3.2.1  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van een vogelobservatiepost zal ten hoogste 10 m1 bedragen;

b.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m1 bedragen.

 

3.3     Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

a.   ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

b.   ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

c.   ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;

d.   ter waarborging van de sociale veiligheid;

e.   ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.


3.4     Specifieke gebruiksregels

         Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.   het opslaan van mest en / of overige landbouwproducten;

b.   het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

c.   het omzetten van gras- en / of schraalland ten behoeve van een permanent ander agrarisch gebruik;

d.   het diepploegen, egaliseren en / of ophogen van gronden;

e.   het dempen van sloten en / of andere watergangen en / of –partijen;

f.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

g.   het gebruik van de gronden ten behoeve van het verbreden van bestaande en / of het aanleggen van nieuwe halfverharde en / of verharde wegen en paden;

h.   het aanbrengen van beschoeiingen, steigers en aanlegplaatsen.

 

3.5     Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a.   het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1.     het aanplanten en / of verwijderen van bomen en / of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

2.     het ontgronden en / of af- en / of vergraven van gronden;

3.     het graven, baggeren en / of verbreden van plassen, sloten en / of andere waterlopen en –partijen;

4.     het aanbrengen van golfbrekers;

5.     het bouwen van steigers en aanlegplaatsen;

6.     het aanbrengen van dagrecreatieve voorzieningen;

7.     het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transportenergie- en / of telecommunicatieleidingen.

b.   het in lid a. vervatte verbod is niet van toepassing op werk en werkzaamheden welke:

1.     het normale onderhoud en / of beheer betreffen;

2.     reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

c.     de in lid a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien na toetsing blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan het landschappelijk gebruik;

d.    vergunningsplichtige werken of werkzaamheden kunnen enkel plaatsvinden wanneer geen of slechts marginale schade aan de natuurbestemming wordt toegebracht.

e.     een vergunning ten behoeve van baggerwerkzaamheden mag uitsluiten worden verleend, indien het baggeren noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestemming natuur.

 


Artikel 4 - Tuin

 

4.1     Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, waaronder begrepen parkeren, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

 

4.2       Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de aangegeven aanduidingen alsmede de volgende bepalingen:

 

4.2.1  Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 4.2.2.

 

4.2.2  Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

a.   de diepte van een erker bedraagt maximaal 1,5 m1;

b.   de breedte van een erker mag maximaal tweederde van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw bedragen, waaraan/-in de erker wordt gesitueerd;

c.   op één hoek van het hoofdgebouw is een hoekerker toegestaan, mits de diepte aan de zijgevel maximaal 1,5 m1 en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m1 bedraagt;

d.   de goothoogte van een erker bedraagt maximaal de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;

e.   de bouwhoogte van een erker bedraagt maximaal de helft van de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.

 

4.2.3  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen het bouwperceel;

b.   de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 m1, met uitzondering van:

1.   pergola’s en kinderspeeltoestellen, waarvan de hoogte maximaal 3 m1 bedraagt;

2.   verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 m1 bedraagt;

c.   de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 1 m1, met uitzondering van:

1.   pergola’s en overig tuinmeubilair, erf- en terrasafscheidingen daaronder begrepen, waarvan de hoogte maximaal 3 m1 bedraagt;

2.   verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 m1 bedraagt;

d.   het maximale bebouwingpercentage bedraagt 50% van elk bouwperceel;

e.   de maximale bouwhoogte van beschoeiing, daaronder begrepen golfbrekers, bedraagt 1 m1, gemeten vanaf de waterlijn.

 

4.3     Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

a.   ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

b.   ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

c.   ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;

d.   ter waarborging van de sociale veiligheid;

e.   ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

 

4.4     Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.   opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en / of afval;

b.   het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;

c.   bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

d.   seksinrichting;

e.   prostitutie.

 


Artikel 5 - Wonen

 

5.1     Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wonen;

b.    één vrijstaande woning;

c.     bij de woning behorende bijgebouwen;

d.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

e.     tuin / erf, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen, zoals een zwembad, tennisbaan;

f.     de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 45 m².

 

5.2     Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de aangegeven aanduidingen alsmede de volgende bepalingen:

 

5.2.1  Woning

Voor het bouwen van een woning gelden de volgende bepalingen:

a.     hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de inhoud van de woning inclusief privé erfbebouwing mag maximaal 1.200 m3 bedragen. Ondergrondse bouwwerken worden niet meegerekend bij het bepalen van de inhoud;

c.     per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan; splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een tweede woning is niet toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt;

d.    de goothoogte bedraagt maximaal 6 m1;

e.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m1.

 

5.2.2  Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

b.    de bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

c.     de vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 3 m1, gemeten achter de voorgevelrooilijn;

d.    de maximale goothoogte bedraagt 3 m1;

e.     de maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 m1;

f.     de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 80 m2.


5.2.3  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.    de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 m1, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m1 mag bedragen;

b.    de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m1, met dien verstande dat er slechts 1 overkapping per bouwperceel gerealiseerd mag worden tot maximaal 30 m²;

c.    de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m1.

 

5.2.4  Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende bepalingen:

a.     de gezamenlijke oppervlakte van dakkapellen mag per dakschild niet meer ruimte in beslag nemen dan in totaal 50% van de oppervlakte van dat dakschild van de betreffende woning;

b.    en het hoogst gelegen deel van iedere dakkapel moet lager liggen dan het noksnijpunt van de woning;

c.     en de buitenzijde van de zijkant van dakkapellen (zijwang) moet minstens op 50 cm afstand van de rand van het dakschild (of gemeenschappelijke erfgrens) van de betreffende woning zijn gelegen tenzij de dakkapel samen met de buren wordt opgericht. In dit laatste geval moet de afstand van de rand van het dakvIak tot de zijde die niet vast zit aan de dakkapel van de buren worden verdubbeld tot 100 cm. Als de afstand tot de rand van het dakschild 50 cm bedraagt, mag de dakkapel geen grotere overstekken hebben dan 15 cm;

d.    en de bovenkant van de verticale voorzijde van dakkapellen mag niet hoger zijn gelegen dan 3 m1 boven de vloer van de bouwlaag waarvoor de dakkapel is bedoeld;

e.     en dakkapellen waarvan de kozijnen geheel of gedeeltelijk in het verlengde van het gevellijngebied worden gebouwd mogen geen grotere breedte hebben dan 50% van de (bruto) gevelbreedte waarin de dakkapel is gelegen.

 

5.3     Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

a.   ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

b.   ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

c.   ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;

d.   ter waarborging van de sociale veiligheid;

e.   ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.


5.4     Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.   opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en / of afval;

b.   het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;

c.   bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

d.   seksinrichting;

e.   prostitutie.

 


Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 – Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.


Artikel 7 – Algemene bouwregels

 

7.1     Bestaande en afwijkende maatvoering en situering

a.   bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;

b.   het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar in het verleden zijn vergund, maar inmiddels een andere bestemming hebben gekregen;

c.   het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

7.2     Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

a.   de bouwdiepte mag maximaal 4 m1 bedragen;

b.   de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;

c.   de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 m1 bedraagt;

d.   de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 m1 uit de gevel worden gebouwd.


Artikel 8 – Algemene gebruiksregels

 

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval

aangemerkt:

a.    het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting;

b.   het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;

c.    het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.

d.   het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en wateren als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten;

e.    de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;

f.    het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, die niet tot de reguliere bedrijfsvoering behoren.


Artikel 9 – Algemene afwijkingsregels

 

9.1     Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan voor:

a.     het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;

b.    de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.     de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.    de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m1.

 

9.2     De in 9.1 genoemde afwijkingsregels mogen enkel worden toegepast indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 – Overgangsrecht

 

Overgangsrecht bouwwerken

10.1   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

10.2   Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

10.3   Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Overgangsrecht gebruik

10.4   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

10.5   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het vierde lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

10.6   Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

10.7   Het vierde lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 11 – Slotregel

 

Dit bestemmingsplan wordt aangehaald als: “Hollandsekade 1B / Noordenseweg 50A”.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop bij besluit van 21 november 2013.