Doeleindenomschrijving
Bouwvoorschriften
3. Ten behoeve van
andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de
voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschiften, uitsluitend worden
gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
a. vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor
zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid; of
b. een
bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Vrijstellingsbevoegdheid
5. Vrijstelling, zoals in lid 4 bedoeld, wordt in ieder
geval verleend, indien de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van nader
archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen
archeologische resten aanwezig zijn.
6. Vrijstelling, zoals in lid 4 bedoeld, wordt voorts
verleend, indien:
a.
de aanvrager van de bouwvergunning een rapport
heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar
het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; en
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op
het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden
geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vrijstelling
voorschriften te verbinden, gericht op:
-
het treffen van maatregelen, waardoor
archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de bouwactiviteiten door de
archeologische deskundige.
Aanlegvoorschriften
8. Het verbod, zoals in lid 7 bedoeld, is niet van
toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het
van kracht worden van het plan;
b.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
c.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
9. Aanlegvergunning wordt in ieder
geval verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van
nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn.
10. Aanlegvergunning wordt voorts
verleend, indien:
a.
de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport
heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein
naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op
het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of
mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning
voorschriften te verbinden, gericht op:
-
het treffen van maatregelen, waardoor
archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de activiteiten door de
archeologische deskundige.
Adviesprocedure
11. Alvorens omtrent het verlenen
van vrijstelling of aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en
wethouders schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige.
Wijzigingsbevoegdheid
12. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer
bestemmingsvlakken de medebestemming Archeologisch waardevol gebied geheel of
gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
a.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken
dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. het
op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.