Toelichting behorende bij bestemmingsplan Haven, fase 3b (oost)
Plan: Haven, fase 3b (oost)
Status: Vastgesteld
Plantype: Bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-va01
Vastgesteld door de raad van de gemeente Katwijk bij besluit van ……….
Fase |
Uitspraak/besluit |
Datum/periode |
Ontwerpplan ter inzage |
20-12-2011 |
30-12-2011 t/m 09-02-2012 |
Vaststelling door gemeenteraad |
|
05-07-2012 |
Ter inzage legging vastgesteld plan |
|
|
Beroep ingesteld bij ABvRS |
|
|
Beroep ingesteld bij ABvRS |
|
|
Voorlopige voorziening bij Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak |
|
|
Inwerkingtreding bestemmingsplan |
|
|
Essentie uitspraak ABvRS |
|
|
Onherroepelijkheid bestemmingsplan |
|
|
1.2 Situering en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020
2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020
2.3.3 Hoogheemraadschap van Rijnland
2.3.4 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport
2.4.1 Brede structuurvisie Verdiept Katwijk
2.4.2 Masterplan Katwijk langs de Rijn
2.4.5 Integraal Verkeers- en Vervoersplan
2.4.6 Parkeerbeleidsnota 2009-2018
2.4.7 Groenbeleidsplan 2009-2019
2.4.8 Speelruimtebeleidsplan 2008-2018
3.1 Ambitie/ Doelstelling van het plan
3.2.1 Het plan Haven, fase 3b (oost)
3.2.2 Afwijkingen van bestemmingsplan 'Haringkade, herziening fase 3b
HOOFDSTUK 4 milieu & OMGEVINGsaspecten
4.10 Ecologische zones en groenstructuur
4.11 Archeologie en cultuurhistorie
HOOFDSTUK 5 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING
5.2.4 Overgangs- en slotregels
HOOFDSTUK 6 UITVOERBAARHEID & Handhaving
6.3 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 PROCEDURE BESTEMMINGSPLAN
De herontwikkeling van de Haringkade was al mogelijk gemaakt met bestemmingsplan Haringkade uit 1999. Voor de herziening van dit deelgebied – Haringkade, herziening fase 3b is in 2006 op basis van een aantrekkelijk en haalbaar plan een ontwikkelaar geselecteerd om samen dit gebied te ontwikkelen. Destijds is gekozen voor een plan met woningen en appartementen boven een parkeerdek. Door veranderingen in de markt, bleek het plan niet meer aan te sluiten bij de vraag, waarna een nieuw bestemmingsplan op basis van een nieuw bouwplan met hoofdzakelijk grondgebonden woningen is opgesteld. Dit type woningen sluit beter aan bij de vraag in de huidige woningmarkt. Het voorliggende plan wijkt qua stedenbouwkundige structuur niet principieel af van het oorspronkelijke plan dat ten grondslag lag aan het bestemmingsplan. Deze herziening heeft dan ook geen betrekking op een geheel nieuwe ontwikkeling, maar borduurt in feite voort op de oorspronkelijke gedachte van het plan. Het plan is dan ook geheel in overeenstemming met de uitgangspunten van toen en de visie van nu.
Het nieuwe bestemmingsplan geldt alleen voor het oostelijke deel van het oorspronkelijke plangebied van Haven, fase 3b, dit zijn de grondgebonden woningen. Het westelijk deel wordt in een later stadium opgepakt.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” behelst het oostelijk deel van het oorspronkelijke bestemmingsplangebied voor “Haringkade, herziening fase 3b”. In het noordoosten vormen het Uitwateringskanaal en de Jachthaven de begrenzing. De Ankerplaats vormt de zuidoostelijke begrenzing van het plangebied. Aan de zuidwestzijde, wordt het plangebied begrensd door de Industrieweg. Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door een nieuwe straat: de Bomschuitstraat.
Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan “Haringkade, herziening fase 3b”, vastgesteld door de gemeenteraad van Katwijk op 12 juli 2007. Het plan heeft onherroepelijke werking gekregen door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2009. Aan het plangebied zijn in het vigerende plan de bestemmingen ‘Woondoeleinden’, ‘Verblijfsdoeleinden’ en ‘Verkeersdoeleinden‘ en de dubbelbestemming ‘Gebied met kans op archeologische sporen’ toegekend.
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota’s van verschillende overheden vermeld. Hierna volgt hoofdstuk 3 over de planopzet, waarin de nieuwe ontwikkeling wordt beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 6 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 7 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De Eerste en Tweede Kamer hebben met dit nieuwe nationaal ruimtelijk beleid ingestemd. De bij de nota behorende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
De Nota Ruimte is op 17 januari 2006 aangenomen door de Eerste Kamer en vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s), behorend bij de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra (en de Actualisering daarvan in de Vinac), en het Structuurschema Groene Ruimte.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
· versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
· bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
· borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
· borging van de veiligheid.
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin rijksverantwoordelijkheden en die van anderen helder zijn onderscheiden. Waar nationale belangen in het geding zijn, kan regie van het rijk nodig zijn. In een aantal gevallen is het rijk dan zelfs resultaatverantwoordelijk. Ook kiest het rijk voor een selectieve, directe betrokkenheid bij concrete ruimtelijke inrichtingsopgaven rond de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, waarmee vaak grote investeringen gemoeid zijn. Bij strategische opgaven die verband houden met de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is het rijk in elk geval ‘partner’. Waar veel onderdelen van deze hoofdstructuur samenkomen of elkaar kruisen, zoals in de Randstad, is de rijksbemoeienis het grootst.
Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven en economische activiteiten geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. Hierbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) recreatieve voorzieningen, groen en water (watertoets).
Betrekking op het bestemmingsplan
Het hergebruiken van een binnenstedelijke locatie sluit aan op het rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Haven, fase 3b (oost) is de transformatie van een bedrijventerrein naar een woongebied in een binnenstedelijk gebied, waarbij wordt aangesloten op de bestaande bebouwing en infrastructuur.
2.1.2 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt de watersysteem benadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico’s).
De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Deze wijziging vraagt een andere manier van (samen)werken. Samenwerken op basis van afspraken in plaats van op basis van vergunningvoorschriften.
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren (Rijkswaterstaat), en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Gemeenten zijn dus formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel watertaken.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet zijn ruimtelijke aspecten van het nationaal waterplan (Rijk)
en regionaal waterplan (provincie) tevens structuurvisie in de zin van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Een structuurvisie is bindend voor het bevoegd gezag van het betreffende plan (Rijk of provincie). Het Rijk en de provincie kunnen delen van een structuurvisie dwingend voorschrijven in de vorm van respectievelijk een AMvB of provinciale verordening. Bovendien zal een gemeente in de praktijk bij haar ruimtelijke plannen rekening houden met de structuurvisie van het Rijk en de provincie.
Betrekking op het bestemmingsplan
Naast het plangebied ligt de Jachthaven. De Waterwet is van toepassing op alle wateren, ook de gemeentelijke. Wanneer de gemeente werkzaamheden wil verrichten in of aan de kade grenzend aan de jachthaven, moet hiervoor bij het Hoogheemraadschap een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Waterwet.
Betrekking op het bestemmingsplan
De herontwikkeling van de locatie is een vorm van stedelijke vernieuwing waarbij extra ruimte voor wonen binnen de rode contouren wordt gerealiseerd.
2.2.2 Provinciale verordening
De Verordening Ruimte is op 2 juli 2010 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. In de verordening is onder andere vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast.
Betrekking op het bestemmingsplan
De herontwikkeling van de locatie is een vorm van stedelijke vernieuwing waarbij extra ruimte voor wonen binnen de rode contouren wordt gerealiseerd.
Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
In de Regionale structuurvisie is een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: Bollenstreek, kustzone, stedelijk gebied en Veenweide en Plassen. Binnen de Regionale Structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving. Hiervoor worden zeven kerndoelen nagestreefd: Holland Rijnland is een top woonregio, Leiden vervult een regionale centrumfunctie, concentratie stedelijke ontwikkeling, 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal, De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open, twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport, verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Betrekking op het bestemmingsplan
De herontwikkeling van de locatie sluit aan op de afspraak om binnen de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie woningen toe te voegen.
In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over duurzaamheid en klimaat en vastgelegd in de volgende plannen:
Betrekking op het bestemmingsplan
Het beleid heeft tot doel om voor duurzaamheidsaspecten en klimaat afspraken te maken over ambities en maatregelen.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Betrekking op het bestemmingsplan
De Keur en beleidsregels zijn van toepassing op de kade van de Haringkade grenzend aan de jachthaven. Wanneer de gemeente werkzaamheden wil verrichten in of aan het water of de kade grenzend aan de jachthaven, moet hiervoor bij het Hoogheemraadschap een vergunning worden aangevraagd.
Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020 (vastgesteld in 2007). Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.
In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.
De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.
Betrekking op het bestemmingsplan
Ø Hoofdlijnen visie Wonen Katwijk 2007-2020:
· Het versterken van de differentiatie in bestaande en nieuwe woonmilieus op een wijze die beter aansluit op de karakteristieke, lokale kwaliteiten;
· Het in balans brengen van programma en planexploitatie tegen de achtergrond van de gehele woningbouwopgave in plaats van per opgave uitzonderlijk;
· Het bevorderen van extra invloed van de woonconsument op woonproducten.
Ø Hoofdlijnen visie Verkeer en Vervoer Katwijk 2007-2020:
Ø Hoofdlijnen visie Bedrijvigheid en Glastuinbouw:
2.4.2 Masterplan Katwijk langs de Rijn
Voor het sleutelproject Katwijk langs de Rijn is in november 2010 een masterplan vastgesteld waarin de ambities uit de Brede Structuurvisie zijn vertaald naar meer specifieke uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling. In het Masterplan worden de verschillende deelgebieden en bijbehorende sferen langs het water en de ambities voor de toekomst beschreven.
Betrekking op het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” ligt geheel in het deelgebied ‘Naar Zee’ – wat het Uitwateringskanaal en de omgeving omvat. Doelstelling voor deelgebied ‘Naar Zee’ is om vast te houden aan het maritieme en weidse karakter, het behouden van de maat en de oriëntatie op het water en de openbaarheid van de oevers te versterken. Deze uitgangspunten zijn meegenomen in de stedenbouwkundige planopzet.
De gemeente Katwijk heeft een woonvisie opgesteld voor de periode 2008-2020.
Deze woonvisie is op 29 mei 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie wordt aan de hand van 13 statements en een woonvisiekaart aangegeven wat de gemeentelijke visie is ten aanzien van wonen. Daarnaast is er een uitvoeringsprogramma opgenomen in de woonvisie.
De statements verwoorden in hoofdlijnen het woonbeleid dat de gemeente Katwijk de komende jaren gaat voeren. Om de statements scherp en actueel te houden worden deze minimaal eens in de twee jaar geëvalueerd en zo nodig geactualiseerd. Volgens de woonvisie is het van belang om in ieder geval:
Betrekking op het bestemmingsplan
“Haven, fase 3b (00st)” wordt opgesteld om beter aan te sluiten bij de vraag uit de markt en past daarmee in de woonvisie.
De welstandsnota geeft inzicht in de wettelijke regels die binnen de gemeente gelden ten aanzien van de toetsing op redelijke eisen van welstand. De Welstandsnota geeft een typering van de bestaande wijken (gebiedsindeling) en hoe hiermee in het kader van de toetsing door de welstandscommissie wordt omgegaan (welstandsniveau). Initiatiefnemers van een bouwplan kunnen daarmee vóór het indienen van het daadwerkelijke bouwplan inzicht krijgen in de beoordelingscriteria die gelden voor het betreffende gebied. Doel van het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is het bieden van heldere transparante procedures met objectieve beoordelingscriteria. Het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Op het niveau van de functie en bouwmassa, welke door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft de welstandscommissie een adviserende rol, de welstandscriteria hebben daardoor geen betrekking op die zaken die in het bestemmingsplan geregeld zijn. Bestemmingsplanvoorschriften prevaleren dus boven welstands- criteria. Dit houdt in dat welstandscriteria in beginsel geen eisen kunnen stellen aan zaken die al geregeld zijn in het bestemmingsplan. De architectonische vormgeving, uitstraling van bouwwerken en inpassing in de gebouwde omgeving vallen echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.
Ook is het mogelijk dat welstandscriteria een aanvullende werking hebben op het geregelde in het bestemmingsplan. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan.
Betrekking op het bestemmingsplan
Voor het plangebied wordt een stedenbouwkundig plan en architectuurvisie opgesteld, waaraan de bouwaanvragen door de welstandcommissie getoetst zullen worden.
Het IVVP beschrijft het beleid dat de gemeente Katwijk gaat voeren op het gebied van verkeer en vervoer. Het Integraal Verkeers- en Vervoersplan Katwijk is op 27 maart 2009 door de raad vastgesteld. Eén van de doelstellingen is een robuuste randwegenstructuur. Een robuuste randwegenstructuur is voor Katwijk van essentieel belang om de dreigende onbalans tussen bereikbaarheid, leefklimaat en economisch klimaat te kunnen voorkomen. Ook in de BSV wordt de randwegenstructuur (de ring) nadrukkelijk als speerpunt van beleid neergezet. Aan de ring wordt een aantal functies toegekend:
Feitelijk bestaat de beoogde randwegenstructuur uit twee ringen, die in elkaar haken. De hoofdring vormt een robuuste structuur die de verschillende stedelijke gebieden van Katwijk “aan elkaar rijgt” en verbindt met het rijkswegennet (A44). De tweede ring is de subring. De subring is opgebouwd uit bestaande wegen. De hoofdring en de subring zijn noodzakelijk om een robuuste, duurzame verkeersstructuur in Katwijk te kunnen realiseren. Realisatie van de randwegenstructuur heeft tot gevolg dat de lokale wegen in de verschillende kernen aanzienlijk minder verkeer gaan verwerken.
Een fijnmazig fietsnet ter ondersteuning van de twee fietssnelwegen is ook één van de doelstellingen.
Betrekking op het bestemmingsplan
Haven, fase 3b (00st) is een verdichtingslocatie, waarvoor een goed functionerende randwegenstructuur gewenst is.
Op het gebied van parkeren stelt de Brede Structuurvisie Katwijk (BSV) dat er voorzien moet worden in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen. Het gedeelte verkeer uit de BSV is verder uitgewerkt in het Integraal Verkeers- en Vervoersplan. Het Parkeerbeleid ‘Stilstaan bij parkeren’ is daar weer een verdere uitwerking van. ‘Stilstaan bij parkeren’ is op 29 januari 2009 door de raad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat er in bestaande woongebieden, met een hoge parkeerdruk, samen met bewoners oplossingen gezocht zullen worden om de parkeerdruk te verminderen. Daarnaast is opgenomen wat de parkeernorm is bij nieuwbouw, uit- en inbreidingsplannen en functie veranderingen. Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Voor parkeren is niet alleen van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn, maar ook dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:
· de parkeernorm (bovengrens van de CROW-richtlijn publicatie 182, 3e gewijzigde druk) en een uitzonderingscategorie voor verschillende voorzieningen (wonen, winkels scholen enzovoorts)
· hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn,
· wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn,
· mogelijkheden van dubbelgebruik,
· hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen),
· eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen
· hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande)
· hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.
Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.
Betrekking op het bestemmingsplan
In dit plan is de eerder vastgestelde gemiddelde parkeernorm van minimaal 1,4 parkeerplaatsen per woning van toepassing. Daarnaast worden in en naast het plangebied ten minste 80 parkeerplaatsen voor de jachthaven alsmede ca. 5 kortparkeerplaatsen voor laden en lossen ten behoeve van de jachthaven gerealiseerd. Voor de overige functies in het geheel te ontwikkelen gebied voor Haven, fase 3b oost en west wordt aan de geldende normen voldaan. Door uitwisselbaarheid en de realisatie van 20 extra parkeerplaatsen voldoet de parkeerbalans voor het geheel te ontwikkelen gebied.
Voor de inrichting van de parkeervoorzieningen gelden de normen zoals die zijn vastgelegd in het parkeernormenbeleid.
Het Groenbeleidsplan 2009-2019 is op 28 mei 2009 door de raad vastgesteld.
Het beleid is gericht op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. Het Groenbeleidsplan geeft de beleidskaders aan voor het groen en de groenstructuren in de gemeente voor de komende 10 tot 15 jaar. Het geeft daarnaast uitgangspunten en randvoorwaarden voor het groenbeheer.
De meest in het oog springende veranderingen die het Groenbeleidsplan voorstelt, zijn:
· Het creëren van meer samenhang tussen de verschillende kernen van de gemeente
door verbindende groene (hoofd)structuren.
· Het aandacht besteden aan de parken in de gemeente. Geef de parken meer ‘cachet’. Een naar buiten gerichte groenstructuur is een belangrijke methode om de parken meer te laten opvallen.
· De ecologische waarde van gemeente Katwijk verhogen door het omringende landschap en de waardevolle natuur naar binnen te trekken. Ervoor zorgen dat de omringende natuur aansluit op het binnenstedelijke groen.
· Het aanbrengen van groenaccenten, waarmee de identiteit van de verschillende kernen wordt vormgegeven en waardoor de gemeente meer kleur en fleur krijgt.
Betrekking op het bestemmingsplan
Het groen in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de bomen in de woonstraten en op het binnenterrein. Net buiten het bestemmingsplan langs de Industrieweg loopt de verbindende hoofdgroenstructuur.
Het Speelruimtebeleidsplan geeft het beleidskader voor de speelruimte in de gemeente Katwijk. Het geeft gemeentebreed inzicht in het beleid op de formele en informele speelruimte en brengt verschillen tussen de wijken onderling in beeld. Er zijn ambities bepaald die betrekking hebben op de wijze waarop wordt omgegaan met formeel en informeel speelaanbod in de gemeente. Verder zijn normen vastgesteld waaraan de formele en informele speelruimte in de gemeente Katwijk moet voldoen.
Formele speelruimten zijn ruimten die specifiek voor buitenspelen zijn bestemd en ingericht. Informele speelruimten zijn alle ruimten waar kinderen en jongeren spelen zonder dat deze ruimten specifiek voor buitenspelen zijn bestemd en ingericht. Het gaat om bijvoorbeeld brede trottoirs, rustige straten, parken, plantsoenen, grasvelden en (school)pleinen.
Ambitie per gebied
Per gebied zijn ambities gesteld over de hoeveelheid en kwaliteit van de formele en informele speelruimte, daarbij is het de ambitie om natuurlijk spelen te stimuleren en rekening te houden met kinderen met een beperking.
Ambitie voor heel Katwijk:
Richtlijnen voor formeel spelen:
Voor de aanleg van speelplekken geldt dat bij uitbreidingslocaties 3% van de uitgegeven grond voor wonen gereserveerd moet zijn voor formele speelruimte (geen groen meerekenen, tenzij het speelgroen is). Voor de kwaliteit geldt dat deze terreinen redelijk ruim worden opgezet en naast speeltoestellen ook beperkt bespeelbaar groen en verharding bevatten.
Richtlijnen voor informeel spelen:
Op ‘redelijk veel plaatsen’ dient ruimte te zijn om te spelen zowel in groen als op de verharding.
Een aantrekkelijke informele ruimte dient in Katwijk ‘enigszins aanwezig’ te zijn. Hierbij wordt gelet op: 1. aantrekkelijkheid door de aanwezigheid van reliëf, open/dicht, zon/schaduw etc.; 2. veilig en bereikbaar; 3. geschikt voor de drie leeftijdsdoelgroepen.
Deze richting vormt een hulpmiddel bij nieuw te bouwen locaties, renovatiewerkzaamheden en inbreidingsprojecten.
Betrekking op het bestemmingsplan
De Haven, fase 3b (oost) betreft een binnenstedelijke locatie, geen uitbreidingslocatie, waardoor de beschikbare ruimte voor spelen beperkt is. Wel wordt er naar gestreefd aan de norm te voldoen. Voor het plangebied is het de ambitie om grond te reserveren voor formele speelruimte, bij de inrichting hiervan worden de richtlijnen van het beleid toegepast.
Op 20 december 2007 heeft de gemeenteraad van Katwijk ingestemd met de Beleidsnota Archeologie voor de gemeente Katwijk. In deze beleidsnota is het gemeentelijke beleid geformuleerd. Het ontwikkelen van eigen gemeentelijk beleid volgt op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006) en de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) die sinds 1 september 2007 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen. Met deze beleidsnota is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter waarborging van de bescherming en behoud van archeologische waarden binnen de Gemeente Katwijk. In het beleid is opgenomen wanneer en waar archeologisch onderzoek moet worden gedaan en wanneer niet.
Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning om te bouwen, aan te vragen, kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en hebben zij een onderzoeksplicht. De hier volgende termen komen ook terug in het archeologisch protocol en de bestemmingsplanregels.
Archeologische Monumenten
Er bestaan twee soorten archeologische monumenten, ‘beschermde monumenten’ en ‘monumenten’. Het Rijk verzorgt de bewaking over de beschermde archeologische (rijks)monumenten. Het rijk streeft er naar deze rijksmonumenten in te passen in plangebieden door ze vrij van bebouwing te laten en ze anders in te richten, bijvoorbeeld in de vorm van een park.
Archeologische monumenten zijn terreinen waarvan de archeologische waarde al duidelijk is geworden aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek.
Archeologisch Waardevol Gebied
Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde al bepaald is aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten.
Archeologisch Verwachtingsgebied
Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting.
Betrekking op het bestemmingsplan
Op 12 augustus 2008 heeft de raad het Duurzaamheidsprofiel Katwijk vastgesteld. De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Katwijk wil vanuit haar traditie en identiteit de samenleving duurzaam inrichten waarbij het voor huidige en toekomstige inwoners en bezoekers aangenaam en goed wonen, werken en leven is, en zal daartoe waar nodig vernieuwend handelen.
Het aspect duurzaamheid komt in het bijzonder naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen. Een duurzaamheidstoets draagt aan deze functie bij. De gemeente zal zich richten op duurzaam inrichten en bouwen, duurzaam wijkbeheer en leefomgeving, sociale duurzaamheid en duurzaam handelen. Kaders daarbij zijn de volgende:
· Het beleidskader Duurzame Stedenbouw is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak.
· Het Klimaatprogramma 2008-2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling van het programma is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal).
· In de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012 is een beperkt aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is. Deze richtlijn wordt meegenomen als onderdeel in het milieuadvies bij ruimtelijke plannen en toetsing. Vanwege de grote overlap in inhoud (energie) en doelgroepen is het klimaatprogramma in de DuBo-richtlijn geïntegreerd.
· Het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwbouw voorziet in de verbetering van de sociale veiligheid.
Betrekking op het bestemmingsplan
Voor een plan als de Haven, fase 3b (oost) wat ca. 1,8 ha en ca. 70 woningen omvat, is het beleidskader Duurzame Stedenbouw van toepassing. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument GPR-Gebouw of gelijkwaardig en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Het streven is om in woningbouwprojecten de regionale norm (7) te behalen.
De gemeente Katwijk heeft op 18 augustus 2009 de nota Geluidbeleid vastgesteld. Daarin zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden.
Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.
Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.
Betrekking op het bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de Wet geluidhinder-zones van de Industrieweg en de Karel Doormanlaan. Binnen het gebied zullen de voorkeursgrenswaarden voor een aantal woningen worden overschreden. Hiervoor worden hogere grenswaarden aangevraagd.
De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld en vastgesteld (gemeente Katwijk heeft het op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld).
Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig
watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. In het waterplan worden concrete afspraken gemaakt over de opgaven op het gebied van kwantiteit en kwaliteit en de vereiste inspanningen om het watersysteem op orde te brengen en te houden.
De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema’s die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP)
In de wet Verankering en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken en de Waterwet is de zorgplicht van de gemeente uitgebreid met zorg voor het hemelwater en grondwater. Uiterlijk in 2012 moet iedere gemeente in Nederland een verbreed gemeentelijk rioleringsplan hebben vastgesteld, met daarin opgenomen de beleidskeuzes ten aanzien van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater. In maart 2011 is voor Katwijk het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 vastgesteld.
In het VGRP zijn maatregelen opgenomen waarmee wordt gezorgd dat het rioolstelsel goed blijft functioneren, zodat de volksgezondheid en ook natuur en milieu op een duurzame wijze worden beschermd.
Betrekking op het bestemmingsplan
De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het VGRP zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht van grondwater, hemelwater en afvalwater. Zo wordt in Haven, fase 3b (oost) een gescheiden rioolstelsel gerealiseerd, waarbij het hemelwater rechtstreeks afstroomt naar het oppervlaktewater.
De gemeenteraad heeft op 18 februari 2010 het economisch beleidsplan voor de gemeente Katwijk vastgesteld. Het economisch beleidsplan bestaat uit 14 beleidsdoelstellingen en daaraan gekoppelde prestaties en indicatoren die in hoofdlijnen de uitdagingen in het economisch beleid voor de komende jaren verwoorden. De gemeente wil een actief economisch beleid voeren en zich richten op drie speerpunten die de pijlers vormen voor de toekomstige economische ontwikkeling van de gemeente Katwijk. Deze drie speerpunten zijn:
Binnen deze drie speerpunten is er aandacht voor de verschillende beleidsdoelstellingen en prestaties.
Betrekking op het bestemmingsplan
In het plangebied wordt de wijkeconomie gestimuleerd door het – onder voorwaarden – toestaan van economische activiteiten aan huis of mogelijkheden voor een kantoor of bedrijf aan huis te vergroten.
Met dit plan wordt de realisatie van met name grondgebonden woningen mogelijk gemaakt, in tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan “Haringkade, herziening fase 3b”, waarmee appartementen en woningen op een parkeerdek gerealiseerd konden worden. In paragraaf 2 van dit hoofdstuk wordt de nieuwe stedenbouwkundige opzet, die ten grondslag ligt aan deze herziening, beschreven. In paragraaf 3.2.2. worden de afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan ‘Haringkade, herziening fase 3b’ specifiek benoemd.
3.2.1 Het plan Haven, fase 3b (oost)
De woningen
Het bestemmingsplan ‘Haven, fase 3b (oost)’ is ontwikkeld op basis de nieuwe stedenbouwkundige opzet met ruimte voor ca. 70 woningen. Deze opzet bestaat in hoofdlijnen uit twee bouwblokken met grondgebonden woningen in drie bouwlagen.
Het plan is onderverdeeld in open stedelijk blok grenzend aan het toekomstige appartementengebouw aan de Bomschuitstraat/Rogstraat en een kleiner gesloten stedelijk blok grenzend aan de Ankerplaats. Het open stedelijk blok heeft een openbaar binnenterrein waar geparkeerd kan worden. Het blok bestaat uit ca. 46 woningen. De woningen aan de Haringkade zijn hier naar voren geplaatst om een volwaardige achtertuin met een parkeerplaats op eigen terrein bij deze woningen te kunnen realiseren. Het versmalde profiel van de Haringkade komt tevens voort uit de ambitie tot het realiseren van een autovrije wandelpromenade zonder rijbaan en parkeerplaatsen. Het kleinere blok ligt terug ten opzichte van de Haringkade, waarmee de rooilijn van de woningen in het verlengde van de woningen aan de Ankerplaats ligt. Het heeft geen binnenterrein. Hier worden ca. 25 woningen gerealiseerd.
Langs de Haringkade worden woningen gerealiseerd met een verhoogde entree conform de woningen in Aqua Nova. Het architectuurbeeld is hier gevarieerd: overwegend worden woningen van twee lagen met een dwarskap en tuitgevel gebouwd afgewisseld met woningen van twee lagen met een dwarskap en woningen van drie lagen met een plat dak. Ook in de uitwerking is het beeld hier gevarieerd: verschillende (kleuren) baksteen, gevelindelingen, entreetrappen en balkons of erkers.
Langs de Industrieweg en de dwarsstraten krijgen de woningen een langskap met in een aantal gevallen op de hoeken of halverwege de straten een accent door middel van een dwarskap. De woningen hebben overwegend twee lagen en een kap. Aan de Industrieweg is voor de woningen ruimte om een veranda of erker over twee lagen te realiseren. In de dwarsstraten – de Ankerplaats, de Kotterstraat en de Bomschuitstraat - is het mogelijk om aan de straatzijde een erker in één laag te realiseren. Voor de woningen van het kleinere stedenbouwkundige blok langs de Industrieweg aan de zijde van de Ankerplaats wordt rekening gehouden met een hogere goot- en dakhoogte. Achter deze woningen wordt onder een verhoogd terras voorzien in parkeren voor de omliggende woningen.
Wat betreft materialisering en uitwerking krijgen de woningen aan de dwarsstraten, en de Industrieweg een zelfde meer uniforme uitstraling dan de woningen aan de Haringkade.
Openbare ruimte
De straatprofielen bieden de mogelijkheid tot een goede inpassing van parkeren, groen en speelplekken. Ook op het binnenterrein van het grotere woonblok is ruimte voor de realisatie van groen en speelplekken. De bomenstructuur langs de Industrieweg, zoals ingezet in het naastgelegen woongebied Aqua Nova wordt doorgezet. Aan de Haringkade is geen verkeer en parkeren toegestaan, met uitzondering van de bereikbaarheid van de jachthaven voor laden en lossen en kortparkeren bij de hoofdentree. De bebouwing bij het blok aan de Ankerplaats staat in het verlengde van de rooilijnen langs de Haringkade en Industrieweg, zoals ingezet in het aangrenzende plan Aqua Nova.
3.2.2 Afwijkingen van bestemmingsplan 'Haringkade, herziening fase 3b'
De afwijkingen van de stedenbouwkundige opzet ten opzichte van de oorspronkelijke opzet, zoals deze is vertaald in bestemmingsplan ‘Haringkade, herziening fase 3b’ zijn de volgende:
· het plan wordt in tweeën gesplitst vanwege een snellere uitvoerbaarheid, de realisatie van het appartementencomplex aan de Bomschuitstraat/Rogstraat wordt met een aparte ruimtelijke procedure mogelijk gemaakt;
· binnen het plangebied komt het appartementencomplex aan de zijde van woongebied Aqua Nova te vervallen, hier is nu plaats voor grondgebonden woningen;
· het parkeren vindt niet meer grotendeels op eigen terrein plaats onder de woningen maar op maaiveld in de openbare ruimte. Wel wordt onder het blok met woningen aan de Industrieweg direct naast de Ankerplaats parkeren verdiept of op maaiveldniveau onder een (verhoogd) terras mogelijk gemaakt en krijgt een deel van de woningen langs de Haringkade in de achtertuin een parkeerplaats op eigen terrein aan de zijde van het Rederijplein;
· in dit deelgebied worden ca. 70 grondgebonden woningen gerealiseerd, tegen 225 woningen in het eerdere plan voor het gehele gebied (Haven, fase 3b oost en west);
· bij de woningen aan de Industrieweg en in de dwarsstraten – de Ankerplaats, de Kotterstraat en de Bomschuitstraat - kunnen veranda’s en/of erkers worden gerealiseerd;
· de woningen aan de Haringkade zijn naar voren geplaatst en krijgen bordessen en trappen. Parkeren en verkeer is niet meer mogelijk.
3.2.3 Beeldkwaliteit
Bij de nieuwe stedenbouwkundige opzet hoort ook een nieuwe visie voor de architectuur van de woningen. In overleg met Welstandscommissie zijn hiervoor de uitgangspunten opgesteld en vastgelegd in een stedenbouwkundige opzet en architectuurvisie. Deze visie is als bijlage bij de regels opgenomen.
3.2.4 Groen & water
Groen
Bij nieuwbouwplannen dient van tevoren voldoende ruimte voor groen te worden gereserveerd. Zo worden voor het programma van eisen, vanuit de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) eisen voor de toevoeging van groen opgenomen. Dit betekent een groentoevoeging van 75 m2 per woning, echter deze gelden met name voor uitleglocaties. Haven, fase 3b (00st) is een stedelijke inbreilocatie, waardoor deze richtlijn niet gehaald kan worden. Voor (de omgeving van) de Haven, fase 3b (oost) geldt dat de Noordduinen en de groene zone in Hoornes langs het uitwateringskanaal binnen 750 meter zijn gelegen. Binnen het plan wordt groen gerealiseerd door middel van bomen 0p het binnenterrein, langs de woonstraten en aan de Haringkade en de Industrieweg.
In de Haven, fase 3b (oost) kan niet aangesloten worden op een verbindende (hoofd) groenstructuur, wel maakt het naastgelegen Uitwateringskanaal deel uit van een ecologische hoofdwaterstructuur en bevindt zich net buiten het plangebied langs de Industrieweg een hoofdgroenstructuur.
3.3.1 Wonen
Het nieuwe stedenbouwkundige plan voor het Haven, fase 3b (oost) voorziet in een aantal van ca. 71 grotendeels grondgebonden woningen.
3.3.2 Verkeer
Ontsluitingsstructuur
De hoofdontsluitingen in dit gebied zijn de Industrieweg en de verderop gelegen Rogstraat.
Autoverkeer
De ontsluiting van het plangebied bestaat deels uit eenrichtingsverkeer. Vanuit de Rogstraat kan via de Haringkade de dwarsstraat tussen het appartementengebouw en het woonblok – de Bomschuitstraat -worden ontsloten. De rest van de woningen wordt vanuit de parallelweg van de Industrieweg ontsloten. Deze parallelweg loopt vanaf Aqua Nova parallel aan de Industrieweg tot aan het einde van het plangebied en komt dan weer uit op de Industrieweg. Vanuit de dwarsstraten – de Ankerplaats, de Kotterstraat en de Bomschuitstraat - worden het parkeerterrein in het centrale woonblok en het parkeren achter de woningen aan de Industrieweg ontsloten. Door de ontsluitingsstructuur blijft de Haringkade ter hoogte van de grondgebonden woningen autovrij.
Fietsverkeer
Voor fietsverkeer is geen eenrichtingsverkeer ingesteld. Voor fietsers is er een extra verbinding met Aqua Nova via de Haringkade. De centrale as door het Witte Hek via de Admiraal de Ruyterlaan wordt door het plangebied – middels de Kotterstraat - doorgetrokken tot de havenpier van de Stichting Jachthaven.
Openbaar Vervoer
In de huidige situatie rijdt er over de Industrieweg en Karel Doormanlaan geen lijnbus. De meest dichtbijgelegen haltes van openbaar vervoer liggen op de:
- Koningin Julianalaan lijn 31, 32, 35, 60 en 95;
- Zeeweg lijn 41, 60, 90 en 232;
- Rijnmond-Hoorneslaan lijn 31, 35 en 90.
Vooralsnog ziet het er naar uit dat er geen haltes gerealiseerd worden in de nabijheid van het plangebied.
3.3.3 Parkeren
De parkeernorm bedraagt gemiddeld minimaal 1,4 parkeerplaats per woning – conform de afspraken die ten grondslag liggen aan Haringkade, fase 3b en vastgesteld zijn door de Raad op 12 juli 2007 en nogmaals zijn goedgekeurd bij vaststelling van de stedenbouwkundige opzet en architectuurvisie op 26 januari 2012. Daarnaast worden in en naast het plangebied 80 parkeerplaatsen en ca. 5 kortparkeerplaatsen voor laden en lossen ten behoeve van de jachthaven gerealiseerd. Voor de overige functies in het geheel te ontwikkelen gebied voor Haven, fase 3b oost en west wordt aan de geldende normen voldaan. Door uitwisselbaarheid en de realisatie van 20 extra parkeerplaatsen voldoet de parkeerbalans voor het geheel te ontwikkelen gebied.
De parkeerplaatsen voor de woningen worden met name gerealiseerd in de dwarsstraten tussen de Industrieweg en de Haringkade, op het binnenterrein van het grote woonblok – het Rederijplein - en onder de verhoogde terrassen van het kleine blokje aan de Industrieweg. In het grote woonblok wordt bij de woningen aan de Haringkade per woning minimaal één parkeerplek op eigen terrein gerealiseerd. De parkeerplaatsen voor de Jachthaven liggen met name op de Haringkade tegenover de RABO-bank en op de parallelweg van de Industrieweg. De parkeerplaatsen zijn – uitgezonderd die bij de woningen aan de Haringkade en op de parkeerplaats van het Rogstraatgebouw – openbaar en daarom door zowel bewoners als bezoekers van de Jachthaven en viswinkel/restaurant te gebruiken.
3.3.4 Speelvoorzieningen
Bij nieuwe ontwikkelingen geldt volgens het speelplaatsenbeleid dat de formele speeloppervlakte binnen het plangebied 3% van het totale oppervlakte van het uitgeefbare terrein bedraagt. Omdat dit een binnenstedelijke uitbreidingslocatie betreft zal gestreefd worden de norm te behalen. Binnen het plangebied is voorzien in een speelplek aan het middengebied voor de jongste doelgroep en een speelruimte voor jongeren van 10 jaar en ouder aan de Haringkade. Deze voorzieningen gelden ook voor het toekomstige appartementencomplex aan de Bomschuitstraat/Rogstraat.
3.3.5 Afvalinzameling
De afvalinzameling in het plangebied vindt ondergronds plaats. Hiervoor zijn in de stedenbouwkundige opzet meerdere locaties voorzien. Deze voorzieningen vallen binnen de bestemming verkeer – verblijfsgebied.
HOOFDSTUK 4 MILIEU & OMGEVINGSASPECTEN
Aansluitend bij de eerder gemaakte afspraken over de ontwikkeling van dit gebied, wordt vormgegeven aan het duurzaamheidsbeleid. De klimaateisen(met name energieprestaties) zijn voor een deel geborgd in het bouwbesluit waar de bouwplannen aan moeten voldoen.
De gemeente biedt het gebruik van het GPR-Gebouw instrument aan aan ontwikkelaars om de prestaties van de bouwplannen te meten. De ontwikkelaar wordt geadviseerd te streven naar een ambitieniveau van minimaal duurzaam actief en het toepassen van het Politiekeurmerk of een norm van 7 uit het GPR-Gebouw instrument.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en de gebruiksmogelijkheden van de bestemming behouden blijven.
Toetsingskader
Om het begrip milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf/branche is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd maar zijn indicatief. Door middel van deze zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
De indeling van de bedrijven is vastgelegd in een afstandentabel, waarin de diverse milieuaspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van in het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. Ook bestaande bedrijven kunnen aan deze lijst getoetst worden. Bij deze selectie dienen milieuoverwegingen een belangrijke rol te spelen.
Bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 hebben een relatief geringe milieubelasting en zullen in het algemeen niet conflicteren met de woonbestemming. Bedrijven die als categorie 3 zijn gekwalificeerd dienen van geval tot geval te worden bezien, waarbij met name de afstand tot de woonbestemming in relatie tot de bedrijfsbestemming van belang is. Bedrijven die in categorie 4 of hoger worden gerangschikt dienen van vestiging binnen een woonomgeving te worden uitgesloten.
Onderzoek
Bestaande bedrijven
Van oorsprong is dit gebied een bedrijventerrein. De bestaande bedrijven binnen het plangebied worden allen uitgeplaatst of opgeheven.
Rondom het plangebied is de volgende inrichting aanwezig waarvan de milieuzone reikt tot in het plangebied:
Doeleinden |
Soort |
Bijzonderheid |
Milieucategorie SBI |
Recreatie |
Jachthaven, Haringkade 6A |
- |
3.1 |
De huidige milieuhygiënische situatie van de jachthaven is goed te noemen. Van een structureel klachtenpatroon is geen sprake.
Naast het plangebied zal, een gemengde functie voor een horeca/winkel/bedrijf opgenomen worden die past binnen de aard en functie van het gebied zelf en van het aangrenzende gebied, zoals een winkel met restaurant functie.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de jachthaven door het plan niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Ter plaatse van de beoogde woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Alvorens nieuwe geluidsgevoelige bebouwing kan worden gerealiseerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh)wordt voldaan. In verband met de relatie tussen de Wgh en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het aspect verkeerslawaai in en rondom het plangebied.
Toetsingskader
Verkeer en industrie zijn geluidsbronnen met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld. Het akoestisch onderzoek voor wegverkeer is uitgevoerd op grond van hoofdstuk 6 Wgh en hoofdstuk 3 van het Besluit geluidhinder (Bgh). In het geluidbeleid is de ambitie opgenomen in woongebieden te streven naar een geluidsbelasting van maximaal 63 dB ten gevolge van het wegverkeer op de eerstelijns bebouwing. Voor het omgevingsgeluid achter die eerstelijns bebouwing geldt een streefwaarde van 43 tot maximaal 48 dB. Dit streefbeeld is vooral van belang voor die locaties waar veranderingen aan de eerstelijns bebouwing worden beoogd.
De verkeergegevens zijn ontleend aan “Werkgroep onderzoek verkeersaspecten bestemmingsplannen” resultaten modelberekeningen van Goudappel en Coffeng 2020 Referentie RVMK, etmaalintensiteiten weekdag, motorvoertuigen, d.d. augustus 2011. De intensiteiten zijn geëxtrapoleerd met een toename van 1,5 % per jaar naar het jaar 2021, conform memo “toelichting percentage autonome verkeersgroei” d.d. 21 september 2009 van Goudappel Coffeng, kenmerk KWK040/Nhn/.
Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld. Burgemeester en wethouders hebben laatstelijk de “Nota geluid” vastgesteld op 18 augustus 2009. De gemeente Katwijk streeft naar een goed woon- en leefklimaat, ook op geluidbelaste locaties.
Een van de ontheffingscriteria die de gemeente als nadere eis heeft gesteld is dat woningen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afschermende functie vervullen voor andere woningen (in aantal ten minste de helft van het aantal woningen waarvan de afschermende functie wordt toegekend), of voor andere gebouwen of geluidgevoelige objecten.
Nieuwe woningen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
1. de woning heeft minimaal één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde van elk van de te onderscheiden geluidsbronnen; 2. de woning bevat voldoende verblijfsruimte(n) aan de zijde van de geluidluwe gevel. Dit geldt voor tenminste 30% van het aantal verblijfsruimten of van het oppervlakte van het verblijfsgebied; 3. indien de woning beschikt over een buitenruimte, die als verblijfsgebied dient, dan is deze bij voorkeur gesitueerd aan de geluidluwe zijde. Het geluidniveau mag in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidluwe gevel. Deze voorwaarde geldt voor maximaal één buitenruimte per woning. |
Het besluit tot vaststelling van hogere waarden moet tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Voor deze situatie is het college bevoegd om de verzochte hogere waarden vast te stellen. Deze moeten zijn vastgesteld voordat of gelijktijdig met het vaststellen met het bestemmingsplan.
Onderzoek
Wegverkeersgeluid
Het plangebied ligt binnen de Wet geluidhinder (Wgh)-toetsingszone van de Industrieweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom en heeft een maximale toegestane snelheid van 50km/uur en is hierbij zoneringsplichtig met een zone van 200m¹. De overige wegen in het plangebied en omgeving zijn 30km/uur gebieden.
Door de gemeente is een akoestisch rapport opgesteld (akoestisch onderzoek, 2011-15, plangebied Nieuwbouw woningen Haven fase 3b, rapportnr. 11-15, 21 september 2011).
Tabel: Resultaten akoestisch onderzoek, maximaal berekende geluidsbelastingen nieuwe woningen
Bron |
Voorkeurswaarde |
Maximale ontheffingswaarde |
Maximaal berekende geluidsbelasting |
Industrieweg |
48 dB |
63 dB |
59 dB* |
* : Overschrijding van de voorkeurswaarde
Industriegeluid
Binnen het plangebied zijn geen grote lawaaimakers toegestaan. Ook ligt het plangebied niet binnen een geluidzone rond een industrieterrein (artikel 41 Wet geluidhinder).
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van het verkeer op de Industrieweg. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 59 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden.
Het treffen van bronmaatregelen in de vorm van het verlagen van de etmaalintensiteit, verandering van de verkeerssamenstelling en/of het verder verlagen van de rijsnelheid, is gelet op de ontsluitende verkeersfunctie van de Industrieweg geen realistische oplossing om de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde te brengen.
Het vervangen van de huidige wegdekverharding door een geluidreducerend wegdek is uit het oogpunt van beheer, onderhoud en duurzaamheid niet realistisch.
De vast te stellen hogere waarden zijn:
- Industrieweg maximaal 58 dB 23 woningen
maximaal 59 dB 6 woningen
Voor deze woningen is een hogere grenswaarde vastgesteld (dossiernr. 2011-24452)
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het plangebied was overwegend in gebruik als bedrijventerrein. Het plangebied wordt voornamelijk ontwikkeld tot een woongebied.
Toetsingskader
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.
In de huidige situatie is sprake van een aanzienlijke bodemproblematiek met betrekking tot de kwaliteit van grond en grondwater. Zonder sanering van de bodem is de herontwikkeling van het gebied onmogelijk. De bodemverontreiniging is in beeld gebracht. Er zijn verschillende vlekken met onder andere olieverontreiniging en VOCL vastgesteld. Op 15 juli 2010 heeft de provincie Zuid- Holland haar goedkeuring gegeven aan het saneringsplan. Aan de hand van dit plan worden vanaf november 2011 graafwerkzaamheden uitgevoerd en zal een monitoring van de grondwaterverontreiniging plaatsvinden.
In het gebied is een bodemverontreiniging aanwezig. In het kader van de herontwikkeling van het gebied zal de bodem geschikt worden gemaakt voor de functie Wonen volgens het Besluit bodemkwaliteit.
Het plangebied was overwegend in gebruik als bedrijventerrein. Het plangebied wordt voornamelijk ontwikkeld tot een woongebied.
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de Wet milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De kern van dit hoofdstuk is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL), een bundeling van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Uit het NSL volgt het onderscheid tussen grote en kleine projecten:
· grote projecten, die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren;
· kleine projecten hebben geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit en behoeven niet te worden beoordeeld op luchtkwaliteit.
Het begrip ‘in betekenende mate’ (Wm, art. 5.16 lid 1c), is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Nibm). Een plan draagt niet in betekenende mate bij als aannemelijk wordt gemaakt dat de toename van de jaargemiddelde concentratie aan fijn stof of stikstofdioxide minder is dan 3 % van de grenswaarde van 40 ug/m3. Dan hoeft niet verder te worden getoetst aan de grenswaarden uit de wet. Naast de 3 %-grens uit het Besluit Nibm is er de Nibm-regeling, waarin categorieën van gevallen zijn benoemd welke in elk geval niet bijdragen. Onder die categorieën vallen woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) en kantorenlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg). Met de toepassing van de regeling wordt op cijfermatige wijze gekwantificeerd of een project in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Volgens de regelgeving moeten projecten die in elkaars nabijheid zijn gelegen, bij elkaar worden opgeteld. Het aantal te bouwen woningen in Haven Fase 3b (oost en west) wordt dan opgeteld bij die van Haven fase 2 (zuid). Samen zijn dit minder dan 1500 woningen. De plannen voldoen daarmee aan Nibm.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet ook worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
Onderzoek
De regionale verkeersmilieukaart (RVMK) is geraadpleegd. Daaruit blijkt dat in het peiljaar 2008 in het HollandRijnlandgebied geen overschrijdingen bestaan. De prognose voor 2020 laat zien dat concentraties voor NO2 en PM10 ten hoogste 35 ug/m3 zullen bedragen, ruimschoots beneden de grenswaarden. Daarom is er geen aanleiding voor een nader onderzoek.
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Naast landelijke regelgeving moet rekening worden gehouden met de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn uitgewerkt in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Samen zorgen deze bepalingen voor bescherming van de soorten én bescherming van de leefgebieden.
Toetsingskader
De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. Op de website van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) zijn alle beschermde gebieden opgenomen in de Gebiedendatabase.
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
In of nabij het plangebied zijn geen milieubeschermingsgebieden aanwezig.
In het kader van de Flora- en faunawet dient voor aanvang van de uitvoeringswerkzaamheden in het plangebied onderzoek worden gedaan naar mogelijk negatieve effecten op beschermde soorten en zo nodig bij het bevoegde gezag een ontheffing worden gevraagd. Omdat de meeste sloopwerkzaamheden al hebben plaatsgevonden en er is aangevangen met werkzaamheden aan de bodem, is een nader Ecologisch onderzoek voor dit plangebied echter niet zinvol.
4.7 Externe veiligheid
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico’s mede de ruimtelijke mogelijkheden.
Toetsingskader
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Onderzoek
In het plangebied zijn geen bedrijven waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Er zijn geen hoofdtransportleidingen voor gevaarlijke stoffen aanwezig, die in het kader van externe veiligheid bijzonder aandacht moeten krijgen. Routes voor gevaarlijke stoffen zijn binnen het plangebied niet aangewezen.
Conclusie
In het plangebied zijn geen activiteiten, waarvan de risico’s beoordeeld moeten worden in het bestemmingsplan.
Het huishoudelijk afval wordt gescheiden ingezameld door middel van ondergrondse metrocontainers voor GFT- en voor restafval. Vanwege de beperkte openbare ruimte en op basis van esthetische argumenten gaat de voorkeur zelfs uit naar ondergrondse verzamelplaatsen.
Ondergrondse inzamelvoorzieningen zijn nutsvoorzieningen en vallen, voor zover gelegen binnen verkeers- of groenbestemmingen, onder de toegelaten bouwwerken en voorzieningen.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Het water in het plangebied valt onder beheer van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met de waterbeheerder vindt overleg plaats.
De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:
1. Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
2. Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
3. Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
4. Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.
Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:
· Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.
· Toepassen grasdaken.
· Toepassen half open verharding.
· Toepassen flauwer taluds watergangen.
· Wadi’s.
Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd. Indien open water gedempt wordt, moet dit volledig gecompenseerd worden. In dit bouwplan neemt het verhard oppervlak juist af en wordt geen water gedempt. Daarom is aanleg van extra wateroppervlak niet nodig.
In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater.
De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.
In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Derhalve dient bij dit plan rekening gehouden te worden met grondwateroverlast. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.
Het maaiveld binnen het plangebied ligt op circa 1.20m+ NAP. Van het maaiveld tot aan NAP is een matig fijne tot matig grove kleihoudende zandlaag aanwezig. Onder deze zandlaag komt een plaatselijke zandhoudende keilaag voor die slecht waterdoorlatend is. De grondwaterstanden uit het geohydrologisch onderzoek Katwijk geven aan dat in het gebied hoge grondwaterstanden zijn. Isohypsen van het freatisch grondwater geven een stroomrichting van het grondwater aan in de richting van het Uitwateringskanaal. In het plan wordt het mogelijk een deels verdiepte parkeergarage opgenomen die de grondwaterstroming verstoort. Het is nodig om in het plan een drainagestelsel aan te leggen om het grondwaterpeil te verlagen en de verstoring van de afvoer van grondwater door de parkeergarage naar het Uitwateringskanaal op te vangen.
Oppervlaktewater
In de directe omgeving is ten noorden van het plangebied het Uitwateringskanaal als oppervlaktewater aanwezig. Het Uitwateringskanaal is een vaarroute en een van de hoofdafvoeren van overtollig water van Rijnlands boezem. Binnen het plangebied zal per saldo geen toename van verhard oppervlak optreden. Daarom is geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater noodzakelijk.
De waterketen omvat de productie en distributie van drinkwater, het afvoeren van afvalwater en regenwater via riolering en de zuivering van het afvalwater. Het gezuiverde afvalwater komt terug in het watersysteem. Langs de Industrieweg direct ten zuiden van het plangebied ligt een transportriool. Deze staat op de nominatie om vervangen te worden. In het plan zal een gemengd stelsel worden aangelegd.
Afkoppelen
Gezien de aanwezigheid van het nabijgelegen Uitwateringskanaal wordt gestreefd naar een maximale afkoppeling van schoon regenwater. De hoeveelheid af te koppelen verhard oppervlak is afhankelijk van de capaciteit van de bestaande doorvoeren door de stalen damwand langs het Uitwateringskanaal. Nadere berekeningen moeten uitwijzen of de aanwezige doorvoeren kunnen volstaan of dat er nieuwe
doorvoeren moeten worden gemaakt.
Van het plangebied maakt geen ecologische zone deel uit. In de buurt van het plangebied loopt wel een groene hoofdstructuur langs de Industrieweg.
Op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de gemeente Katwijk is het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
In de zeer directe nabijheid van het plangebied (op minder dan 100 meter van de grens van het bestemmingsplangebied) zijn diverse vondsten uit de periode 1e eeuw voor Chr. tot 13e eeuw na Chr. gedaan; het betreft vondsten van aardewerk, (Romeinse) dakpannen en beschilderd pleisterwerk, maar ook een grafveld uit de Vroege Middeleeuwen. Op iets groter afstand (tussen 100 en 500 m) zijn houten structuren opgegraven of waargenomen waarvan functie en datering niet geheel duidelijk is. Niet onwaarschijnlijk betreft het beschoeiingen of palissades die samenhangen of deel uitmaken van havenwerken of kades uit de Late Middeleeuwen.
De Romeinse Rijnloop wordt meer naar het noorden verwacht. Op ca. 100 m ten oosten van het bestemmingsplangebied is in 1906-1911 een grafveld met crematies en inhumaties uit de Merovingische periode opgegraven (ca 450-725 na Chr.), een grote zeldzaamheid in het West-Nederlands kustgebied (ARCHIS waarnemingsnummer 23990; Holwerda, 1912). In de in een opgeworpen heuvel van klei aangetroffen graven werden goed bewaarde skeletresten en vele bijgiften aangetroffen.
Onder de heuvel werden Romeinse sporen aangetroffen. Over de NAP hoogte van het voorkomen van sporen uit genoemde perioden kan op basis van de opgravingsverslagen niet meer worden gesteld dan dat er sporen uit de Vroege Middeleeuwen kunnen voorkomen tot op een diepte van ‘maximaal 1,5 meter boven het grondwaterniveau van 1910’.
Het bureau RAAP heeft in februari 2006 een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd. Deze rapportage is in april 2006 opgesteld en op 5 september 2006 herzien. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hieronder beschreven.
Onderzoek
In het archeologisch vooronderzoek (bureau- en inventariserend veldonderzoek), opgesteld door RAAP, wordt geconcludeerd dat in tegenstelling tot wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek (middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd of later) in het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van vindplaatsen. De top van de afzettingen van de Oude Rijn is over het algemeen wel intact en niet aangetast door (sub)recente bodemingrepen. Hoewel er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten zijn aangetroffen of van een opgeworpen kleilichaam (dat samen zou kunnen hangen met het ten zuidoosten van het plangebied gelegen vroeg-middeleeuwse grafveld), is aanbevolen het zuidoostelijke deel van het plangebied (ter hoogte van de boringen 7, 13 en 19) door middel van een proefsleuvenonderzoek nader te onderzoeken op het voorkomen van archeologische resten. De reden hiervoor is dat op basis van het uitgevoerde karterend booronderzoek niet uitgesloten kan worden dat overblijfselen van het grafveld in dit deel van het plangebied aanwezig zijn.
Naar aanleiding van de aanbevelingen uit dit onderzoek en enkele aangetroffen archeologische vondsten tijdens milieusaneringen, zijn in het gebied meerdere proefsleuven aangelegd.
Conclusie
Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat in het centrale deel van het plangebied sprake is van archeologische resten uit de Romeinse Tijd. Waarschijnlijk zijn deze resten direct te relateren aan de aanwezigheid van de Romeinse Limes in het gebied. Het betreft verspreidde locaties met Romeins vondstmateriaal, met name bouwmaterialen, maar geen vondstlagen of pakketten of concentraties met grondsporen. De archeologische resten bevinden zich op een gemiddelde diepte van 0,70 m a 0,80 m. beneden het maaiveld.
Aan de hand van de bouwplannen voor het gebied, kan geconcludeerd worden dat deze resten niet vergraven zullen worden door de bouwplannen en dat deze resten in de grond tussen eventuele heipalen bewaard kunnen blijven. Op basis van de onderzoeken zal daarom voor een deel van het gebied een dubbelbestemming waarde-archeologie gelden. (Bijlage 1: Raap-Rapport 2517, Plangebied Haven fase 3b, gemeente Katwijk, Archeologisch vooronderzoek: een waarderend proefsleuvenonderzoek, dossiernr. 2012-oo3813)
De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Het bestemmingsplan ‘Haven, fase 3b (oost)’ bevat het juridisch-planologisch instrumentarium voor de ontwikkeling van een nieuw woongebied. Bij de indeling en opzet van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening (Wro, voorheen Wet op de Ruimtelijke Ordening; WRO) en het Besluit op de ruimtelijke (Bro) ordening bieden.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de
digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en
oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik,
zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het
maximumbebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen
een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij
gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete
verruiming daarvan of juist een beperking. Een voorbeeld hiervan in het plan is
'parkeergarage'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de
verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
· Inleidende regels;
· Bestemmingsregels;
· Algemene regels;
· Overgangs- en slotregel.
Artikel 1: Begrippen
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Enkelbestemmingen
Artikel 3: Tuin (T)
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Binnen de bestemming tuin mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 1” mogen bordessen en trappen worden gebouwd.
Artikel 4: Verkeer (V)
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een (boven) lokale ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden. De bestemming verkeer geldt voor de Industrieweg.
Artikel 5: Verkeer – Verblijfsgebied (V-VB)
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en paden met een functie voor verblijf. Het gemotoriseerde verkeer is hieraan ondergeschikt. Binnen deze bestemming is het innemen van een standplaats toegestaan. De bestemming verkeer – verblijfsgebied geldt voor alle overige straten in het gebied.
Artikel 6: Wonen (W)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep, bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
Artikel 7: Waarde-Archeologie (WR-A)
De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Artikel 8: Anti-dubbeltelbepaling
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Artikel 9: Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 10: Algemene wijzigingsregels
Met deze regel wordt het mogelijk gemaakt de grenzen van het bestemmingsvlak te overschrijden met ten hoogste 10%, wanneer dit nodig is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken.
Artikel 11: Overige regels
Hieronder valt de werking wettelijke regelingen, waarmee wordt aangegeven dat voor het plan alle wettelijke regelingen gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 12 : Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- danwel een omgevingsvergunning om te bouwen, is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.
Artikel 13 : Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Haven, fase 3b (00st)”.
Het plan is in het kader van het vooroverleg ter advisering naar de diverse overleginstanties gestuurd. In totaal hebben 4 instanties op het voorontwerp bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” gereageerd. In deze paragraaf worden de reacties kort weergegeven. Tevens wordt aangegeven hoe de reacties in het plan zijn verwerkt.
1. Reactie ingediend door Provinciale Staten van Zuid-Holland
De Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 24-10-2011 aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” conform het provinciale beleid is zoals vastgelegd in de provinciale Structuurvisie.
Reactie gemeente Katwijk
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
2. Reactie ingediend door de Kamer van Koophandel Den Haag, kantoor Leiden
De Kamer van Koophandel heeft op 31-10-2011 aangegeven geen commentaar te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)”.
Reactie gemeente Katwijk
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
3. Reactie ingediend door Ministerie van VROM
Het Ministerie van VROM heeft op 02-11-2011 aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen.
Reactie gemeente Katwijk
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
4. Reactie ingediend door het Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 09-11-2011 aangegeven dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de locale waterhuishouding.
In de toelichting bij paragraaf 2.3.3 – het beleid van het Hoogheemraadschap – wil het Hoogheemraadschap graag benadrukt zien dat voor grondwateronttrekking (aanleg parkeerkelder) een ontheffing nodig is op grond van Rijnlands keur.
Reactie gemeente Katwijk
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
5. Geen reactie ingediend door RACM
6. Geen reactie ingediend door de brandweer
Het ontwerpbestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” heeft vanaf 30 december 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. In totaal zijn er 5 zienswijzen op het plan ingediend.
De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de “Nota Zienswijzen en Wijzigingen Bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)”, die als bijlage van de toelichting onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Conform deze Nota zijn enkele wijzigingen verwerkt in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)“ wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning om te bouwen, te innen.
Consequenties bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)”
Het bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” betreft een ontwikkellocatie. Voor het bestemmingsplan is er daarom in beginsel een verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.
De gemeente Katwijk heeft alle gronden die benodigd zijn voor de realisatie van dit bestemmingsplan in het bezit. Doordat er geen andere grondeigenaren zijn dan de gemeente kan het exploitatieplan achterwege blijven. De grondexploitatie behorend bij het plan sloot, ondanks een bijdrage vanuit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, met een tekort. De oorzaken van dit tekort zijn met name de hoge verwervingskosten en hoge kosten voor de bodemsanering. Dit is niet ongebruikelijk bij de transformatie van een binnenstedelijk, oud bedrijfsterrein naar een woonlocatie. De gemeenteraad erkent het belang van de herontwikkeling van het gebied en was daarom bereid om het tekort te dragen. Door het afwaarderen van de grondwaarde heeft de gemeenteraad de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. De grondexploitatie is na deze afwaardering budgetneutraal.
De gemeente Katwijk heeft in het 'Handhavingsbeleidsplan bouwregelgeving' het handhavingsbeleid voor de komende jaren vastgelegd. Het doel is het voeren van een eenduidig, consistent en adequaat beleid ten aanzien van handhaving.
Na de rampen in Enschede en Volendam staat het probleem van het ontbreken van adequate handhaving in het middelpunt van de belangstelling. Gemeenten moeten meer aandacht besteden aan handhaving van de regelgeving. Handhaving is belangrijk om een goed woon-, werk- en leefklimaat binnen de gemeente te kunnen verkrijgen en behouden en is het nodig om tot een goed kwaliteitsbeheer van de bebouwde omgeving te komen. In de bouwregelgeving zijn regels opgenomen om dit zowel voor de burger als voor de overheid te kunnen bewerkstelligen.
De bouwregelgeving is voornamelijk opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de bouwverordening en het Bouwbesluit. De naleving van deze regels is van belang voor het effect van de bouwregelgeving en daarmee de kwaliteit van de bebouwde omgeving. Een intensieve en adequate handhaving is derhalve noodzakelijk.
Het uitgangspunt is dat elke overtreding zo spoedig mogelijk wordt gesanctioneerd. In sommige situaties zal niet direct tot handhaving overgegaan kunnen worden vanwege de hoeveelheid handhavingszaken en de drukte bij het team Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving. De ene overtreding heeft echter meer prioriteit dan de andere en daarom is een lijst met prioriteiten opgenomen.
De volgende situaties hebben een hoge prioriteit:
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming.
Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning om te bouwen, en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft de afdeling Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Het bestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)” doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De gemeente zal in deze periode een informatiebijeenkomst organiseren over het nieuwe bestemmingsplan. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg en informatiebijeenkomst, kunnen leiden tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan “Haven, fase 3b (oost)”.
Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 (nieuwe) Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.