Plan:                  Noordwijkerweg 53

Status:               Ontwerp

Plantype:           Bestemmingsplan

IMRO-idn:          NL.IMRO.0537.bpRBGnoordwweg53-va01

 

Inhoudsopgave

 

 

Artikel  4 – Waarde – archeologisch verwachtingsgebied  -WR-AV-

 

4.1  Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde-archeologisch verwachtingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

 

 

4.2  Bouwregels

Lid 1.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouw­werken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en gelden voorts de volgende regels:

a.        de aanvrager van de bouwvergunning heeft een rapport overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde naar het oordeel van het college van burgemeester en wet­houders in voldoende mate is vastgesteld;

b.        de betrokken archeologisch waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behou­den kunnen worden, zoals alternatieve funderingsmethoden of beschermende bo­demlagen;

2.    het doen van archeologische opgravingen;

3.    begeleiding van het bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeolo­gisch deskundige;

c.        het bepaalde in sub a en b is niet van toepassing indien:

1.   het bouwplan betrekking heeft op   

      vervanging van bestaande bouwwerken    

      waarbij de oppervlakte niet wordt   

      uitgebreid en/of alleen de bestaande  

      fundering wordt benut;

2.    er geen grondwerk wordt verricht dieper   

       dan 30 cm onder maaiveld en er geen   

       hei- en schroefwerkzaamheden zullen   

       worden  verricht;

3.      het te bebouwen oppervlak een omvang heeft dat kleiner is dan 100 m².

 

 

 

4.3 Ontheffingsbevoegdheid

Lid 1.

Bur Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.2 lid 1 voor bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, dit indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

 

 

 

Lid 2.

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een ontheffing, dient de aanvrager

een archeologisch deskundig schriftelijke advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de ontheffing archeologische waarden worden aangetast en welke voorschriften aan de ontheffing moeten worden verbonden.

 

 

 

4.4 Aanlegregels

Lid 1.

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren:

a.        het ophogen van de bodem met meer dan 0,5 m;

b.        grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diep­ploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, ver­ruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drai­nage;

c.        het verlagen van het waterpeil;

d.        het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

e.        het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stob­ben worden verwijderd;

f.         het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

g.        het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidin­gen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

 

Lid 2.

 

 

 

 

Het verbod als bedoeld in lid 1 is niet van toepassing indien:

a.        het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 30 cm onder het maaiveld en de eventueel aan te leggen, verbreden of verharden wegen, voet- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen niet groter zijn dan 100 m²;

b.        op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

c.        de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantin­gen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

d.        de werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitge­voerd.

 

 

Lid 3.

Een aanlegvergunning wordt verleend indien:

a.        de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.        de betrokken archeologisch waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de werken

niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:

1.   het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behou­den kunnen worden;

2.   het doen van archeologische opgravingen;

3.   begeleiding van de werken door een archeologisch deskundige;

 

 

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Lid 1.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan overeenkomstig artikel 3.6 1e lid sub a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen door:

a.       op de plankaart de aanduiding Waarde- Archeologisch Verwachtingsgebied geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van aanvullend en / of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is;

b.      op gronden alsnog de aanduiding Archeologisch Waardevol Gebied te leggen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.