Plan: Kanaalzone Noord-Oost
Status: Vastgesteld
Plantype: Bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpkanaalzoneno-va01
Inhoudsopgave
INHOUD VAN DE REGELS
PLANREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Gemengd (GD)
Artikel 4 Groen (G)
Artikel 5 Tuin (T)
Artikel 6 Verkeer – Verblijfsgebied (V-VB)
Artikel 7 Leiding – Water (L-W)
Artikel 8 Waarde – Archeologie (WR-A)
Artikel 9 Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied (WR-AV)
Artikel 10 Waterstaat – Waterstaatkundige functie (WS-WS)
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 11 Antidubbeltelbepaling
Artikel 12 Algemene bouwregels
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Artikel 14 Wro-zone-wijzigingsgebied 1
Artikel 15 Algemene procedureregels
Artikel 16 Overige regels
Artikel 17 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGEL
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS |
het bestemmingsplan 'Kanaalzone Noord-Oost' van de gemeente Katwijk.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpRBGkanaalzoneno-on01 met de bijbehorende regels.
1.3. verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
blokken van meer dan twee-aaneengebouwde woonwerkeenheden.
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.8. aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in een gedeelte van de woonwerkeenheid wordt uitgeoefend.
de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.
1.10. achtergevel
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.11. achtergevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
terrein dat op basis van de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart van de gemeente Katwijk op de plankaart is aangeduid als gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
terrein dat op de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart van de gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met hoge archeologische waarde.
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17. bebouwingspercentage
een op de verbeelding (voorheen plankaart) of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
de totale vloeroppervlakte van een bedrijf of kantoor met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, zoals een garage en een schuur, dat een functionele eenheid vormt met een hoofdgebouw, en daaraan in bouwkundig opzicht ondergeschikt is.
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op de consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk zoals: fotograaf, autorijschool (geen theorie), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, schoonheidsspecialist/kapsalon, nagelstudio, prothesemaker en anders daarmee gelijk te stellen activiteiten.
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met drie verticale vlakken en een eigen dak.
de ophoging van de goothoogte en/of nokhoogte en/of de dakhelling.
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn, anders dan de hoofdtoegangen tot de woning en de bedrijfsruimte, en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB(A).
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
de grens van het terrein waarvoor een zone industrielawaai geldt, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
de grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
a. een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging;
b. een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
de eerste en laatste gevels aan weerszijden van een rij woonwerkeenheden.
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij, schoorsteen en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg wordt aangeboden.
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een woning bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.
de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.64. zijgevel
een van weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
1.65. zijgevelrooilijn
denkbeeldige lijn langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.
vanaf het maaiveld/peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 dakhelling van een mansardekap
de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap – die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen – wordt gemeten vanuit de goot.
vanaf het maaiveld tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS |
|
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, uitsluitend in combinatie met:
- een kantoor;
- een aan-huis-gebonden beroep;
- een consumentverzorgend bedrijf;
- een bedrijf die voorkomt in de categorie A of B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
“functiemenging” (zie bijlage);
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen, erven,
tuinen, verhardingen en water;
c. water – de bestaande verbindingssloot met het Oegstgeesterkanaal blijft binnen de bestemming
aanwezig en heeft een totale wateroppervlakte van minimaal 200 m2.
Op de gronden mag worden gebouwd en hiervoor gelden de volgende regels:
a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de oriëntatie van de als woonruimte aan te merken onderdelen van de bebouwing dient voor wat betreft de geluidsgevoelige ruimten te zijn gericht op het Oegstgeesterkanaal;
c. de naar het kanaal gekeerde bebouwing dient zodanig te worden opgericht dat deze in zijn verschijningsvorm een eenheid vormt;
d. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte;
e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
f. de voor- en kopgevels zijn dove gevels;
g. de inhoud van het woongedeelte mag maximaal 750 m3 bedragen;
h. de dakhelling mag maximaal 30º bedragen;
i. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend voor- dan wel zijdakvlak maximaal 15% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters;
j. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend achterdakvlak maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts één dakkapel is toegestaan op het dakvlak van de eerste verdieping.
3.2.2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
a. bij percelen kleiner dan 300 m2 bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde woonwerkeenheden ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 50 m2 met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
b. bij percelen gelijk of groter dan 300 m2 bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde woonwerkeenheden ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 65 m2 met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van een uitbouw of een bijgebouw als onderdeel van de maximaal mogelijke achter- en voorerfbebouwing ten hoogste 50 m2 bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
e. in afwijking van het bepaalde in sub d bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de zijgevel van een woning maximaal 6 m;
f. op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;
g. op aan- en uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m:
3.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
d. de bouwhoogte van vlaggenmasten, per bouwperceel maximaal één, bedraagt ten hoogste 5 m.
In afwijking van lid 3.2.1. sub g kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor het doorbreken van het hellend voor- en zijdakvlak tot maximaal 25%.
3.4.1. Gebruik
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. het bedrijf heeft een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 35 m2;
b. het bedrijf mag maximaal 150 m2 bedrijfsvloeroppervlakte begane grond beslaan;
c. het gebruik gaat niet gepaard met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
d. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet
toegestaan;
e. opslag van goederen op onbebouwde gronden is niet toegestaan;
f. permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijgebouwen is niet toegestaan;
g. de bestaande verbindingssloten met het Oegstgeesterkanaal blijven binnen de bestemming aanwezig en hebben, per watergang, een minimale breedte op de waterlijn van 4 meter en een totale wateroppervlakte van minimaal 200 m2.
3.4.2. Parkeren
Om te voorzien in de parkeerbehoefte in het plan zal op eigen bouwpercelen ruimte gereserveerd
moeten worden, waarbij de volgende normen gelden:
a. 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte;
b. 2,0 parkeerplaatsen per woning;
gereduceerd met 1,0 parkeerplaats waarvan minimaal 0,5 benodigde parkeerplaats gerealiseerd moet
worden in openbaar gebied.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 1:
a. om bedrijven toe te laten die niet in de “Staat van Bedrijfsactiviteiten” zijn genoemd, voor zover
het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 1 genoemd.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 3.5.a. indien parkeren op een andere wijze is geregeld.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair;
b. verbreding van het Oegstgeesterkanaal voor zover op de verbeelding aangegeven;
c. ter plaatse van de aanduiding “sv-lzv”: een langzaamverkeersverbinding langs het Oegstgeesterkanaal;
d. alsmede voor (uitbreiding van) tuinen ten dienste van aangrenzende percelen.
Op de gronden zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan en hiervoor gelden de volgende regels:
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op of in deze gronden worden uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd;
b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
c. de oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut bedraagt ten hoogste 15 m² per voorziening.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
a. overkappingen zijn niet toegestaan;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, nutsvoorzieningen en water.
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m;
e. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 5 m., waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 1 vlaggenmast wordt gebouwd.
De voor 'Verkeer-Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, speel-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de
verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.;
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:
a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen,
machines of onderdelen hiervan;
b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
7.3 Aanlegvergunning
7.3.1.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Leiding-Water” zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
g. het permanent opslaan van goederen.
7.3.2.
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
a. die reeds in uitvoering zijn op het van kracht worden van het plan;
b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van
de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
c. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
7.3.3.
Een aanlegvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet
strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
De voor 'Waarde – Archeologie” aangewezen gronden betreffen “een archeologisch waardevol gebied”. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2.1.
Er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en:
a. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden, zoals alternatieve funderingsmethoden of beschermende bodemlagen;
2. het doel van archeologische opgravingen;
3. begeleiding van bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
8.2.2.
Het bepaalde in lid 8.2.1. onder sub a en b is niet van toepassing indien:
a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
b. er geen grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld en er geen hei- en schroefwerkzaamheden zullen worden verricht.
8.3.1.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 m;
b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c. het verlagen van het waterpeil;
d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
e. het uitvoeren van heiwerken c.q. schroefpalen en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
h. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2.
Het verbod onder lid 8.3.1. is niet van toepassing indien:
a. het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 30 cm onder het maaiveld;
b. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
c. werken en werkzaamheden: archeologisch onderzoek betreffen.
8.3.3.
Een aanlegvergunning wordt verleend indien:
a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de werken niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden;
2. het doel van archeologische opgravingen;
3. begeleiding van de werken door een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening geheel of gedeeltelijk de digitale verbeelding, voorheen plankaart, te wijzigen door:
a. op de digitale verbeelding, voorheen plankaart, de aanduiding “Archeologisch Waardevol Gebied” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is.
De voor 'Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied” aangewezen gronden betreffen een gebied met “middelhoge- of hoge archeologische verwachting”. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
9.2.1.
Er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van anderen, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
a. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek , zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden, zoals alternatieve funderingsmethoden of beschermende bodemlagen;
2. het doel van archeologische opgravingen;
3. begeleiding van bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
9.2.2.
Het bepaalde in lid 9.2.1. onder sub a en b is niet van toepassing indien:
a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
b. er geen grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld en er geen hei- en schroefwerkzaamheden zullen worden verricht;
c. het te bebouwen oppervlak een omvang heeft dat kleiner is dan 100 m2.
9.3.1.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 9.2.1. voor bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, dit indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
9.3.2.
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een ontheffing winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de ontheffing archeologische waarden worden aangetast en welke voorschriften aan de ontheffing moeten worden verbonden.
9.4.1.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied” zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van het college van burgemeester en wethouders de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50m;
b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c. het verlagen van het waterpeil;
d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
e. het uitvoeren van heiwerken c.q. schroefpalen en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
h. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2.
Het verbod van onder lid 9.4.1. is niet van toepassing indien:
a. het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 30 cm onder het maaiveld;
b. het gebied van de werken een omvang heeft dat kleiner is dan 100 m2;
c. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
d. werken en werkzaamheden: archeologisch onderzoek betreffen.
9.4.3.
Een aanlegvergunning wordt verleend indien:
a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de werken niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden;
2. het doel van archeologische opgravingen;
3. begeleiding van de werken door een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening geheel of gedeeltelijk de digitale verbeelding, voorheen plankaart, te wijzigen door:
a. op de digitale verbeelding, voorheen plankaart, de aanduiding “Middelhoge- of Hoge Archeologische Verwachting” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie slechts sprake is van een lage archeologische verwachting of helemaal geen archeologische verwachting meer is;
b. op gronden alsnog de aanduiding “Archeologisch Waardevol Gebied” te leggen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden zijn.
De voor “Waterstaat – Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterstaat. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.3. Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatkundige belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS |
|
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bestaande bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m. bedraagt;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m. bedraagt.
Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag voor zover niet anders is bepaald, geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale hoogte en terugvallen onder hoeken van 45º met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45º en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45º en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.
12.4.1. Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
12.4.2. Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, gelden behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak van bouwwerken boven maaiveld vermeerderd met 15 m2;
c. de ondergrondse bouwdiepte van de ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m. onder maaiveld;
d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
13.1. Waarde – Archeologie en Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied' wijzigen door:
a. deze dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
b. aan deze gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geven indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bouwvlakken veranderen, indien dit op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk is met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden.
14.1.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het op de verbeelding (voorheen plankaart) met “Wro-zone-wijzigingsgebied 1” aangeduid gebied te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
a. het verwijderen van en/of wijzigen van de situering van de dubbelbestemming “Leiding-Water” van welk aard dan ook en/of de daarbij behorende zone(s) met maximaal 24 meter vanuit de hartlijn van de leiding naar het noorden, indien dit in verband met de herinrichting van het gebied wenselijk of noodzakelijk is, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de
beheerder(s) van de leiding.
Bij het verlenen van de ontheffing als bedoeld in:
- artikel 3, lid 3;
- artikel 3, lid 5;
- artikel 9, lid 3;
- artikel 10, lid 3;
alsmede bij de uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in:
- artikel 13, lid 1;
- artikel 14, lid 1;
is afd. 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing.
16.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
17.1
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGEL |
|
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder
lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
18.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Deze regels worden aangehaald onder de naam “Regels van het bestemmingsplan Kanaalzone Noord-Oost” te Katwijk.
Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Katwijk d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan “Kanaalzone Noord-Oost”.
Mij bekend,
De griffier