PLANREGELS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

INHOUDSOPGAVE PLANREGELS  

hoofdstuk 1 inleidende regels  1

Artikel  1 – Begrippen  1

Artikel  2 - Wijze van meten  4

hoofdstuk 2 BESTEMMINGSregels  5

Artikel  3 – Sport 5

Artikel  4 – Waarde – archeologisch verwachtingsgebied  -WR-AV- 6

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS  10

Artikel 5 – Anti-dubbeltelbepaling  10

Artikel 6 – Algemene bouwregels  10

6.1 Overschrijding bouwgrenzen  10

6.2 Ondergronds bouwen  10

Artikel 7 – Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening  10

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels  11

Artikel 8  –  Overgangsrecht 11

Artikel 9  –  Slotregel 13

 

 

 

 


hoofdstuk 1 inleidende regels

Artikel  1 – Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan ‘modelregels’ van de gemeente Katwijk

 

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpRBGnoordwweg53-va01 met de bijbehorende regels;

 

 

verbeelding:

voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring

NL.IMRO.0537.bpRBGnoordwweg53-va01 waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

 

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

 

archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt;

 

archeologisch verwachtingsgebied

 

Terrein dat op basis van de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Katwijk op de verbeelding (voorheen plankaart) is aangeduid als gebied met middelmatige- tot hoge archeologische verwachting;

 

archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

 

archeologisch waardevol gebied:

 

terrein dat op de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart van de gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met Hoge Archeologische Waarde;

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

 

bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

 

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

 

 

bijgebouw:

al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, zoals een garage en een schuur, dat een functionele eenheid vormt met een hoofdgebouw, en daaraan in bouwkundig opzicht ondergeschikt is;

 

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen  van een standplaats;

 

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

 

bouwlaag:

 

 

 

 

 

 

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,50 meter in hoogte verschillen. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag, die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag, die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder / souterrain) niet meegerekend;

 

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

 

bouwvlak:

 

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

 

cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

 

 

deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen;

 

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie,  afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

 

maaiveld/peil:

a.       voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel;

 

 

maatschappelijke

voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levens-beschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen met in het bijzonder buitenschoolse opvang en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;

 

 

netto vloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke  (besloten) vloeroppervlakte van horecagelegenheden, kantoren, winkels, bedrijven of instellingen zonder inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;     

 

 

ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties, een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak);

 

 

ondergrondse ruimte:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld;

 

 

parkeervoorziening:

 

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve gemotoriseerd verkeer;

 

 

prostitutiebedrijf:

een seksinrichting of een escortbedrijf;

 

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon al dan niet gecombineerd met elkaar;

 

 

souterrain

een geheel of gedeeltelijk onder de grond gelegen ruimte van een gebouw waarvan niet meer dan 0,50 m¹ boven het aan de wegzijde gelegen of afgewerkte terrein uitkomt;

 

 

terras/balkon:

een al dan niet inpandige, niet , gedeeltelijke of geheel overdekte bij een woning behorende buitenruimte; 

 

 

tuinhuisje:

een niet voor bewoning bestemd gebouwtje (voor opslag van hoofdzakelijk tuinmeubilair en tuingereedschap);

 

 

twee-aan-één woning:

 

een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee aanééngebouwde woningen;

 

 

uitbouw:

een aangebouwd gedeelte van het hoofdgebouw, naar constructie en inrichting bestemd voor uitbreiding en / of aanvulling van de functie van het hoofdgebouw;

 

 

verdieping:

een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag;

 

 

verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, inclusief etalageruimte(n), bestemd en gebruikt voor het verkopen en leveren van roerende goederen, die niet ter plaatse worden geconsumeerd en / of verbruikt;

 

 

voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels;

 

 

voorgevelrooilijn:

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan;

 

 

 

Artikel  2 - Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

 

 

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.

 

 

bouwhoogte van een antenne-installatie

a.       ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;

b.      ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel) antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

 

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil/maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

 

 

lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

afstand tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

 

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak

 

 

dakhelling van een mansardekap

de maximale dakhelling van het eerste vakvlak van een mansardekap – die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen- wordt gemeten vanuit de goot.

 

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het maaiveld tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

 

hoogte van een windturbine:

vanaf het maaiveld tot aan de (wieken) as van de windturbine.

 

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

 

vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580

 

hoofdstuk 2 BESTEMMINGSregels

Artikel  3 – Sport

 

3.1   Bestemmingsomschrijving

 

 

Lid 1.

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       sportvoorzieningen;

b.      extensieve recreatie;

c.       ten dienste van de doeleinden staande ondergeschikte horecafunctie (clubgebouw) en kantoren;

d.      mede gebruik ten behoeve van  maatschappelijke voorzieningen is toegestaan;

e.       bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water;

 

 

Lid 2.

Op de gronden zijn ten dienste van de in lid 1 genoemde voorzieningen toegelaten:

a.       hoofdgebouwen;

b.      uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen;

c.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.      paden en parkeervoorzieningen;

e.       groenvoorzieningen;

 

 

 

 

3.2 Bouwregels

 

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, uitbouwen, aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de aanwijzingen op de verbeelding en de volgende regels:

a.       de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;

c.       de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

d.      de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:

·           erf- of terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;

·         lichtmasten, vlaggenmasten en ballenvangers, waarvan de hoogte van vlaggenmasten ten hoogste 5 m en van ballenvangers ten hoogte 15m bedraagt en de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 20 m, met dien verstande dat binnen een afstand van 50 m van woningen geen lichtmasten mogen worden gebouwd.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel  4 – Waarde – archeologisch verwachtingsgebied  -WR-AV-

 

4.1  Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde-archeologisch verwachtingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

 

 

4.2  Bouwregels

Lid 1.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouw­werken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en gelden voorts de volgende regels:

a.        de aanvrager van de bouwvergunning heeft een rapport overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde naar het oordeel van het college van burgemeester en wet­houders in voldoende mate is vastgesteld;

b.        de betrokken archeologisch waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behou­den kunnen worden, zoals alternatieve funderingsmethoden of beschermende bo­demlagen;

2.    het doen van archeologische opgravingen;

3.    begeleiding van het bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeolo­gisch deskundige;

c.        het bepaalde in sub a en b is niet van toepassing indien:

1.   het bouwplan betrekking heeft op   

      vervanging van bestaande bouwwerken    

      waarbij de oppervlakte niet wordt   

      uitgebreid en/of alleen de bestaande  

      fundering wordt benut;

2.    er geen grondwerk wordt verricht dieper   

       dan 30 cm onder maaiveld en er geen hei-   

        en schroefwerkzaamheden zullen worden  

       verricht;

3.      het te bebouwen oppervlak een omvang heeft dat kleiner is dan 100 m².

 

 

 

4.3 Ontheffingsbevoegdheid

Lid 1.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.2 lid 1 voor bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, dit indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

 

 

 

 

 

 

Lid 2.

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een ontheffing, dient de aanvrager

een archeologisch deskundig schriftelijke advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de ontheffing archeologische waarden worden aangetast en welke voorschriften aan de ontheffing moeten worden verbonden.

 

 

 

4.4 Aanlegregels

Lid 1.

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren:

a.        het ophogen van de bodem met meer dan 0,5 m;

b.        grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diep­ploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, ver­ruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drai­nage;

c.        het verlagen van het waterpeil;

d.        het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

e.        het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stob­ben worden verwijderd;

f.         het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

g.        het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidin­gen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

 

Lid 2.

 

 

 

 

Het verbod als bedoeld in lid 1 is niet van toepassing indien:

a.        het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 30 cm onder het maaiveld en de eventueel aan te leggen, verbreden of verharden wegen, voet- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen niet groter zijn dan 100 m²;

b.        op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

c.        de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantin­gen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

d.        de werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitge­voerd.

 

 

Lid 3.

Een aanlegvergunning wordt verleend indien:

a.        de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.        de betrokken archeologisch waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de werken

niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:

1.   het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behou­den kunnen worden;

2.   het doen van archeologische opgravingen;

3.   begeleiding van de werken door een archeologisch deskundige;

 

 

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Lid 1.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan overeenkomstig artikel 3.6 1e lid sub a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen door:

a.       op de plankaart de aanduiding Waarde- Archeologisch Verwachtingsgebied geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van aanvullend en / of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is;

b.      op gronden alsnog de aanduiding Archeologisch Waardevol Gebied te leggen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 – Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 6 – Algemene bouwregels

 

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aandui­dingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

a.         tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingba­nen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;

b.        andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;

 

6.2 Ondergronds bouwen

6.4.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

6.2.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, gelden behoudens in deze regels opgeno­men afwijkingen, de volgende bepalingen:

a.        ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitende toegestaan binnen het bouwvlak;

b.        het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toege­stane oppervlak van bouwwerken boven maaiveld vermeerderd met 15 m²;

c.        de ondergrondse bouwdiepte van de ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder maaiveld;

d.        bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking ge­nomen.

 

6.2.3 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.4.2 lid c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouw­diepte van maximaal 10 m onder maaiveld onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

 

Artikel 7 – Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

 

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouw­kundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8  –  Overgangsrecht

 

 8.1  Overgangsrecht bouwwerken

 

 

 

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.        een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aan­wezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt ver­groot,

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of ver­an­derd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.        burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eer­ste lid met maximaal 10%;

c.        het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

8.2  Overgangsrecht gebruik

 

 

 

 

 

 

 

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.        het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.        het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid on­der a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.        indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

 

d.        dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

 

 

 

 


 Artikel 9  –  Slotregel

 

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Noordwijkerweg 53 te Katwijk’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Katwijk d.d.                                                        …………. tot vaststelling van het bestemmingsplan Noordwijkerweg 53 te Katwijk’.

 

Mij bekend,

 

 

 

de griffier.