Artikel 6        Hoogteaanduidingen

1. Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen – onverminderd hetgeen in lid 4 of hoofdstuk II van de voorschriften is bepaald – de op de kaart aangegeven hoogten in acht genomen te worden.

 

2. De ten hoogste toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in lid 5 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk II anders is bepaald. Voor zover op de kaart de goot- of boeibordhoogte is aangegeven, mag de ten hoogste toelaatbare hoogte ook worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.

 

3. Voor zover noch op de plankaart noch in de voorschriften re­gels zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden af­gedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de op de kaart aangegeven ten hoogste toelaatbare goothoogte de ten hoogste toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.

 

4. Voor zover slechts de goothoogte is gegeven, mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

5. De ten hoogste toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag – tenzij op de kaart, in hoofdstuk II of de overige voorschriften anders is bepaald – ten hoogste bedragen:

                                                                                                                          bouwhoogte

                                                                                              

-       van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan

        openbaar gebied                                                                                                      1 m;

-       van erf- en terreinafscheidingen elders                                                                      2 m;

-       van lichtmasten                                                                                                        9 m;

-             van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele

        telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties                                              5 m;

-             van antenne-installaties ten behoeve van mobiele

        telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, die op of aan

        bouwwerken worden gebouwd                                                                                  5 m;

-             van vrijstaande antenne-installaties anders dan ten behoeve

        van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes

        en zonder techniekkast                                                                                           15 m;

-             van schotelantenne-installaties, ongeacht of zij op of aan

        bouwwerken worden gebouwd                                                                                  3 m;

-             van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                                                        3 m.