Planregels behorende bij bestemmingsplan Haven, fase 3b (oost)

 

 

 

 

Plan:                            Haven, fase 3b (oost)

Status:                         Vastgesteld

Plantype:                     Bestemmingsplan

IMRO-idn:                    NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-va01

 

 

 

 

 

 

 

 


Inhoud van de regels

Hoofdstuk 1         Inleidende regels  3

Artikel 1                    Begrippen  3

Artikel 2                    Wijze van meten  10

Hoofdstuk 2         Bestemmingsregels  11

Artikel 3                    Tuin(T) 11

Artikel 4                    Verkeer (V) 12

Artikel 5                    Verkeer – Verblijfsgebied (V-VB) 13

Artikel 6                    Wonen (W) 14

Artikel 7                    Waarde – Archeologie (WR - A) 17

Hoofdstuk 3         Algemene regels  19

Artikel 8                    Antidubbeltelbepaling  19

Artikel 9                    Algemene bouwregels  20

Artikel 10                  Algemene wijzigingsregels  21

Artikel 11                  Overige regels  22

Hoofdstuk 4         Overgangs- en slotregel 23

Artikel 12                  Overgangsrecht 23

Artikel 13                  Slotregel 24


Hoofdstuk 1     Inleidende regels

                      

 

Artikel 1  Begrippen

1.1.                                                 plan

het bestemmingsplan 'NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-va01' van de gemeente Katwijk.

 

1.2.                                                bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand 'NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-va01 met de bijbehorende regels.

 

1.3.                                                aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge­volge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4.                                                aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5.                                                aaneengebouwde woningen

blokken van meer dan twee aan elkaar gebouwde woningen.

 

1.6.                                                aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

 

1.7.                                                aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.8.                                                achtererf

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.

 

1.9.                                                achtergevel

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

 

1.10.                                             achtergevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

 

1.11.                                              balkon

een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een woning behorende bui­tenruimte vanaf de eerste bouwlaag.

 

1.12.                                             bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

1.13.                                             bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

1.14.                                             bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

 

1.15.                                             bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

1.16.                                             bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.17.                                             bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.18.                                             bijgebouw

een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, zoals een garage en een schuur, dat al dan niet een functionele eenheid vormt met een hoofdgebouw, en daaraan in bouwkundig opzicht ondergeschikt is.

 

1.19.                                             bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergro­ten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veran­deren van een standplaats.

 

1.20.                                            bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.21.                                             bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die groten­deels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.

 

1.22.                                            bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar be­horende bebouwing is toegelaten.

 

1.23.                                            bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.24.                                            bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

 

1.25.                                            bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij di­rect hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.26.                                            carport

een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.

 

1.27.                                            consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op de consument­verzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrij­vig­heid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van hand­werk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate ge­hand­haafd blijft en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woon­functie, zoals: fotograaf, autorijschool (geen theorie), bloemschikker, decorateur, fietsenmaker, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, schoonheidsspecia­list/kapsalon, nagelstudio, prothesemaker en anders daarmee gelijk te stellen activiteiten.

 

1.28.                                            dakkapel

een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.

 

1.29.                                            dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

 

1.30.                                            deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commis­sie van deskundigen.

 

1.31.                                             detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.32.                                            dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kap­salons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren, in­ternetwinkels en bankfilialen.

 

1.33.                                            dwarskap

een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel).

 

1.34.                                            erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

 

1.35.                                            erker

een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.

 

1.36.                                            gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.37.                                            geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

 

1.38.                                            gemeenschapsruimte

een ruimte of accommodatie die vooral bedoeld is voor activiteiten van sociaal-culturele aard ten behoeve van de bewoners van het wooncomplex.

 

1.39.                                            hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het be­langrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.40.                                            horeca

een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onder horeca begrepen. Bij deze begrippen is een on­derscheid gemaakt tussen licht, middel en zware horeca, welke in de regels wordt gebezigd. Tot de in de a t/m g genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard,  omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

- Lichte horeca (categorie 1):

a.          winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafe­taria/snackbar, shoarmazaak, automatiek, tearoom, conditorei, koffiehuis, coffee­shop, brasserie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;

b.         restaurant/cafetaria/snackbar/shoarmazaak/automatiek: een bedrijf, dat in hoofd­zaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is;

c.          zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van ge­legenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

d.         daghoreca: een bedrijf (zoals een koffiehuis, brasserie, ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsves­tigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken met uitzondering van alcoholische dranken;

e.         hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

f.           pension: een gebouw, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie;

- Middelzware horeca (categorie 2):

g.          bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeel­telijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

- Zware horeca (categorie 3):

h.         discotheek of dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

 

1.41.                                             huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge ver­bondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

 

1.42.                                            kamerverhuurbedrijf

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:

a.      de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²;

b.     de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.

 

1.43.                                            kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

 

1.44.                                            langskap

een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap).

 

1.45.                                            maaiveld/peil

a.           voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.          in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.

 

1.46.                                            NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

 

1.47.                                            nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceer­stations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor tele­communicatie.

 

1.48.                                            ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een luifel, schoorsteen en een frans balkon, met uit­zondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond).

 

1.49.                                            ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.

 

1.50.                                            onderkomen

een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken ‑ voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.

 

1.51.                                             parkeergarage

een ruimte geheel of gedeeltelijk overdekt  voor de stalling van voertuigen alsmede voor bergingen.

 

1.52.                                            parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve gemotoriseerd verkeer.

 

1.53.                                            platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grond­oppervlakte van het gebouw beslaat.

 

1.54.                                            uitbouw

een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een woning bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.

 

1.55.                                             verbeelding

voorheen plankaart; de digitale kaart met bijbehorende verklaring 'NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-on01 waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.

 

1.56.                                            verdieping

een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.

 

1.57.                                             voorerf

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.

 

1.58.                                            voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.

 

1.59.                                            voorgevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

 

1.60.                                            vrijstaande woning

een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

 

1.61.                                             waterstaatkundige kunstwerken

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

 

1.62.                                            woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.

 

1.63.                                            zijgevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de  achtergevel of voorgevel.

 

1.64.                                            zorgwoning

woning bestemd voor groepen, zoals ouderen en personen met fysieke en psychische beperkingen, waar intensieve zorgverlening/begeleiding mogelijk is (zoals voor rolstoelgebruik) en/of zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, woon-zorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstencentrum.

 

 


Artikel 2      Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1.                                                afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceel­grenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

 

2.2.                                               afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.

 

2.3.                                               bouwhoogte van een antenne-installatie

a.           ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;

b.          ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)anten­ne-installatie.

 

2.4.                                               bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil/maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

 

2.5.                                               lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeen­schappelijke scheidsmuren).

 

2.6.                                               dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.7.                                               goothoogte van een bouwwerk

vanaf het maaiveld tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.8.                                               inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.9.                                               oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.10.                                            vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

 


Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3          Tuin (T)

3.1.                                                Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

 

3.2.                                               Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

3.2.1.      Algemeen

a.         op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden ge­bouwd;

b.        ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 1” [sba-1]: trappen en bordessen;

c.         de bouwhoogte van trappen en bordessen inclusief hekwerk of balustrade bedraagt ten hoogste 2 m;

d.        de bouwhoogte van erfafscheidingen voor en tot en met 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;

e.         de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;

f.          de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m;

g.         de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 1 vlaggenmast mag worden geplaatst.

 


 

Artikel 4         Verkeer (V)

4.1.                                              Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken,  fiets- en voetpaden;

b.        kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;

c.         evenementen;

d.        bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen,  groen-, speel- en nutsvoor­zieningen en water.

                                                              

4.2.                                             Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.         op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;

b.        de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 4 m.

 

4.3.                                             Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

a.         het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

b.        het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;

c.         het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloei­bare afvalstoffen;

d.        het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.


Artikel 5         Verkeer – Verblijfsgebied (V-VB)

5.1.                                                Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgele­gen gronden;

b.        kruisingen, overbruggingen , tunnels en viaducten;

c.         standplaatsen voor verkoop;

d.        evenementen;

e.         een hekwerk ten behoeve van de naast het plangebied liggende jachthaven;

f.          bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeers-, groen-, speel-, parkeer-, nutsvoor­zieningen en water.

                              

5.2.                                               Bouwregels

5.2.1.     Gebouwen

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.         op of in deze gronden worden uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd;

b.         de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;

c.         de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 15 m² per voorziening.

 

5.2.2.     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

a.         de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 4 m.

 

5.3.                                               Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

a.         het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

b.        het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;

c.         het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloei­bare afvalstoffen;

d.        het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

 

 


 

Artikel 6         Wonen (W)

6.1.                                                Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

b.        ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' (pg): een parkeergarage;

c.         ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p): parkeerplaatsen;

d.        ter plaatse van de aanduiding ‘geen terras toegestaan’ (-tr): is geen terras toegestaan;

e.         bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.

 

6.2.                                               Bouwregels

Op de gronden  mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

6.2.1.     Hoofdgebouwen

a.         hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b.        als hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

·       ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' [aeg]: aaneengebouwde woningen;

·       ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’[gs]: gestapelde woningen;

c.         de goothoogte en bouwhoogte van de gebouwen, bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven hoogte;

d.        het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven aantallen per aanduidingsvlak;

e.         in aanvulling op het bepaalde onder a tot en met d geldt voor de uitwerking van de bouwvlakken de uitganspunten zoals genoemd in de “stedenbouwkundige opzet en architectuurvisie” die als bijlage deel uitmaakt van het bestemmingsplan, met dien verstande dat alleen dat deel van de bijlage van toepassing is die betrekking heeft op de laagbouw ofwel deelgebieden II en III;

f.          bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend achter-, voor- dan wel zijdakvlak maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts een dakkapel is toege­staan op het dakvlak van de onderste verdieping.

 

 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

a.         bij percelen kleiner dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde en vrij­staande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 50 m² met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;

b.        bij percelen gelijk of groter dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 65 m² met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van een uitbouw of een bijgebouw als onderdeel van de maximaal mogelijke achter- en voorerfbebouwing ten hoogste 50 m² bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;

c.         de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;

d.        de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;

e.         in afwijking van het bepaalde in sub d bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de zijgevel van een woning maximaal 6 m;

f.          op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;

g.         op aan- en uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m;

 

Bouwwerken, geen gebouw zijnde

a.         de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;

b.        de bouwhoogte van erfafscheiding elders bedraagt ten hoogste 2 m;

c.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;

d.        de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 1 vlaggenmast mag worden geplaatst.

 

6.3.                                               Afwijken van de bouwregels

6.3.1.      Afwijken ten behoeve van mindervaliden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3 sub a en b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen- en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot met maximaal 50 m² ten behoeve van mindervaliden, met inachtneming van de volgende regels:

a.         voorafgaande aan het afwijken winnen burgemeester en wethouders ad­vies in omtrent de (medische) noodzaak bij en onafhankelijke deskundige;

b.        er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het straat- en bebouwingsbeeld waar­bij rekening wordt gehouden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwa­liteit, mede gelet op:

1.     een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeeld;

2.    de samenhang tussen bebouwing.

 

6.4.                                               Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

a.       ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p) wordt ten minste 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein gerealiseerd;

b.      er geldt een parkeernorm van gemiddeld 1,4 parkeerplaats per woning;

c.       voor de inrichting en aanleg van de parkeervoorzieningen gelden de eisen uit het parkeernormenbeleid van Katwijk;

d.      op deze gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit in of bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:

1.          het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2;

2.         bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

dit betekent onder meer dat:

a.      voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;

b.     het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen voorzieningen betreft met een publiekaantrekkend karakter;

c.       het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de ac­tiviteiten in de woning of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

3.         het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroor­zaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte en/of er geparkeerd wordt op eigen terrein;

4.         het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten;

5.         prostitutie niet is toegestaan;

6.         het in geval van een consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten het een eenmansbedrijf betreft;

e.         permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijgebouwen is niet toegestaan;

f.          het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbe­drijf is niet toegestaan.


 

Artikel 7                  Waarde – Archeologie (WR-A)

7.1.                                                Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorko­mende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

7.2.                                               Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en:

a.       de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen, een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouder in voldoende mate is vastgesteld;

b.      de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteit niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, voorschriften te verbinden, gericht op:

1.     het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen worden, zoals alternatieve funderingsmethoden of beschermende bodemlagen;

2.     het doen van archeologische opgravingen;

3.     begeleiding van het bouwrijp maken en van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

c.       het bepaalde in lid 2 onder sub a en b is niet van toepassing indien:

1.     het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;

2.     er geen grondwerk wordt verricht dieper dan 70 cm onder maaiveld(peil).

 

7.3.                                               Omgevingsvergunning voor het aanleggen       

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning

(omgevingsvergunning voor het aanleggen) van het college van burgemeester en wethouders de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a.         het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 m;

b.        grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diep­ploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, ver­ruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drai­nage;

c.         het verlagen van het waterpeil;

d.        het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

e.         het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

f.          het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stob­ben worden verwijderd;

g.         het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

h.        het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidin­gen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

7.3.2.      Het verbod als bedoeld in lid 3.1 is niet van toepassing indien:

a.         het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 70 cm onder het maaiveld

b.        op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

c.         de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantin­gen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

d.        de werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitge­voerd.

 

7.3.3.      Een omgevingsvergunning voor het aanleggen wordt verleend indien:

a.         de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het aanleggen een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.        de betrokken archeologisch waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de werken niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het aanleggen voorschriften te verbinden, gericht op:

1.     het treffen van maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem behou­den kunnen worden;

2.    het doen van archeologische opgravingen;

3.    begeleiding van de werken door een archeologisch deskundige.

 

7.4.                                               Wijzigingsbevoegdheid 

Het college van Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 1e lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening, geheel of gedeeltelijk de verbeelding van het bestemmingsplan te wijzigen door op de verbeelding de aanduiding Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of van omvang te veranderen indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is;


 




Hoofdstuk 3     Algemene regels

 

Artikel 8                 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 


Artikel 9                 Algemene bouwregels

9.1.                                                Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aandui­dingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

a.         tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, bordessen, trappen(huizen), galerijen, hellingba­nen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;

b.        andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;

c.         technische installaties, mits:

1.      deze bouwdelen indien mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte en van omwonenden worden geplaatst;

2.    de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;

3.     het bedrijf/ de installatie op de aanbevolen afstand van woningen staat volgens de brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of  de technische installatie noodzakelijk is door nieuwe wet- of  regelgeving.

 

9.2.                                               Ondergronds bouwen

9.2.1.     Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerk  zijnde en voor het uitvoeren van werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, gelden de volgende bepalingen, tenzij in de regels anders is opgenomen:

a.         ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan binnen en buiten het bouwvlak, waarbij een maximum oppervlakte van 30 m2 is toegestaan buiten het bouwvlak;

b.        de ondergrondse bouwdiepte van de ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder maaiveld;

c.         bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking ge­nomen.

 

 Afwijken van de regels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2 sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouw­diepte van maximaal 10 m onder maaiveld onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

 


 

Artikel 10             Algemene wijzigingsregels

10.1.                                             Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 


 

Artikel 11             Overige regels

 

11.1.                                              Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

 


 

Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregel

 

Artikel 12             Overgangsrecht

12.1.                                             Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.         een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aan­wezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt ver­groot,

1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.   na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of ver­an­derd, mits de aanvraag van de bouw- danwel een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.        burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eer­ste lid met maximaal 10%;

c.         het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2.                                            Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.         het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.        het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid on­der a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.         indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.        dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.


Artikel 13             Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Haven, fase 3b (oost) Katwijk' en NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-va01.

 

 

Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Katwijk d.d.                  tot vaststelling van het be­stemmingsplan 'Haven, fase 3b (oost) en  NL.IMRO.0537.bpKAThavenfase3bo-va01'.