Planregels

 

Bestemmingsplan Noordelijke Randweg

Gemeente Hellevoetsluis

 

22 april 2010

 

INHOUDSOPGAVE

 

HOOFDSTUK 1          INLEIDENDE REGELS

Artikel 1           Begrippen

Artikel 2           Wijze van meten

HOOFDSTUK 2          BESTEMMINGEN

Artikel 3           Agrarisch

Artikel 4           Bedrijf

Artikel 5           Groen

Artikel 6           Natuur

Artikel 7           Verkeer

Artikel 8           Water

Artikel 9           Wonen - 2

Artikel 10         Waarde - Archeologie

HOOFDSTUK 3          ALGEMENE REGELS

Artikel 11         Anti dubbeltelregel

Artikel 12         Algemene bouwregels

Artikel 13         Algemene gebruiksregels

Artikel 14         Algemene aanduidingsregels

Artikel 15         Algemene ontheffingsregels

Artikel 16         Algemene wijzigingsregels

Artikel 17         Algemene procedureregels

Artikel 18         Overige regels

HOOFDSTUK 4          OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 19         Overgangsrecht

Artikel 20         Slotregel

 

 

HOOFDSTUK 1         INLEIDENDE REGELS               terug naar inhoudsopgave

Artikel 1        Begrippen                     terug naar inhoudsopgave

1.1              Plan:

Het bestemmingsplan “Noordelijke Randweg” van de gemeente Hellevoetsluis.

 

1.2              Bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0530.BPNoordRandweg2010-vg01 met de bijbehorende regels.

 

1.3              Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels  worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4              Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5              Aan huis gebonden beroep:

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het beroep of bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven;

 

1.6              Aan huis gebonden bedrijf

Het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bijgebouwen past en de woonfunctie behouden blijft.

 

1.7              Aan- of uitbouw:

Een aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw of een deel van het hoofdgebouw, al dan niet in functioneel opzicht van het hoofdgebouw te onderscheiden, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

 

1.8              Agrarisch bedrijf:

Een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a.         grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond.

 

1.9              Archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

 

1.10          Bebouwing:

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.11          Bedrijfswoning:

Een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende terrein of bouwwerk(en) noodzakelijk is.

 

1.12          Bestaand:

a        bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

b        bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.

 

1.13          Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.14          Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.15          Bijgebouw:

Een aangebouwd of vrijstaand gebouw, dat ruimtelijk (qua hoogte en omvang) ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw.

 

1.16          Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.17          Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

 

1.18          Bouwlaag:

Een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder. De maatvoering van het Bouwbesluit dient in acht te worden genomen.

 

1.19          Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

 

1.20          Bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

 

1.21          Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.22          Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.23          Detailhandel:

Het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

 

1.24          Erf:

Al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

1.25          Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.26          Geluidzoneringsplichtige inrichting:

Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

 

1.27          Hoofdgebouw:

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.28          Infiltratievoorziening:

Voorziening voor het doorsijpelen van regenwater in de bodem.

 

1.29          Inwoning:

Tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg, waarbij gebruik wordt gemaakt van gezamenlijke voorzieningen en er sprake is van de huisvesting van één huishouden.

 

1.30          Kampeermiddelen:

a        tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;

b        enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;

c         een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

 

1.31          Keur:

Wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen.

 

1.32          Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

1.33          Paardenbak:

Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrij-activiteiten met een ondergrond van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te versterken, al dan niet voorzien van een omheining en zonder verlichting.

 

1.34          Paardenstalling:

Het houden van paarden en pony's, ondergeschikt aan de bedrijfsvoering, ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's te stellen en te weiden; onder paardenstalling wordt geen manege verstaan.

 

1.35          Peil:

a        voor bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

b        indien in of op het water wordt gebouwd dient het plaatselijk peil, danwel het afgewerkte maaiveld aangehouden te worden.

 

1.36          Perceelsgrens:

Een grens van een bouwperceel.

 

1.37          Risicovolle inrichting:

Een inrichting waarop het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Stbl. j2004, 521) van toepassing is.

 

1.38          Seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.39          Staat van bedrijfsactiviteiten:

De lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in bijlagen 1 behorende bij deze planregels.

 

1.40          Verbeelding:

De tekening (kaart nr. 0370/001) van het bestemmingsplan “Noordelijke Randweg” van de gemeente Hellevoetsluis.

 

1.41          Volkstuinen:

Gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

 

1.42          Volwaardig agrarisch bedrijf:

Een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd (bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch).

 

1.43          Voorgevel

De meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw.

 

1.44          Voorgevellijn:

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

 

1.45          Vrijstaande woning:

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

 

1.46          Watergang:

Een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbare belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

 

1.47          Weg:

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

1.48          Woning:

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, inrichting en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

 

1.49          Zolder:

Ruimte(n) in een gebouw die geheel of in overwegende mate is (zijn) afdekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

 

 

Artikel 2        Wijze van meten           terug naar inhoudsopgave

2.1               

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

 

1          Dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2          Goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

 

3          (Bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, vlaggenmasten, liftschacht, trappenhuis, antennes, lichtkoepels en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

4          Inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grond vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

5          Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren). De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.

 

2.2               

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0.70 meter.

 

 

HOOFDSTUK 2         BESTEMMINGEN           terug naar inhoudsopgave

Artikel 3        Agrarisch               terug naar inhoudsopgave

3.1              Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1    De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b        bijbehorende voorzieningen zoals, groen, water en verharding.

 

met daaraan ondergeschikt:

c         kleinschalig kamperen tot maximaal 15 kampeerplaatsen;

d        bed & breakfast tot maximaal 5 verblijfseenheden;

 

3.1.2    Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a        indien en voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak:

1        bedrijfsgebouwen;

2        per bedrijf 1 bedrijfswoning;

3        aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij bedrijfswoningen;

4        erven en tuinen;

5        parkeervoorzieningen;

6        doeleinden van openbaar nut;

b        bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

c         paardenbakken tot 800 m²;

d        teeltondersteunende voorzieningen;

e        recreatief medegebruik;

f          inwoning (mantelzorg);

g        paardenstalling;

h        mestplaten/zakken.

 

3.2              Bouwregels

 

3.2.1    Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:

a        er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd;

b        de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die op de verbeelding zijn voorzien van een bouwvlak;

c         per gebied, voorzien van een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;

d        in afwijking van de bepaling onder b zijn buiten de bouwvlakken schuilgelegenheden met een maximum van 25 m² per bedrijf en een goothoogte van 2,5 m toegestaan;

e        de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 50 m² bedragen;

f          het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bouwvlak bedragen;

g        de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen;

h        er mogen geen kassen worden gebouwd;

i           de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

 

Functie van een gebouw

Maximale oppervlakte in m2

Goothoogte in m

Hoogte in m

 

gezamenlijk

Max

Max

Bedrijfsgebouw

1000

6

10

Bedrijfswoning

 

6

10

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoning

100

3

4.5

 

j           paardenbakken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en op een afstand van ten minste 50 m van een woning van derden;

k         het oppervlak ten behoeve van de bed & breaktfast mag ten hoogste 250 m² per bouwvlak bedragen, met dien verstande dat daarvoor geen nieuwe gebouwen worden gerealiseerd.

 

3.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak worden opgericht met dien verstande dat niet meer dan 5% van het buiten het bouwvlak gelegen erf bebouwd mag worden tot een maximum van 20 m²;

b        de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

c         de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwperceel niet meer dan 3 m bedragen;

d        de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.

 

3.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b        de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 

3.3              Nadere eisen

 

3.3.1    Ter uitvoering van de doeleinden in 3.1.1 zijn Burgemeester en Wethouders, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, bij het verlenen van bouwvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a        de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b        de situering en afmetingen van bouwpercelen.

 

3.3.2    Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a        de woonsituatie in de directe omgeving;

b        het straat- en bebouwingsbeeld;

c         in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

d        de milieusituatie;

e        de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen;

f          landschappelijke inpassing;

g        de gebruiksmogelijkheden van andere gronden.

 

 

3.4              Ontheffingen

 

Aantal kampeerplaatsen

3.4.1    Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in
lid 3.1.1 onder c ten behoeve van het vergroten van het aantal kampeerplaatsen, met dien verstande dat:

a        het totaal aantal kampeerplaatsen per agrarisch bedrijf niet meer dan 25 bedraagt;

b        er geen bebouwing plaatsvindt, met uitzondering van sanitaire voorzieningen, mits deze noodzakelijk zijn;

c         de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;

d        er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

e        als gevolg van het kleinschalig kamperen de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.

 

Nevenactiviteiten en agrarische verbreding

3.4.2    Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in
lid 3.1.1 ten behoeve van nevenactiviteiten en agrarische verbreding, met dien verstande dat:

a        agrarische verbreding uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;

b        de activiteiten worden gehuisvest in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen, met uitzondering van de zorgboerderijen waarvoor beperkte uitbreiding van bebouwing mogelijk is;

c         de (ver)nieuwbouw voor zorgboerderijen heeft een streekeigen agrarische uitstraling, passend bij het gebied;

d        er geen buitenopslag plaatsvindt;

e        nevenactiviteiten en agrarische verbreding na de bedrijfsbeëindiging niet langer zijn toegestaan;

f          de agrarische bedrijfsvoering de hoofdfunctie blijft; nevenactiviteiten dan wel agrarische verbreding mogen maximaal 25 % van het bestaand gezamenlijk vloeroppervlak van de bedrijfsbebouwing beslaan met een maximum van 250 m2 waarbij vestiging in kassen niet is toegestaan;

g        de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;

h        er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

i           als gevolg van de nevenactiviteit en/of de agrarische verbreding de verkeersafwikkeling niet onevenredig wordt belast;

j           in geval van publieksaantrekking dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;

k         de agrarische verbreding en/of nevenactiviteit mag niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer, of een aan deze wet verbonden regeling, tenzij is aangetoond dat de betreffende activiteit(en) geen onevenredige milieubelasting opleveren voor de omgeving;

l           verkoop is uitsluitend toegestaan op kleine schaal, voorzover direct verbonden aan het functionerend agrarisch bedrijf of in de directe omgeving daarvan geproduceerde en/of bewerkte primaire agrarische producten, tot een maximaal verkoopvloeroppervlak van 100 m2;

m       horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op kleine schaal, tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 25 m2;

n        verblijfsrecreatie en zorgactiviteiten voor dag- en nachtopvang dan wel dagrecreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een maximaal oppervlak van 250 2;

o        als gevolg van de agrarische verbreding en/of de nevenactiviteiten de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.

Teeltondersteunende voorzieningen

3.4.3    Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1.2 d ten behoeve van het bouwen van hoge en lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk en meer permanent karakter, met dien verstande dat:

a        het een volwaardig agrarische bedrijf betreft;

b        de bouw daarvan uitsluitend plaatsvindt aansluitend aan het bouwvlak;

c         de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;

d        de oppervlakte maximaal 300 m2 mag bedragen;

e        de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;

f          er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

3.4.4    De ontheffing als bedoeld onder 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 wordt uitsluitend verleend indien:

a        het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

3.5              Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1    Het is verboden om bouwwerken te gebruiken voor de staan- of ligplaats voor onderkomens.

 

3.5.2    Het is verboden om de gronden te gebruiken voor de beoefening van, of het gebruiken voor:

a        de motorsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of (brom) fietsen;

b        het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;

c         militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;

d        als staanplaats voor wagens geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

e        als staanplaats voor woonwagens.

 

 

Artikel 4        Bedrijf             terug naar inhoudsopgave

4.1              Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1    De voor “Bedrijf“ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 t/m 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;

b        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;

c         bijbehorende voorzieningen zoals, groen, water, verharding en parkeervoorzieningen.

 

Met dien verstande dat de volgende inrichtingen niet zijn toegestaan:

-          geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

-          risicovolle inrichtingen;

-          detailhandelsbedrijven;

-          horecabedrijven;

-          verkooppunt voor motorbrandstoffen.

 

4.1.2    Ten behoeve van het onder 1 toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a        bedrijfsgebouwen;

b        aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij bedrijfswoningen;

c         bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d        doeleinden van openbaar nut;

e        erven en tuinen.

 

4.2              Bouwregels

 

4.2.1    Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:

a        de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die op de verbeelding zijn voorzien van een bouwvlak;

b        ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte gelden de aanwijzingen op de verbeelding;

c         de gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij op de verbeelding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden;

d        de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen moet, onverminderd het bepaalde in lid 2.1 onder a, ten minste 5 m bedragen.

 

4.2.2    Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen;

b        in afwijking van het bepaalde op de verbeelding mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 6 m;

c         bijgebouwen aangebouwd aan het hoofdgebouw mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden opgericht;

d        vrijstaande bijgebouwen dienen minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht;

e        de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen;

f          de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de hoogte van de 1e bouwlaag + 0,25 m bedragen;

g        bij de sloop van bestaande bijgebouwen mag 100 % worden teruggebouwd, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op bebouwing die reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen dan dat plan.

 

4.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m mag bedragen, met uitzondering van:

a        erfafscheidingen die voor voorgevellijn maximaal 1 m en achter de voorgevellijn maximaal 2 m hoog mogen zijn;

b        verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

 

4.2.4    Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;

b        de hoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 

4.3              Nadere eisen

 

4.3.1    Ter uitvoering van de doeleinden in lid 4.1.1 zijn Burgemeester en Wethouders, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, bij het verlenen van bouwvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a        de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b        de situering en afmetingen van bouwpercelen.

 

4.3.2    Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a        de woonsituatie in de directe omgeving;

b        het straat- en bebouwingsbeeld;

c         in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

d        de milieusituatie;

e        de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

4.4               Ontheffingen

 

4.4.1    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.1.1:

a        om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 4.1.1 genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 4.1.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);

b        om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), zoals in lid 4.1.1 genoemd;

c         met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

 

4.4.2    Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2.2 ten behoeve van de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevel met dien verstande dat deze maximaal 2 m mag bedragen.

 

4.4.3    De ontheffing als bedoeld onder 4.4.1 en 4.4.2 wordt uitsluitend verleend indien:

a        het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

4.5              Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1    Onder strijdig gebruik van bebouwing wordt onder meer verstaan het gebruik van gebouwen voor een kansspeelautomatenhal.

 

4.5.2    Bij niet-naleving van de aan een ontheffing verbonden voorwaarden, wordt het betrokken strijdige gebruik geacht plaats te vinden zonder ontheffing.

 

4.5.3    Het is verboden om bouwwerken te gebruiken voor zelfstandige bewoning, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen zoals genoemd onder lid 4.1.1.

 

4.5.4    Het is verboden om de bouwwerken te gebruiken voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, anders dan volgens het bepaalde in lid 4.1.1 is toegestaan.

 

4.5.5    Onder strijdig gebruik als bedoeld onder 4 wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

a        het vloeroppervlak, in gebruik voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, ten hoogste 25 m² mag bedragen;

b        de activiteiten geen detailhandel of horeca betreffen;

c         de activiteiten geen inbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving.

 

4.5.6    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde onder 4.5.5 sub a teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

 

4.5.7    Het parkeren en het laden en lossen dient, indien mogelijk te geschieden op eigen terrein. Uitgangspunt hierbij is dat er geen onevenredige overlast voor de directe omgeving wordt veroorzaakt.

 

 

Artikel 5        Groen             terug naar inhoudsopgave

5.1              Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1    De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        groenvoorzieningen;

b        wandelvoorzieningen;

c         speelvoorzieningen

d        verblijfsgebied;

e        langzaamverkeersroute(s);

f          infiltratievoorzieningen;

g        ter plaatse van de aanduiding volkstuinen tevens voor volkstuinen;

h        bijbehorende voorzieningen zoals, water, verharding en parkeervoorzieningen.

 

5.1.2    Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: bruggen, dammen en duikers;

b        gebouwen voor beheer en onderhoud;

c         doeleinden van openbaar nut.

 

5.2              Bouwregels

 

5.2.1    Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de oppervlakte van de in lid 5.1.2 onder b bedoelde gebouwen ten hoogste 20 m2 en de bouwhoogte maximaal 2,5 m.

 

5.2.2    Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er één gebouw mag worden opgericht op de gronden zoals bedoeld onder lid 5.1.1 onder g met een oppervlakte van ten hoogste 80 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,0 en 5,5 meter.

 

5.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m mag bedragen met uitzondering van:

a        verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

b        speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

5.2.4    Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen

b        de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 

 

Artikel 6        Natuur                   terug naar inhoudsopgave

6.1              Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1    De voor natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden;

b        bos en bebossing;

c         bijbehorende voorzieningen zoals groen, water;

met daaraan ondergeschikt:

d        recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

e        waterhuishoudkundige doeleinden.

 

6.1.2    Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a        bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals zitgelegenheden en bewegwijzeringsborden;

b        doeleinden van openbaar nut.

 

6.2              Bouwregels

 

6.2.1    Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

 

6.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3m mag bedragen.

 

6.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ bedragen;

b        de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 

6.3              Specifieke gebruiksregels

 

6.3.1    Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:

a        het racen of crossen met motorrijtuigen of bromfietsen;

b        militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;

c         als standplaats voor wagens geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

d        als standplaats voor woonwagens;

e        als camping.

 

6.4              Aanlegvergunning

 

6.4.1    Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a        het vellen, kappen en/ of rooien van bomen en houtopstanden;

b        het aanbrengen van oppervlakteverharding;

c         het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;

d        het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;

e        het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of toepassen van drainage;

f          verwijderen van landschapselementen;

g        het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;

h        het aanbrengen van drainage.

 

6.4.2    Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a        het normale onderhoud betreffen;

b        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;

c         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;

d        bedoeld zijn onder lid 6.4.1 onder c, d en e voor zover het een kleiner oppervlak betreft dan 100 m².

 

6.4.3    De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur-ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.

 

 

Artikel 7        Verkeer                     terug naar inhoudsopgave

7.1              Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1    De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        wegen en paden;

b        langzaamverkeersroutes;

c         verblijfsgebied;

d        groenvoorzieningen;

e        infiltratievoorzieningen;

f          bijbehorende voorzieningen zoals, groen, water, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen.

 

7.1.2    Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

 

7.1.3    Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

a        bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals: bruggen, dammen en duikers;

b        doeleinden van openbaar nut, behoudens verkooppunten voor motorbrandstoffen.

 

7.2              Bouwregels

 

7.2.1    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m mag bedragen behoudens:

a        verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

b        speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

 

7.2.2    Voor het bouwen van de bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen

b        de hoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 

 

Artikel 8        Water                       terug naar inhoudsopgave

8.1              Bestemmingsomschrijving

 

8.1.1    De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        water

b        waterberging;

c         infiltratievoorzieningen;

d        waterhuishouding;

e        bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen en verharding.

 

8.1.2    Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn toegelaten:

a        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: bruggen, dammen en/of duikers;

b        doeleinden van openbaar nut.

 

8.2              Bouwregels

 

8.2.1    Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

 

8.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

 

Artikel 9        Wonen - 2                terug naar inhoudsopgave

9.1              Bestemmingsomschrijving

 

9.1.1    De voor “Wonen - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor

a        het wonen in vrijstaande woningen;

b        bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen,

c         speelvoorzieningen en verharding.

 

9.1.2    Gebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf, met dien verstande dat:

a        de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

b        het vloeroppervlak ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep maximaal 25 m² mag bedragen;

c         geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

d        de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig mag worden beïnvloed of kan worden beïnvloed;

e        detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep of het aan huis gebonden bedrijf.

 

9.1.3    Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

gebouwen;

a        aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

b        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die bij de bestemming passen;

c         tuinen en erven;

d        doeleinden van openbaar nut;

e        inwoning (mantelzorg);

f          hobbymatig houden van dieren en paardenstalling.

 

9.2              Bouwregels

 

9.2.1    Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:

a        ten aanzien van de goot- en bouwhoogte gelden de aanduidingen op de verbeelding;

b        het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden opgericht;

c         het is niet toegestaan om bestaande hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen met uitzondering van het bepaalde onder lid 9.4.2;

d        het maximaal aantal wooneenheden bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;

e        de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 750 m³;

f          de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80 m²;

g        aan- en uitbouwen van bijgebouwen dienen in of in aansluiting op het bouwvlak te worden opgericht;

h        de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen;

i           de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de hoogte van de 1e bouwlaag + 0,25 m bedragen;

j           bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag 100 % worden teruggebouwd, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op bebouwing die reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder bedrepen dat de overgangsbepalingen van dat plan; 

 

9.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m mag bedragen met uitzondering van:

a        erfafscheidingen die voor de voorgevel maximaal 1 m hoog en achter de voorgevel 2 m hoog mogen worden;

b        verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

c         speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

 

9.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a        de inhoud mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen

b        de hoogte mag maximaal 3 m bedragen.

 

9.3              Nadere eisen

 

9.3.1    Ter uitvoering van de doeleinden in lid 9.1.1 zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.2, bij het verlenen van bouwvergunningen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a        de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b        de situering en afmetingen van de bouwpercelen.

 

9.3.2    Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

a        de woonsituatie;

b        het straat- en bebouwingsbeeld;

c         in verband met de verkeers-, sociale en brandveiligheid;

d        de milieusituatie;

e        de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

9.4              Ontheffingen

 

9.4.1    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.2.1 onder b voor het uitbreiden van de woning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

a        de diepte van de uitbreiding maximaal 1,5 m mag bedragen, met dien verstande dat de afstand van de uitbreiding tot de grens van de bestemming verkeer minimaal 1 m dient te bedragen;

b        de hoogte van de uitbreiding maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

c         de breedte van de uitbreiding maximaal 50% van de oorspronkelijke gevelbreedte mag bedragen.

 

9.4.2    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.2.1 onder c, ten behoeve van het splitsen van een vrijstaande woning in twee halfvrijstaande woningen, met dien verstande dat:

a        de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is;

b        de inhoud van de vrijstaande woning minimaal 800 m³ bedraagt.

 

9.4.3    De ontheffingen als bedoeld in 9.4.1 en 9.4.2 worden uitsluitend verleend indien:

a        het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.5              Specifieke gebruiksregels

 

9.5.1    Het is verboden om vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen, te gebruiken ten behoeve van zelfstandige bewoning.

 

9.5.2    Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf anders dan omschreven in lid 9.1.1.

 

9.5.3    Onder strijdig gebruik als bedoeld onder 9.5.2 wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

a        het vloeroppervlak, in gebruik voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, ten hoogste 25 m² mag bedragen;

b        de activiteiten geen horeca betreffen;

c         de activiteiten geen inbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving.

 

9.5.4    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde onder 9.5.3 onder sub a teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

 

 

Artikel 10    Waarde - Archeologie                  terug naar inhoudsopgave

10.1          Bestemmingsomschrijving

 

10.1.1  De voor “Waarde - Archeologie ” aangewezen gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. Ter plaatse van de aanduiding ‘archeologische waarden’ is de grond primair bestemd voor de bescherming van het archeologische monument.

 

10.2          Bouwregels

 

10.2.1  Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen.

 

10.2.2  Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid 10.1.1 voor het bouwen van krachtens de op de gronden vigerende bestemming toegestane bebouwing, mits de archeologische waarden niet worden geschaad.

 

10.2.3  Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen.

 

10.2.4  Aan een ontheffing kunnen in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

a        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b        de verplichting tot het doen van opgravingen;

c         de verplichting de activiteit, die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.

 

10.3          Aanlegvergunning

 

10.3.1  Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.

 

10.3.2  Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan en is tevens niet van toepassing op bestaande weg- en leidingcunetten.

 

10.3.3  Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen.

 

10.3.4  Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

a        de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b        de verplichting tot het doen van opgravingen;

c         de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.

 

10.3.5  Onverminderd het bepaalde in lid 10.3.3 is ter plaatse van de aanduiding ‘archeologische waarden’ ook de volgende regel van toepassing:

a        De werken of werkzaamheden, genoemd in het derde lid zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor – blijkens in te winnen advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) - geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de archeologische waarden in deze gronden. De beslissing omtrent de vergunningverlening wordt aan genoemde Rijksdienst medegedeeld.

 

10.4          Wijzigingsbevoegdheid

 

10.4.1  Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wijzen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige is aangetoond dat in het betreffende gebied geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

 

 

HOOFDSTUK 3         ALGEMENE REGELS                  terug naar inhoudsopgave

Artikel 11    Anti-dubbeltelregel                   terug naar inhoudsopgave

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 12    Algemene bouwregels                         terug naar inhoudsopgave

12.1          Keur

Bij initiatieven op gronden met de bestemming Water of de dubbelbestemming Waterkering alsmede binnen een afstand van 5 meter uit de bestemmingsgrens van de bestemming Water of Waterkering dient de Keur van het Waterschap Hollandse Delta in acht te worden genomen.

 

 

Artikel 13    Algemene gebruiksregels                     terug naar inhoudsopgave

13.1          Gebruiksregels

13.1.1  Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

13.1.2  Het parkeren en het laden en lossen dient, indien mogelijk, te geschieden op eigen terrein. Uitgangspunt hierbij is dat er geen onevenredige overlast voor de directe omgeving wordt veroorzaakt.

 

13.1.3  Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:

a        de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;

b        de opslag van rij- of voertuigen, die al dan niet voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen

c         het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwenten behoeve van zelfstandige bewoning;

d        de opslag van rij- of voertuigen, die al dan niet voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen;

e        recreatiewoningen te gebruiken voor permanente bewoning;

f          het gebruik als seksinrichting.

g        gebouwen te gebruiken als zelfstandige bewoning, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid als woning.

h        kansspeelautomatenhal.

 

13.1.4  Bij niet-naleving van de aan een ontheffing verbonden voorwaarden, wordt het betrokken strijdige gebruik geacht plaats te vinden zonder ontheffing.

 

 

Artikel 14    Algemene aanduidingsregels                         terug naar inhoudsopgave

14.1          Vrijwaringszone-Molenbiotoop

 

14.1.1  Om binnen de op de verbeelding aangegeven Vrijwaringszone-Molenbiotoop vrije windvang te garanderen en het zicht op de betrokken molen veilig te stellen, geldt – tenzij de vrije windvang of het zicht ter plaatse al is beperkt – het volgende:

a        binnen een afstand van 100 m van het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn hoger dan het onderste punt van de verticaal staande wiek;

b        binnen een afstand van 100 tot 400 meter van het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;

 

14.1.2  Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits daardoor de vrije windvang en/of het zicht niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

14.1.3  Ontheffing kan pas worden verleend nadat burgemeester en wethouders schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de beheerder van de molen omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de vrije windvang niet onevenredig wordt geschaad en de eventuele te stellen voorwaarden.

 

 

Artikel 15    Algemene ontheffingsregels                        terug naar inhoudsopgave

15.1           

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het plan voor:

a        voor afwijkingen van de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden en oppervlakten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere ontheffingsregels zijn opgenomen;

b        het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienst van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;

c         het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.

 

15.2           

Burgemeester en Wethouders kunnen bij het verlenen van de ontheffing voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de onder lid 1 onder c, bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

 

15.3           

De onder lid 1 genoemde ontheffing mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

15.4           

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis gebonden bedrijf of een aan huis gebonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

 

15.5           

De ontheffing als bedoeld onder lid 4 wordt uitsluitend verleend indien:

a        het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

b        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

 

Artikel 16    Algemene wijzigingsregels                 terug naar inhoudsopgave

16.1           

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig wordt geschaad.

 

 

Artikel 17    Algemene procedureregels                  terug naar inhoudsopgave

17.1           

Indien burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in deze planregels willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:

a        het voornemen tot het verlenen van ontheffing ligt gedurende tenminste vier weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;

b        burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze bekend;

c         de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het verlenen van ontheffing gedurende de onder 1 genoemde termijn;

d        burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

 

17.2           

Indien burgemeester en wethouders een aanlegvergunning als bedoeld in deze planregels willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:

a        het voornemen tot het verlenen van de aanlegvergunning ligt gedurende tenminste vier weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;

b        burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuw- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze bekend;

c         de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van een ieder tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het verlenen van een aanlegvergunning gedurende de onder 1 genoemde termijn;

d        burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

 

 

Artikel 18    Overige regels                     terug naar inhoudsopgave

Indien en voorzover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

 

 

HOOFDSTUK 4         OVERGANGS- EN SLOTREGELS              terug naar inhoudsopgave

Artikel 19    Overgangsrecht              terug naar inhoudsopgave

19.1          Overgangsrecht bouwwerken

a        Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2        na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b        Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%

c         Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

19.2          Overgangsrecht gebruik

a        Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b        Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c         Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d        Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 20    Slotregel                  terug naar inhoudsopgave

20.1          Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

 

"Regels van het bestemmingsplan Noordelijke Randweg  van de gemeente Hellevoetsluis”

 

 

 Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Hellevoetsluis

 

in de openbare vergadering van 22 april 2010

 

 

 

 

 

 

de griffier,                                                        de voorzitter,