HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 1 Begrippen
1.1 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0530.BPBedrijven2010-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.2 Plan:
het bestemmingsplan 'Bedrijven' van de gemeente Hellevoetsluis.
1.3 Verbeelding:
De tekening van het bestemmingsplan 'Bedrijven' van de gemeente Hellevoetsluis.
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
1.7 Aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bijgebouwen past en de woonfunctie behouden blijft.
1.8 Aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het beroep of bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.
1.9 Aan- of uitbouw:
een aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw of een deel van het hoofdgebouw, al dan niet in functioneel opzicht van het hoofdgebouw te onderscheiden, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.10 Afhankelijke woonruimte:
een tijdelijke zelfstandige woonvorm ten behoeve van mantelzorg, waarbij bewoning van een (bij)gebouw tijdelijk is toegestaan en er sprake is van de huisvesting van één huishouden.
1.11 Agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en het houden van dieren.
1.12 Agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.13 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 Bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 Bedrijf:
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.17 Bedrijfswoning:
een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende terrein of bouwwerk(en) noodzakelijk is.
1.18 Beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.19 Bestaand:
  • bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  • bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.
1.20 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.22 Bijgebouw:
een aangebouwd of vrijstaand gebouw, dat ruimtelijk (qua hoogte en omvang) ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw.
1.23 Boog- en gaaskassen:
halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor (agrarisch) gebruik als trek- of kweekkas.
1.24 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.26 Bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder. De maatvoering van het Bouwbesluit dient in acht te worden genomen.
1.27 Bouwmassa:
bebouwing bestaande uit:
  1. een vrijstaand hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen, dan wel;
  2. twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen met bijbehorende aangebouwde bijgebouwen.
1.28 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.29 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 Detailhandel:
het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.
1.32 Dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, etc..
1.33 Doeleinden van openbaar nut:
kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).
1.34 Erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat grenst aan een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.35 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 Geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.37 Groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.38 Hobbymatig houden van dieren (hobbyboeren):
agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.
1.39 Hoofdfunctie:
de belangrijkste functie waarvoor het hoofdgebouw en/of de gronden mogen worden gebruikt.
1.40 Hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 Horecavoorziening:
voorzieningen, geen horecabedrijf zijnde en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaar voor het gebruik.
1.42 Infiltratievoorziening:
voorziening voor het doorsijpelen van regenwater in de bodem.
1.43 Inwoning:
tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg, waarbij gebruik wordt gemaakt van gezamenlijke voorzieningen en er sprake is van de huisvesting van één huishouden.
1.44 Kampeermiddelen:
  1. tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
  2. enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.45 Kansspelautomaat:
een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld, mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen.
1.46 Kansspelautomatenhal:
een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar meer dan twee kansspelautomaten staan opgesteld.
1.47 Kantine:
verblijfslokaal ten behoeve van o.a. recreatieve voorzieningen en maatschappelijke doeleinden waar men, als ondergeschikte functie aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen.
1.48 Kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
1.49 Kassen:
agrarische bedrijfsgebouwen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.
1.50 Keur:
wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen.
1.51 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.
1.52 Kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.
1.53 Maatvoeringsvlak:
het op de verbeelding aangegeven vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.
1.54 Mantelzorg:
de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden door naasten.
1.55 Ondergeschikt bouwdeel:
een deel van een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen qua uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa.
1.56 Ondersteunende detailhandel:
detailhandelsactiviteiten als nevenactiviteit van de hoofdactiviteit van de ter plaatse opgenomen bestemming.
1.57 Peil:
  1. voor bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
  2. indien in of op het water wordt gebouwd dient het plaatselijk peil, dan wel het afgewerkte maaiveld aangehouden te worden.
1.58 Perceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.59 Perifere detailhandelsvestiging:
vestiging van detailhandel die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling. Zoals bouwmarkten en tuincentra's alsmede detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keuken, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.
1.60 Productiegebonden detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.61 Risicocontour
Contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden
risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan
of groter is dan 10-6 per jaar.
1.62 Risicovolle inrichting:
Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten.
1.63 Seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.64 Staat van bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in bijlagen 1 behorende bij deze regels.
1.65 Standplaats ambulante handel:
het bedrijfsmatig, anders dan in een winkel, goederen te koop aanbieden of verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.
1.66 Standplaats (woonwagen):
kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of de gemeente kunnen worden aangesloten.
1.67 Teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt.
  1. hoge teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter: teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 1,5 m, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen onkruid en wildschade en tegen weersinvloeden, die vrij gemakkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaats vindt, zoals teeltbakken in stellingen, plastic en foliekassen, -tunnels en -regenkappen;
  2. hoge ondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter: teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 1,5 m, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen weersinvloeden, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer worden verwijderd, zoals voor mensen toegankelijke wankelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  3. lage teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter: teeltondersteunende voorzieningen voorplantaardige teelten, met een hoogte van maximaal 1,5 m, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt;
  4. lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer wordt verwijderd, zoals lage tunnels, insectengaas, afdekfolies en vlakveldfolies.
1.68 Verkoopvloeroppervlak:
  1. bruto verkoopvloeroppervlak: de totale vloeroppervlakte van winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
  2. netto verkoopvloeroppervlak: de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.69 Volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd (bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch).
1.70 Watergang:
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.
1.71 Waterkering:
een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.
1.72 Weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.73 Woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, inrichting en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.1.2 Afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.1.3 Goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.
2.1.4 (Bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, vlaggenmasten, liftschacht, trappenhuis, antennes, lichtkoepels en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.5 Grondoppervlak van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte terrein ter plaats van het bouwwerk.
2.1.6 Inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grond vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.7 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren). De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.
2.2 Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0.70 meter.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. ter plaatse van de aanduiding Agrarisch hulp- en nevenbedrijf een hulp- en nevenbedrijf ten behoeve van de agrarische sector;
  3. bijbehorende voorziening zoals groen en water, verharding;
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalig kamperen tot maximaal 15 kampeerplaatsen;
  2. infrastructurele voorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. doeleinden van openbaar nut.
3.1.2 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. indien en voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak:
    • bedrijfsgebouwen;
    • parkeervoorzieningen;
    • doeleinden van openbaar nut;
      1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
      2. teeltondersteunende voorzieningen;
      3. recreatief medegebruik;
      4. mestplaten/zakken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:
  1. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd;
  2. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  3. per gebied, voorzien van een bouwvlak, mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  4. er mogen geen kassen worden gebouwd;
3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat niet meer dan 5% van het buiten het bouwvlak gelegen erf bebouwd mag worden tot een maximum van 20 m²;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwperceel niet meer dan 6 m bedragen;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
3.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Ter uitvoering van de doeleinden in 3.1.1 zijn Burgemeester en Wethouders, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, bij het verlenen van bouwvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de situering en afmetingen van bouwpercelen.
3.3.2 Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
  1. de woonsituatie in de directe omgeving;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen;
  6. landschappelijke inpassing;
  7. de gebruiksmogelijkheden van andere gronden.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
Nevenactiviteiten
3.4.1 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
  1. er geen bebouwing mag worden opgericht;
  2. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  3. nevenactiviteiten en agrarische verbreding na de bedrijfsbeëindiging niet langer zijn toegestaan;
  4. de agrarische bedrijfsvoering de hoofdfunctie blijft;
  5. als gevolg van de nevenactiviteit de verkeersafwikkeling niet onevenredig wordt belast;
  6. de nevenactiviteit mag niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer, of een aan deze wet verbonden regeling, tenzij is aangetoond dat de betreffende activiteit(en) geen onevenredige milieubelasting opleveren voor de omgeving;
  7. als gevolg van de nevenactiviteiten de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
Teeltondersteunende voorzieningen
3.4.2 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1.2 c ten behoeve van het bouwen van hoge en lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk en meer permanent karakter, met dien verstande dat:
  1. het een volwaardig agrarische bedrijf betreft;
  2. de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  3. de oppervlakte maximaal 300 m2 mag bedragen;
  4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.4.3 De ontheffing als bedoeld onder 3.4.1 en 3.4.2 wordt uitsluitend verleend indien:
  1. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
  1. de motorsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of (brom) fietsen;
  2. het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;
  3. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  4. als standplaats voor ambulante handel;
  5. als standplaats voor woonwagens.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Omschakeling naar niet-agrarisch bedrijf
3.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:
  1. bedrijfsactiviteiten worden beperkt tot maximaal categorie 3.1;
  2. buitenopslag niet is toegestaan;
  3. de activiteiten worden gehuisvest in bestaande bebouwing;
  4. het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  5. als gevolg van de wijzing de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven uit milieuhygiënisch oogpunt niet onevenredig worden beperkt;
  6. de vestiging van het bedrijf geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  7. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven met bedrijfsactiviteiten die voorkomen in de categorieën 1 t/m 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;
  2. bedrijven met bedrijfsactiviteiten die voorkomen in de categorieën 1 t/m 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;
  3. bedrijven met bedrijfsactiviteiten die voorkomen in de categorieën 1 t/m 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' , alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;
  4. bedrijven met bedrijfsactiviteiten die voorkomen in de categorieën 1 t/m 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;
  5. kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering van ten hoogste 250 m2;
  6. ondersteunende detailhandel tot een oppervlakte van 125 m2.
  7. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
    • 'rioolwaterzuivering': een rioolwaterzuiveringsinstallatie;
    • 'bedrijfswoning': maximaal 1 bedrijfswoning;
    • 'nutsbedrijf': een bedrijf ten behoeve van nutsvoorzieningen;
    • 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG': een bedrijf dat motorbrandstoffen -inclusief LPG aanbied;
    • 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG': een bedrijf dat motorbrandstoffen -zonder LPG aanbied;
    • 'sloperij auto's': een autosloperij;
    • 'kantoor': een kantoor ondergeschikt aan de bedrijfsvoering van ten hoogste 700 m2;
      1. bij deze bestemming behorende voorziening zoals groen, water, verharding, parkeervoorzieningen.
4.1.2 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. bedrijfsgebouwen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij bedrijfswoningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. doeleinden van openbaar nut;
  5. erven en tuinen.
4.1.3 Onverminderd het bepaalde onder 4.1.1 zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet toegestaan, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar binnen de eigen inrichtinggrens van het bedrijf ligt.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbaar nut;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 11 m;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte op de gronden met de aanduiding 'rioolwaterzuivering' maximaal 5 m bedragen en op de gronden met de aanduiding 'kantoor' maximaal 15 m;
  4. de gronden in het bouwvlak mogen voor 100% bebouwd worden tenzij op de verbeelding anders is vermeld, met dien verstande dat parkeren volledig op eigen erf dient plaats te vinden;
  5. de afstand tussen bedrijfsgebouwen moet, onverminderd het bepaalde in 4.2.1 onder a, tenminste 5 m bedragen.
4.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen, alsmede bijgebouwen en aan- en uitbouwen, gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen;
  2. bijgebouwen aangebouwd aan het hoofdgebouw mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden opgericht;
  3. vrijstaande bijgebouwen dienen minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht;
  4. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de hoogte van de 1e bouwlaag + 0,25 m bedragen;
  6. bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag 100% worden teruggebouwd, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op bebouwing die reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 8 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. erfafscheidingen die voor de voorgevel maximaal 2 m en achter de voorgevel maximaal 3 m hoog mogen bedragen;
  2. lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
  3. antennes en antennemasten waarvan de hoogte, ongeacht of deze op een gebouw zijn geplaatst, maximaal 10 m mag bedragen;
  4. bouwwerken op de gronden met de aanduiding 'rioolwaterzuivering' mogen maximaal 18 m bedragen.
4.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Ter uitvoering van de doeleinden in lid 4.1.1 zijn Burgemeester en Wethouders, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, bij het verlenen van bouwvergunningen bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de situering en afmetingen van bouwpercelen.
4.3.2 Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
  1. de woonsituatie in de directe omgeving;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
4.4 Ontheffing van de regels
4.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen: van het bepaalde in lid 4.1.1
  1. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 4.1.1 genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 4.1.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), zoals in lid 4.1.1 genoemd;
met dien verstande dat BEVI-inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan.
4.4.2 Burgemeester en Wethouders zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer' bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.1.1 ten behoeve van:
  1. de uitoefening van detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld;
  2. de uitoefening van detailhandel in landwerkbouwtuigen en -machines, machinerieën ten behoeve van bedrijven, automobielen, motorfietsen, bouwmaterialen, caravans, boten en motoren of goederen die daarmee naar de aard gelijk te stellen zijn;
  3. detailhandel in goederen waarvan de verkoop in woon- en winkelwijken ongewenst is, zoals brandgevaarlijke, explosieve en milieuverstorende goederen;
met dien verstande dat:
  • BEVI-inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • uit een distributie planologisch onderzoek blijkt dat dit niet leidt tot ontwrichting van de regionale verzorgingsstructuur;
  • ontheffing slechts verleend mag worden, indien voldoende parkeergelegenheid en een adequate afwikkeling van het verkeer is verzekerd.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. ecologische verbindingen;
  3. verblijfsgebied;
  4. langzaamverkeersroute(s);
  5. infiltratievoorzieningen;
  6. bijbehorende voorzieningen zoals water, verharding, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen.
5.1.2 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: bruggen, dammen, duikers en verlichtingsarmaturen;
  2. gebouwen voor beheer en onderhoud;
  3. doeleinden van openbaar nut.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de oppervlakte van de in lid 5.1.2 onder b, bedoelde gebouwen ten hoogste 20 m² en de bouwhoogte maximaal 2,5 meter mag bedragen.
5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen met uitzondering van:
  1. verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
  2. speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  3. zendmast voor telecommunicatie waarvan de hoogte maximaal 40 m mag bedragen.
5.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden;
  2. ter plaatse van de aanduiding bos: bos en bebossing;
  3. bijbehorende voorziening zoals groen, water, parkeervoorziening en verharding;
met daaraan ondergeschikt:
  1. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. waterhuishoudkundige doeleinden;
  3. infrastructurele voorzieningen.
6.1.2 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zitgelegenheden en bewegwijzeringsborden;
  2. doeleinden van openbaar nut.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd met uitzondering van maximaal 1 gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut.
6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
6.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
6.3.2 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
  1. het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;
  2. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  3. als standplaats voor ambulante handel;
  4. als standplaats voor woonwagens;
  5. als camping;
  6. als mestopslag.
6.4 Aanlegvergunning
6.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  2. het vellen, kappen en/of rooien van bomen en houtopstanden;
  3. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  5. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  7. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of toepassen van drainage;
  8. het graven, dempen, verdiepen, vergroten of anders aanpassen van waterlopen, sloten en greppels;
  9. verwijderen van landschapselementen;
  10. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
  11. het aanbrengen van drainage.
6.4.2 Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  4. bedoeld zijn onder lid 6.4.1 onder c, d en e voor zover het een kleiner oppervlak betreft dan 100 m².
6.4.3 De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en paden;
  2. langzaamverkeersroute(s);
  3. verblijfsgebied;
  4. groenvoorzieningen;
  5. infiltratievoorzieningen;
  6. bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen, en speelvoorzieningen.
7.1.2 Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
7.1.3 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: bruggen, dammen, duikers en verlichtingsarmaturen;
  2. doeleinden van openbaar nut, behoudens verkooppunten voor motorbrandstoffen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. reclamezuilen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  2. verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
  3. speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  4. zendmast voor telecommunicatie waarvan de hoogte maximaal 40 m mag bedragen.
7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water;
  2. waterberging;
  3. infiltratievoorzieningen;
  4. waterhuishouding;
  5. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen en verharding.
8.1.2 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn toegelaten:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: bruggen, dammen en duikers;
  2. doeleinden van openbaar nut.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 3 m mag bedragen.
Artikel 9 Wonen - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 De voor 'Wonen -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorziening, speelvoorziening en verharding.
9.1.2 Gebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;
  2. het vloeroppervlak ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf of een aan huis verbonden beroep maximaal 25 m² mag bedragen;
  3. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  4. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig mag worden beïnvloed of kan worden beïnvloed;
  5. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis verbonden beroep of het aan huis verbonden bedrijf.
9.1.3 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. gebouwen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. tuinen en erven;
  5. doeleinden van openbaar nut;
  6. inwoning (mantelzorg);
  7. hobbymatig houden van dieren en paardenstalling.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen en de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is weergegeven;
  2. het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden opgericht;
  3. het is niet toegestaan om bestaande hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen met uitzondering van het bepaalde onder lid 9.3.1 onder;
  4. het maximaal aantal wooneenheden bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  5. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 750 m³;
  6. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80 m²;
  7. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen in of in aansluiting op het bouwvlak te worden opgericht;
  8. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen;
  9. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de hoogte van de 1e bouwlaag + 0,25 m bedragen;
  10. bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag 100% worden teruggebouwd, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op bebouwing die reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  11. de voorgevel mag met maximaal 1 m worden overschreden door uitbouwen, zoals erkers en geledingen in de gevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
9.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. erfafscheidingen die voor de voorgevel maximaal 1 m hoog en achter de voorgevel 2 m mogen bedragen;
  2. verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
  3. speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  4. antennes en antennemasten waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen.
9.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Ter uitvoering van de doeleinden in lid 9.1.1 zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.2, bij het verlenen van bouwvergunningen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de situering en afmetingen van bouwpercelen.
9.3.2 Nadere eisen kunnen slechts worden gesteld, mits deze eisen binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
9.4 Ontheffing van de bouwregels
9.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.1.3, ten behoeve van het realiseren van kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
  1. ten behoeve van kleinschalig kamperen maximaal 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan;
  2. geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  3. als gevolg van de verblijfsrecreatie de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven uit milieuhygiënisch oogpunt niet onevenredig worden beperkt;
  4. de vestiging van verblijfsrecreatie geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  5. geen afbreuk wordt gedaan aan aanwezige cultuurhistorische waarden, natuurwaarden en/of de landschappelijke kwaliteit.
9.4.2 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder b, voor het uitbreiden van de woning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. de diepte van de uitbreiding maximaal 1.5 m mag bedragen, met dien verstande dat de afstand van de uitbreiding tot de grens van de bestemming Verkeer minimaal 1 m dient te bedragen;
  2. de hoogte van de uitbreiding maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. de breedte van de uitbreiding maximaal 50% van de oorspronkelijke gevelbreedte mag bedragen.
9.4.3 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder c, ten behoeve van het splitsen van een vrijstaande woning in twee halfvrijstaande woningen, met dien verstande dat:
  1. de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is;
  2. de inhoud van de vrijstaande woning minimaal 800 m³ bedraagt.
9.4.4 De ontheffingen als bedoeld in 9.4.1, 9.4.2 en 9.4.3 worden uitsluitend verleend indien:
  1. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, naast de voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor een hoofdrioolpersleiding dan wel een hoofdafvalwaterriool.
10.2 Bouwregels
Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
10.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 10.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, mits door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leiding en vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Aanlegvergunning
10.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
  2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
10.4.2 Een vergunning als bedoeld onder lid 10.4.1 wordt slechts verleend indien de leiding door de werken niet onevenredig worden geschaad en er door de werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan. Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning verlenen, winnen zij advies in bij de eigenaar van de desbetreffende leiding(en).
10.4.3 De onder lid 10.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;
  2. het normale onderhoud betreffen;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
Artikel 11 Leiding - Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, naast de voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor een hoofdwatertranssportleiding.
11.2 Bouwregels
Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
11.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 11.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, mits door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leiding en vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
11.4 Aanlegvergunning
11.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
  2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
11.4.2 Een vergunning als bedoeld onder lid 11.4.1 wordt slechts verleend indien de leiding door de werken niet onevenredig worden geschaad en er door de werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan. Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning verlenen, winnen zij advies in bij de eigenaar van de desbetreffende leiding(en).
11.4.3 De onder lid 11.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;
  2. het normale onderhoud betreffen;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde-Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
12.2.1 In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
12.2.2 Lid 12.2.1 heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om bouwvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in artikel 12.3.
12.2.3 Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
12.3 Aanlegvergunning
12.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0.8 m. beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.
12.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
  1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
12.3.3 Het aanlegvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
12.3.4 Aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
12.3.5 Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.
12.3.6 Aan een aanlegvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de op de plankaart aangewezen waterkering.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 13.1 bedoelde functie.
13.2.2 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 13.2.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering.
13.3 Aanlegvergunning
13.3.1 Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  2. het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;
  3. het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m.;
  4. het ophogen van gronden.
13.3.2 Het bepaalde onder 13.3.1 is niet van toepassing voor:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;
  2. het normale onderhoud betreffen;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  4. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.
13.3.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 13.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene bouwregels
15.1 Keur
Bij initiatieven op gronden met de bestemming Water of de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering alsmede binnen een afstand van 5 meter uit de bestemmingsgrens van de bestemming Water of Waterstaat-Waterkering dient de Keur van het Waterschap Hollandse Delta in acht te worden genomen.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
16.1 Gebruiksregels
16.1.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
16.1.2 Het parkeren en het laden en lossen dient, indien mogelijk, te geschieden op eigen terrein. Uitgangspunt hierbij is dat er geen onevenredige overlast voor de directe omgeving wordt veroorzaakt.
16.1.3 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik als seksinrichting;
  2. gebouwen te gebruiken als zelfstandige bewoning, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid dan wel bestemd als woning;
  3. kansspeelautomatenhal.
16.1.4 Bij niet-naleving van de aan een ontheffing verbonden voorwaarden, wordt het betrokken strijdige gebruik geacht plaats te vinden zonder ontheffing.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
17.1 Veiligheidszone - LPG
17.1.1 De voor Veiligheidszone - LPG aangewezen gronden zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming) tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de verkoop van LPG.
17.1.2 In afwijking van het bepaalde bij de basisbestemming mogen op deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.
17.1.3 Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding Veiligheidszone-LPG wordt verwijderd van de verbeelding, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.
17.1.4 Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding Veiligheidszone-LPG kan worden verkleind als met onderzoek is aangetoond dat de veiligheidszone kleiner is.
Artikel 18 Algemene ontheffingsregels
18.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het plan voor:
  1. voor afwijkingen van de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden en oppervlakten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere ontheffingsregels zijn opgenomen;
  2. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienst van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
  3. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.
18.2 Burgemeester en Wethouders kunnen bij het verlenen van de ontheffing voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de onder 18.1 onder c, bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
18.3 De onder 18.1 genoemde ontheffing mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
18.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf of een aan huis verbonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
18.5 De ontheffing als bedoeld onder 18.4 wordt uitsluitend verleend indien:
  1. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregel
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 20 Overige regels
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
21.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
21.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
21.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
21.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
21.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
21.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels bestemmingsplan "Bedrijven"
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Hellevoetsluis, gehouden op 3 juni 2010.
De griffier, De voorzitter,