Regels
Bestemmingsplan
'Binnendams 44’
Gemeente
Hardinxveld-Giessendam
Regels
Artikel
5 Waarde - Archeologische verwachting 1
Artikel
6 Waarde - Archeologische verwachting 2
Artikel 7 Waarde
- Archeologische verwachting 4
Artikel
8 Waterstaat - Waterkering
Artikel
10 Algemene bouwregels
Artikel
11 Algemene gebruiksregels
Artikel
12 Algemene aanduidingsregels
Artikel
13 Algemene afwijkingsregels
Artikel
14 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
het bestemmingsplan ‘Binnendams 44’ met identificatienummer NL.IMRO.0523.BP2018BINNENDAMS44-VG01
van de gemeente Hardinxveld-Giessendam.
bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde
planobjecten met de bijbehorende regels
aan-huis-verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een
(gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het
vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten door de bewoner van
de woning.
aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep
op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of
kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner
van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en
dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is.
aanduiding
Een geometrisch bepaald
vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft.
bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bestemmingsgrens
De grens van een
bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald
vlak met eenzelfde bestemming.
bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een
hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde
verbonden bouwwerk met een dak.
bouwen
Het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk.
bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
bouwperceel
Een aaneengesloten stuk
grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
bouwvlak
Een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk
Een bouwkundige constructie
van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
hoofdgebouw
Een of meer panden, of een
gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende
of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken
op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie
van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden.
pand
De kleinste bij de
totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die
direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
twee-aaneengebouwde
woning
een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee
woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende
bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
woning
een complex van
ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor
de huisvesting van één huishouden.
Bij de toepassing van deze regels wordt
als volgt gemeten:
2.1 afstand
2.2 bouwhoogte van een
antenne-installatie
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt
van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. In geval van een lessenaarsdak
is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak.
2.4 breedte, lengte en diepte van een
gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de
buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van
de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel. In geval van een lessenaarsdak is
dit de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking
van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.10 bebouwde oppervlakte van een
bouwperceel
de bebouwde oppervlakte van een
bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil,
met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen
gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld
2.11 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.12 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de
windturbine.
De voor 'Wonen' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
4.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de
volgende regels:
4.2.1
Hoofdgebouwen
4.2.2
Bijbehorende bouwwerken
4.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met bij het
verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
4.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende
regels:
4.5
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het
toestaan van een aan-huis-verbonden bedrijf en/of handel in en verkoop van
goederen en diensten via internet, mits:
Artikel
5 Waarde - Archeologische verwachting 1
De
voor 'Waarde - Archeologische
verwachting 1' aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor
bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische
waarden.
Indien
de belangen van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de
belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende
rangorde:
2. Waarde
- Archeologische verwachting.
Ingeval
van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig
bouwwerk op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden, over een
oppervlakte van 30 m² of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende
regels:
a. in
het belang van de archeologische monumentenzorg, dient door de aanvrager van de
omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te
worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein,
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. in
het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de
omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen
in ieder geval behoren:
1. de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2. de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een archeologisch deskundige;
c. de in 5.2.1 onder a genoemde verplichting
geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij
gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
In
het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van
onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is
het verboden, behoudens het bepaalde in lid 5.3.2, zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer
dan 30 m²:
a. graafwerkzaamheden
en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
b. het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c. het
uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen,
diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
d. het
aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
e. het
graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan
0,3 m;
f. het
ophogen en egaliseren van gronden;
g. het
dempen van watergangen en waterpartijen;
h. het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
i.
het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
Het
in 5.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen
zijnde, en werkzaamheden:
a. in
het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b. in
het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits
verricht door een archeologisch deskundige;
c. die
uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van
niet ingrijpende betekenis zijn;
d. waarmee
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is begonnen, voor zover
daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
e. is
of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt slechts verleend,
indien:
a. door
die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor
het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden
verkleind;
b. door
de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige
opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van
het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Aan
een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 kunnen voorwaarden worden
verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische
verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
a. de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
b. de
verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Burgemeester
en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch
deskundige, het plan wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind
of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor
zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden,
in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel
6 Waarde - Archeologische verwachting 2
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar
verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.1.1
Rangorde bestemmingen
Indien de belangen van de in lid 6.1 bedoelde
dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende
dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:
6.2
Bouwregels
6.2.1
Bouwwerken
Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 6.1
bedoelde gronden, over een oppervlakte van 100 m² of meer en dieper dan
0,3 m gelden de volgende regels:
6.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
6.3.1
Omgevingsvergunningplicht
In het belang van de archeologische monumentenzorg
en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische
verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 6.3.2,
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en
wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te
voeren over een oppervlakte van meer dan 100 m²:
6.3.2
Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in 6.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken,
geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:
6.3.3
Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1
wordt slechts verleend, indien:
6.3.4
Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1
kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de
archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval
behoren:
6.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, na advies te
hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan wijzigen zodanig
dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' naar ligging
wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende
geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid
of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging
van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel
7 Waarde - Archeologische verwachting 4
De
voor 'Waarde - Archeologische verwachting
4' aangewezen gronden zijn, behalve voor
de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en
veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Indien
de belangen van de in lid 7.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd
zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de
volgende rangorde:
2. Waarde
- Archeologische verwachting.
Ingeval
van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig
bouwwerk op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden, over een
oppervlakte van 250 m² of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende
regels:
a. in
het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de
omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te
worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester
en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. in
het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de
omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen
in ieder geval behoren:
1. de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2. de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een archeologisch deskundige;
c. de
in 7.2.1 onder a genoemde verplichting
geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij
gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
In
het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van
onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is
het verboden, behoudens het bepaalde in lid 7.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van
burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of
werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m²:
a. graafwerkzaamheden
en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
b. het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c. het
uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen,
diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
d. het
aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
e. het
graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan
0,3 m;
f. het
ophogen en egaliseren van gronden;
g. het
dempen van watergangen en waterpartijen;
h. het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
i.
het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
Het
in 7.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen
zijnde, en werkzaamheden:
a. in
het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b. in
het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits
verricht door een archeologisch deskundige;
c. die
uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van
niet ingrijpende betekenis zijn;
d. waarmee
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is begonnen, voor zover
daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
e. is
of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wordt slechts verleend, indien:
a. door
die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor
het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
b. door
de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige
opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van
het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Aan
een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van
de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden
kunnen in ieder geval behoren:
a. de verplichting
tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem
kunnen worden behouden;
b. de
verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Burgemeester
en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch
deskundige, het plan wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind
of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor
zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden,
in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel
8 Waterstaat – Waterkering
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen,
mede bestemd voor:
waterstaatswerken.
8.1.1
Rangorde bestemmingen
Indien de belangen van de in lid 8.1 bedoelde
dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende
dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:
8.2
Bouwregels
8.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in 6.1 bedoelde gronden
gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:
8.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden
gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:
8.3
Afwijken van de bouwregels
8.3.1
Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 en 8.2.2 voor het
bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de
bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de belangen van de
waterkering zich daartegen niet verzetten.
8.3.2
Voorwaarde omgevingsvergunning
Alvorens de onder 8.3.1 bedoelde
omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouder schriftelijk
advies in bij de waterbeheerder.
8.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
8.4.1
Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 8.1
bedoelde gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden uit
te voeren:
8.4.2
Randvoorwaarde omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend
dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
8.4.3
Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Geen omgevingsvergunning is nodig voor werken, geen
gebouwen zijnde, en werkzaamheden:
c.
waarvoor toestemming op grond van de Keur van het waterschap Rivierenland is
vereist.
Grond die eenmaal in aanmerking
is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of
alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene
bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en
bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
10.2 Ondergronds bouwen
Daar
waar in het plan geen specifieke regeling is opgenomen voor ondergronds bouwen
zijn de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing op ondergrondse
bouwwerken.
10.3 Bestaande maten
Met
betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
a.
voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan
ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-,
hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de
betreffende bestemming, geldt dat:
1.
bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven,
als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
2.
bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is
voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
b.
ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van
toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
c.
op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken,
als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Het is verboden de in het plan begrepen
gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven
bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van
gronden en bouwwerken bepaalde.
11.2 Strijdig gebruik
Een strijdig gebruik is in ieder geval:
een
en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte
beheer van de gronden;
Artikel 12
Algemene aanduidingsregels
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - Dijk -1 zijn de gronden, naast de voor die
gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid
voor de bescherming, onderhoud en
instandhouding van de primaire waterkering.
12.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij
de andere bestemmingen geldt dat ter plaatse van
de aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk - 1' niet mag worden gebouwd.
12.2 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het
aangegeven regels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken
van het bepaalde in 12.1 voor het bouwen ten
behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen,
onder de voorwaarde dat de belangen van
de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt
geschaad.
12.3 Voorwaarde omgevingsvergunning
Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld
in lid 12.2 te beslissen, wordt door
burgemeester en wethouders schriftelijk advies
ingewonnen bij de beheerder van de waterkering
omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de
belangen in verband met de waterkering
niet onevenredig worden geschaad.
Artikel
13 Algemene afwijkingsregels
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds
afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de
regels voor:
13.2 Randvoorwaarden voor het verlenen
van een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
lid 13.1 kan slechts worden verleend, mits:
Artikel 14
Algemene wijzigingsregels
14.1 Geringe verandering
Burgemeester en wethouders kunnen het
plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de
plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van
de volgende voorwaarden:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
15.1 Overgangsrecht
bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a.
een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b.
het bevoegd gezag kan eenmalig bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten
van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
c.
het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet;
b.
het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien het gebruik, bedoeld in dit lid
onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.
dit lid onder a is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Binnendams 44’.