Rijnsoever Noord Urban Villa |
|
Status: |
ontwerp |
Plantype: |
bestemmingsplan |
IMRO-idn: |
NL.IMRO.bpKATronurbanvilla-on01 |
Regels
1.1 plan
het bestemmingsplan 'NL.IMRO.0537.bpKATronurbanvilla-va01' van de gemeente Katwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.8 achtergevel
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.9 achtergevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.10 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 archeologisch waardevol gebied
terrein dat op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met hoge archeologische waarde.
1.15 archeologisch verwachtingsgebied
terrein dat in het plan is aangeduid als gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
1.16 balkon
een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een woning behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag.
1.17 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.18 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.19 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.20 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en me de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.24 bijgebouw
niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwlaag
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 carport
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.
1.33 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op de consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie, zoals: fotograaf, autorijschool (geen theorie), bloemschikker, decorateur, fietsenmaker, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, schoonheidsspecialist/kapsalon, nagelstudio, prothesemaker en andere daarmee gelijk te stellen activiteiten.
1.34 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.35 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.36 dakkapel
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.
1.37 dakopbouw
de ophoging van de goothoogte en/of nokhoogte en/of de dakhelling.
1.38 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.39 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.40 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.41 dwarskap
een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).
1.42 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.43 erker
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.
1.44 evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.45 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.47 geluidreducerend wegdek
een wegdek met een reducerend effect op de geluidsemissie vanwege het wegverkeer van ten minste 3 dB ten opzichte van dicht asfaltbeton.
1.48 gestapelde woningen
een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.49 hoofdgebouw
een of meer panden, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer pandenof bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.50 hoofdverblijf
het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.
1.51 horeca
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een onderscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Lichte horeca (categorie 1):
a. winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffeeshop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
b. restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;
c. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
d. daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;
e. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
f. pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;
middelzware horeca (categorie 2):
g. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
zware horeca (categorie 3):
h. discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
1.52 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.53 industrieel bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend machinaal verwerken van grondstoffen en / of het vervaardigen van producten (nijverheids- en productief-technische bedrijven).
1.54 kamerverhuurbedrijf
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:
a. de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;
b. de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.
1.55 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.56 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.57 langskap
een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).
1.58 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
1.59 maatschappelijke dienstverlening
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening.
1.60 mansardekap
een kap met een symmetrisch profiel waarbij de dakvlakken niet van goot tot nok één plat vlak, maar twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.
1.61 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door botanische, faunistische, biologische, bodemkundige en morfologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.62 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.63 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.64 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).
1.65 onderdoorgang
een op de verbeelding aangegeven gebied binnen het bouwvlak waar een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.66 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.
1.67 onderkomen
een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.
1.68 open constructie
een erfafscheiding kan in een open of dichte constructie worden uitgevoerd, bij een open constructie kan gedacht worden aan een pergola.
1.69 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.70 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.71 overkluizing
een civieltechnisch kunstwerk, waarmee een weg een andere weg, een plein of een waterloop (kruiselings) overwelft.
1.72 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.73 parkeergarage
een ruimte geheel of gedeeltelijk overdekt voor de stalling van voertuigen alsmede voor bergingen.
1.74 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.75 peil
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
1.76 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.77 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.78 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.79 prostitutie
seksueel-erotische dienstverlening die, al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg, wordt aangeboden.
1.80 risicogevoelige bouwwerken
bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.81 schildkap
een dak dat bestaat uit ten minste drie schuine vlakken, waarvan er één evenwijdig aan de straat en de andere haaks op de straat zijn gesitueerd.
1.82 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.83 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.84 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.85 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring NL.IMRO.0537………. waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.86 uitbouw
een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een woning bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.
1.87 verblijfsrecreatie
een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend verblijf van steeds wisselende (groepen) personen die elders hun hoofdverblijf hebben, waarbij het recreatief gebruik overwegend tijdens het zomerseizoen en schoolvakantieperiodes plaatsvindt, al dan niet met het verstrekken van consumpties, waarbij dit laatste van ondergeschikte betekenis is.
1.88 verdieping
een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.
1.89 vliesgevel
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel van een gebouw met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 m bedraagt.
1.90 voorerf
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied .
1.91 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.
1.92 voorgevelrooilijn
de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.93 waterstaatkundige kunstwerken
werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.94 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalinginstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.95 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.
1.96 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.97 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
1.98 zijgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelgrenzen.
1.99 zorgwoning
woning bestemd voor groepen, zoals ouderen en personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar intensieve zorgverlening/begeleiding mogelijk is (zoals voor rolstoelgebruik) en/of zorg op afroep of 24 uurs zorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, woon-zorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstencentrum.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 afstand tot de zijdelingse perceelgrens
de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.
2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 dakhelling van een mansardekap
de maximale dakhelling van het eerste dakvlak van een mansardekap - die zowel bij een dwarskap of langskap voorkomen - wordt gemeten vanuit de goot.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
2.8 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.11 hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
2.14 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair;
b. parkeervoorzieningen;
c. geluidwal of –scherm;
d. nutsvoorzieningen;
e. overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
f. water en waterstaatkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.2.1 Gebouwen
a. op of in deze gronden worden uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 3 respectievelijk 4,5 m;
c. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 15 m² per voorziening.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
a. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 10 m;
b. de bouwhoogte van overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt ten hoogste 6 m;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden;
b. kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - balkon' mogen tevens balkons worden gebouwd;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeers-, groen-, speel-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.2.1 Gebouwen
a. op of in deze gronden worden uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 3 respectievelijk 4,5 m;
c. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 15 m² per voorziening;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:
a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de waterhuishouding en de waterberging;
b. waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen;
c. verkeer te water;
d. infiltratievoorzieningen;
e. groenvoorzieningen
f. recreatief gebruik;
g. ligplaatsen voor recreatievaartuigen;
h. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
b. de hoogte van waterstaatkundige kunstwerken bedraagt ten hoogste 6 m;
c. de breedte van kruisingen en bruggen bedraagt ten hoogste 5 m;
d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b. een parkeergarage op de begane grond;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dakterras', tevens een dakterras;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
6.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.2.1 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' [aeg]: aaneengebouwde woningen;
ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' [gs]: gestapelde woningen;
ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen [tae]: twee-aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat ook vrijstaande woningen zijn toegestaan mits geschakeld door aan-, uitbouwen en bijgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding vrijstaand [vrij]: vrijstaande woningen, met dien verstande, dat ook vrijstaande hoofdgebouwen zijn toegestaan die zijn geschakeld door aan-, uitbouwen en bijgebouwen;
c. de goothoogte en bouwhoogte van de gebouwen, bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven hoogte;
d. in afwijking van het bepaalde in sublid 6.2.1 onder c mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden overschreden door verlenging van het voordakvlak met één meter naar achteren mits:
1. er sprake is van een zadeldak waarvan de dakhelling niet meer is dan 40º, en
2. het hoofdgebouw niet meer dan twee bouwlagen heeft, en
3. de nieuwe nokhoogte maximaal 10 m beddraagt, en
4. de verlenging van het dakvlak over de volledige breedte van het dakvlak plaatsvindt;
e. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend dakvlak maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts een dakkapel is toegestaan op het dakvlak van de onderste verdieping;
f. waar een maatvoering is aangegeven, bedraagt de dakhelling ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven dakhellingspercentage;
g. uitgezonderd het bepaalde in sublid 6.2.1 onder f en in afwijking van het bepaalde in lid 9.3 mag de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw worden vergroot tot maximaal 52° mits:
1. de goothoogte van de voor- of zijgevel van de woningen niet meer bedraagt dan 5 m en en er geen aanduiding 'plat dak' is opgenomen op de verbeelding, en
2. het een vrijstaande woning betreft die ten minste 2 m van de aangrenzende woning of gebouwen staat, of
3. het een twee-aaneengebouwde woning betreft waarvan de andere woning reeds een grotere hellingshoek heeft, of
4. het een woning betreft in een bouwvlak waarvan reeds een woning een dakhelling heeft die groter is dan 45°, of
5. het een woning betreft die is voorzien van een dwarskap.
h. uitgezonderd het bepaalde in sublid 6.2.1 onder f en in afwijking van het bepaalde in lid 9.3 mag de bestaande dakhelling van een mansardekap worden vergroot tot maximaal 70° mits:
1. het het eerste deel van het dakvlak betreft;
2. de helling van het tweede dakvlak naar de nok minimaal 20° en maximaal 45° bedraagt.
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
a. bij percelen kleiner dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende bouwperceel, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 50 m² met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
b. bij percelen gelijk aan of groter dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 65 m² met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van een uitbouw of een bijgebouw als onderdeel van de maximaal mogelijke achter- en voorerfbebouwing ten hoogste 50 m² bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
c. waar een maatvoering is aangegeven, bedraagt de goothoogte en bouwhoogte van de bijgebouwen, ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven hoogte;
d. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
f. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 m;
g. op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;
h. op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m;
i. bij de berekening van de in sub a en b genoemde percentages en/of maximale oppervlaktes, worden de onder het overgangsrecht vallende dan wel op grond van een eerder verleende bouwvergunning dan wel een omgevingsvergunning om te bouwen nog te bouwen aan- en uitbouwen en bijgebouwen meegerekend.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
d. overkappingen zijn niet toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken ten behoeve van mindervaliden
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sublid 6.2.2 onder a en b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen- en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot met maximaal 30 m² ten behoeve van mindervaliden, met inachtneming van de volgende regels:
a. voorafgaande aan het afwijken winnen burgemeester en wethouders advies in omtrent de (medische) noodzaak bij een onafhankelijke deskundige;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het straat- en bebouwingsbeeld waarbij rekening wordt gehouden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, mede gelet op:
1. een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeeld;
2. de samenhang tussen bebouwing.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. op deze gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2 bedraagt;
2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
3. het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter;
4. prostitutie niet is toegestaan;
5. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
6. voor de werkzaamheden geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
b. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan, anders dan op grond van het genoemde in lid 6.1 is toegelaten;
c. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan, anders dan op grond van het genoemde in lid 6.1 is toegelaten.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:
a. Ten aanzien van het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep gelden de volgende regels:
1. het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m2 bedraagt;
2. de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
3. op eigen terrein wordt geparkeerd.
b. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
c. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan.
6.6 Afwijken van gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor een bedrijf aan eigen huis, met dien verstande dat:
a. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2
b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
dit betekent onder meer dat:
voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter;
het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de ac-tiviteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
c. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte en/ of er geparkeerd wordt op eigen terrein;
d. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;
e. prostitutie niet is toegestaan;
f. het in geval van een consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten het een eenmansbedrijf betreft;
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:
a. er sprake is van:
1. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut, of
2. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken waarbij de oppervlakte van de fundering maximaal 100 m² bedraagt, of
3. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken, zonder dat er grondwerkzaamheden dieper dan 1,2 m moeten worden uitgevoerd, of
b. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 7.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; of
c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/ of
2. een verplichting tot het doen van opgravingen, en/ of
3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen, verleggen of dempen van sloten en andere waterlopen en het aanleggen van drainage;
b. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
c. het verlagen van het waterpeil;
d. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 m;
e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
7.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in sublid 7.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien:
a. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 7.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; of
b. het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 0,3 m onder het peil en het gebied van de werken een omvang heeft die kleiner is dan 100 m², of
c. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de bestaande verstoringsdiepte, of
d. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of
e. de werken en werkzaamheden op een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht, of
f. de werken en werkzaamheden:
1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
7.3.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 7.3.1 wordt slechts verleend indien:
a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of
c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of
2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of
3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied' van de planverbeelding te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
9.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
b. andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
c. technische installaties, mits:
1. deze bouwdelen indien mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte en van omwonenden worden geplaatst;
2. de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
3. het bedrijf/ de installatie op de aanbevolen afstand van woningen staat volgens de brochure 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of de technische installatie noodzakelijk is door nieuwe wet- of regelgeving.
9.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door galerijen, balkons en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
9.3 Dakhelling
Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale bouwhoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45° en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.
9.4 Ondergronds bouwen
9.4.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerk zijnde en voor het uitvoeren van werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
9.4.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, gelden de volgende bepalingen, tenzij in de regels anders is opgenomen:
a. ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan binnen het bouwvlak en daarbuiten tot een maximum van 50% van het achtererf;
b. de ondergrondse bouwdiepte van de ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder maaiveld;
c. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
9.4.3 Afwijken van de regels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sublid 9.4.2 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 7 m onder maaiveld onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijnsoever Noord Urban Villa'.