Regels, behorende bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oost II" van de gemeente Gorinchem Opdrachtgever: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v. Barendrecht oktober 2010 |
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Paragraaf 2.1 Bestemmingen
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
Artikel 4 Bedrijventerrein - 2
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Gemengd - 2
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Natuur
Artikel 10 Verkeer – Erftoegangsweg
Artikel 11 Verkeer – Gebiedsontsluitingsweg
Artikel 12 Verkeer – Rijksweg
Artikel 13 Water
Paragraaf 2.2 Dubbelbestemmingen
Artikel 14 Leiding – Gas
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waterstaat – Waterbergingsgebied
Hoofdstuk
3 Algemene
regels
Artikel 17 Anti – dubbeltelbepaling
Artikel 18 Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 19 Algemene ontheffingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Bijlage
I Staat van
Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleidende
regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
a. Plan
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oost II" van de gemeente Gorinchem.
b. Bestemmingsplan
De geometrisch
bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in GML-bestand
NL.IMRO.0512.BP2009109-4001
c. Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
d. Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
e. Aanlegvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
f. Archeologisch deskundige
De gemeentelijk (beleids)archeoloog of een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
g. Bebouwing
Een of meer bouwwerken en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde.
h. Bebouwingspercentage
Een verbeelde of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
i. Bedrijf
Een
inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen,
vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan
wel bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder
niet begrepen.
j. Bedrijfsgebouw
Een
gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
k. Bedrijfsvloeroppervlak
Het gezamenlijk oppervlak van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
l. Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
m. Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
n. Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
o. Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
p. Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
q. Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
r. Bouwvlak
Een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
s. Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
t. Consumentverzorgende detailhandel
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten en bij dienstverlening behorende en/of daaraan verwante dienstverlening met overwegend een baliefunctie, zoals bank(filialen), reisbureaus, assurantiekantoren, makelaardijen en aan detailhandel verwante dienstverlening zoals kappers, schoenmakers en fietsenmakers.
u. Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
v. Dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
w. Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
x. Grootschalige
detailhandel
1. Bedrijven die door de aard en/of omvang van de aangeboden artikelen niet of nauwelijks in traditionele winkelgebieden zijn in te passen. Het gaat daarbij om:
- detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- detailhandel in auto’s, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
- tuincentra.
2. Bedrijven waarvan de vestiging in traditionele winkelgebieden de voorkeur heeft maar die daar moeilijk inpasbaar zijn en waarvan vestiging elders derhalve niet uitgesloten mag worden geacht. Het betreft branches met volumineuze artikelen die een groot vloeroppervlak vergen, zoals:
- bouwmarkten;
- grootschalige meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate: woninginrichting/stoffering.
Horecabedrijf
y. Onder horecabedrijf wordt verstaan:
Een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of waarin logies worden verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension, en naar aard en openingstijden gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie met uitzondering van erotisch getinte vermaakfuncties. Ten aanzien van horecabedrijven wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:
Categorie 1 “lichte horeca”: Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een cafetaria, ijssalon, restaurant of hotel;
Categorie 2 “middelzware horeca”: Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bar, biljartcentrum, café, shoarma/grillroom of zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen);
Categorie
3 “zware horeca”: Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s
z. Niet-zelfstandige
horeca
Het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter
plaatse in een openbaar toegankelijk bedrijf.
aa.. Niet zelfstandige kantoren
Kantoorruimte die een onlosmakelijk deel van de totale bedrijfsvoering uitmaakt.
bb.
Ondergeschikte horecafunctie
Een horecafunctie die ten hoogste 15% van de toegestane bedrijfsvloeroppervlakte van de hoofdfunctie(s) beslaat.
cc. Ondersteunende
horeca
Er
is sprake van ondersteunende horeca indien:
-
de horeca activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;
-
de openingstijden van de horeca activiteit zijn gelijk aan de openingstijden
van de hoofdactiviteit;
-
de toegang van de horeca activiteit is uitsluitend via die van de
hoofdactiviteit;
-
het aantal vierkante meters ondersteunende horeca is gemaximeerd ten opzichte
van de hoofdfunctie;
- er
is in het pand een vrij toegankelijke sanitaire ruimte.
dd. Peil
Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
ee. Publieksbeurs
Beursactiviteiten gericht op publiek waarbij demonstraties en workshops worden gehouden.
ff. Staat
van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt en is opgenomen in bijlage I.
gg. Vakbeurs
Beursactiviteiten gericht op beroepsmatige geďnteresseerde publieksgroepen.
hh. Voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die direct langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan, over de gehele breedte van het bouwperceel, getrokken kan worden.
ii. Zelfstandige horeca
Horeca waarbij de horeca-activiteit niet ondergeschikt is aan een andere functie.
Artikel 2 Wijze
van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
a. De dakhelling
Langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
b. De
breedte en diepte van een gebouw
Tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren,
op 1 meter boven peil.
c. De
goothoogte van een bouwwerk
Vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
d. De
bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
e. De
inhoud van een bouwwerk
Tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
f. De
oppervlakte van een bouwwerk
Tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Paragraaf 2.1 Bestemmingen
Artikel 3 Bedrijventerrein
- 1
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Bedrijventerrein – 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven
met inachtneming van lid 2, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, evenwel met
uitzondering van dienstwoningen, met dien verstande dat het kantoorvloeroppervlak
per bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 %
van het
bedrijfsvloeroppervlak, tot een maximum van 3000 m˛;
b. opslag
met inachtneming van lid 8;
c. ondergeschikte
detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste
d. nutsvoorzieningen;
e. ontsluitingswegen,
voet- en fietspaden, water en groen;
f. (al dan niet gebouwde) parkeervoorzieningen met inachtneming
van lid 8;
g. de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’;
h. waterberging, met inachtneming van artikel 16,
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen ‘geledingszone’ en ‘representatieve zone’ voor zover gelegen op gronden buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen alsmede waterpartijen mogen worden gerealiseerd, waarbij de openheid dient te worden gehandhaafd.
2. Op de voor Bedrijventerrein – 1 aangewezen gronden zijn uitsluitend de volgende categorieën bedrijven als bedoeld in lid 1 toegestaan:
a. ten zuiden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg uitsluitend bedrijven in categorie 1 tot en met 3.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. in afwijking van sub a. een bedrijf voor het vervaardigen en de opslag van lawaaibeheersende producten alsmede voor het vervaardigen van producten op het gebied van klimaat- en filtertechniek, zijnde een bedrijf behorende tot SBI-code 29 (SBI 1993) en tot categorie 4.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, is toegestaan, mits het bedrijf voor wat betreft zijn mate van geluidhinder gelijk te stellen is aan een bedrijf behorende tot categorie 3.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
c. ten
noorden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg uitsluitend bedrijven in de
categorieën 1 tot en met 4.1 van de in bijlage I bij deze regels
behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten,
mits deze bedrijven
niet vallen onder de Lijst van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 lid 3 Wet
geluidhinder, niet voorkomen in onderdeel D van het Besluit
milieu-effectrapportage 1994 en niet vallen onder de werkingssfeer van het
Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luiden ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Bouwregels
3. Op de voor Bedrijventerrein – 1 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedraagt dan het verbeelde bebouwingspercentage;
c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan de verbeelde maximale bouwhoogte;
d. de bouwhoogte van gebouwen niet minder bedraagt dan de verbeelde minimale bouwhoogte;
e. ten zuiden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg het bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf minimaal 1000 m˛ bedraagt;
f. ten noorden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg het bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf minimaal 2500 m˛ bedraagt;
g. ten zuiden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m bedraagt, met dien verstande dat de afstand van gebouwen tot de grenzen van de aanduiding ‘geledingszone’ 0 m bedraagt;
h. ten noorden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 6 m bedraagt, met dien verstande dat de afstand van gebouwen tot de grenzen van de aanduiding ‘geledingszone’ 0 m bedraagt;
i. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 9 m;
j. in afwijking van het bepaalde in lid 3 sub i. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
k. ondergronds bouwen niet is toegestaan.
4. De aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat geprojecteerd is op gronden met de aanduiding ‘archeologisch gebied’ een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5. De verplichting van lid 4 geldt niet voor bouwwerken die geen relatie hebben met de grond en voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛;
6. Aan een reguliere bouwvergunning zoals bedoeld in lid 4 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c.
de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Nadere eisen
7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitplan ‘Bedrijventerrein Oost II’.
Gebruiksregels
8. Op de voor Bedrijventerrein – 1 aangewezen gronden gelden de volgende gebruiksregels:
a. om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd;
b. opslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘representatieve zone’;
c. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet toegestaan.
Ontheffing
van de bouw- en gebruiksregels
9. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van:
a. het bepaalde in lid 1 voor de vestiging van horeca als een ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering;
b. het bepaalde in lid 1 en lid 8 voor de vestiging van detailhandel, uitsluitend ten behoeve van de verkoop van auto’s, boten en caravans.
c. het bepaalde in lid 2 sub a. voor bedrijven tot en met categorie 4.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in categorie 3.1 of lager;
d. het bepaalde in lid 2 sub c. voor bedrijven tot en met categorie 5.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in categorie 4.1 of lager;
e. het bepaalde in lid 3 sub i voor een bouwhoogte van ten hoogste 20 meter;
f. het bepaalde in lid 2 voor kantoorachtige bedrijven voor zover die niet voorkomen in de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en met inachtneming van lid 11;
g. het bepaalde in lid 3 sub d. voor een
bouwhoogte van minimaal
h. het bepaalde in lid 3 sub d. voor een
bouwhoogte van minimaal
i. het bepaalde in lid 3 sub e. en f. voor een bedrijfsvloeroppervlak
per bedrijf van minimaal
j. het
bepaalde in lid 3 sub k. voor ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat
ondergrondse bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’
slechts toelaatbaar zijn voor zover de archeologische waarden niet onevenredig
worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te
worden aangetoond en met inachtneming van lid 12.
10. Ontheffing
op grond van lid 9 sub b. wordt uitsluitend verleend indien het plaatselijk
gevestigde bedrijven betreft die handelen in auto`s, boten en/of caravans
verkopen of wanneer het terrein in een regionale of provinciale structuurvisie
is aangewezen als opvanglocatie voor grootschalige detailhandel, met dien
verstande dat voor bouwmarkten of grootschalige meubelbedrijven aanvullend de
volgende criteria gelden: na onderzoek naar de bovengemeentelijke effecten en
na instemming van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en mits het
bedrijfsvloeroppervlak minimaal
11. Ontheffing op grond van lid 9 sub e. mag
uitsluitend worden verleend, indien het bedrijf vanuit milieuhygiënisch oogpunt
geen nadelige invloed heeft op de nabij gelegen woonbebouwing.
12. Voordat over het verlenen van een ontheffing op grond van lid 9 sub i. wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld
13. Ontheffing als bedoeld in lid 9 kan slechts worden verleend, mits:
a. De belangen van de eigenaar en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m (tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
15. Het verbod als bedoeld in lid 13 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
16. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13 zijn slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
17. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 13 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Artikel 4 Bedrijventerrein
- 2
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Bedrijventerrein – 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven met inachtneming van lid 2, één en ander met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, evenwel met uitzondering van dienstwoningen, met dien verstande dat het kantoorvloeroppervlak per bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 % van het bedrijfsvloeroppervlak;
b. opslag
met inachtneming van lid 8;
c. ondergeschikte
detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste
d. nutsvoorzieningen;
e. ontsluitingswegen,
voet- en fietspaden, water en groen;
f. parkeervoorzieningen met
inachtneming van lid 8;
g. de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
2. Op de voor Bedrijventerrein – 2
aangewezen gronden zijn uitsluitend bedrijven in categorie 1 tot en met 3.1 van
de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten
toegestaan, mits
deze bedrijven niet vallen onder de Lijst van inrichtingen als bedoeld in
artikel 41 lid 3 Wet geluidhinder, niet voorkomen in onderdeel D van het
Besluit milieu-effectrapportage 1994 en niet vallen onder de werkingssfeer van
het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luiden ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Bouwregels
3. Op de voor Bedrijventerrein – 2 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedraagt dan het verbeelde bebouwingspercentage;
c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan de verbeelde maximale bouwhoogte;
d. de bouwhoogte van gebouwen niet minder bedraagt dan de verbeelde minimale bouwhoogte;
e. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal bedraagt 3 m;
f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 9 m;
g. in afwijking van het bepaalde in lid sub f. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m;
h. ondergronds bouwen niet is toegestaan.
4. De aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat geprojecteerd is op gronden met de aanduiding ‘archeologisch gebied’ een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5. De verplichting van lid 4 geldt niet voor bouwwerken die geen relatie hebben met de grond en voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛.
6. Aan een reguliere bouwvergunning zoals bedoeld in lid 4 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Nadere eisen
7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitplan ‘Bedrijventerrein Oost II’.
Gebruiksregels
8. Op de voor Bedrijventerrein – 2 aangewezen gronden gelden de volgende gebruiksregels:
a. om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd;
b. opslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
c. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet toegestaan.
Ontheffing
van de bouw- en gebruiksregels
9. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van:
a. het bepaalde in lid 1 voor de vestiging van horeca als een ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering;
b. het bepaalde in lid 2 voor bedrijven tot en met categorie 4.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in categorie 3.1 of lager;
c. het bepaalde in lid 2 voor kantoorachtige bedrijven voor zover die niet voorkomen in de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en met inachtneming van lid 10;
d. het bepaalde in lid 3 sub f voor een bouwhoogte van ten hoogste 20 meter;
e. het bepaalde in lid 3 sub h. voor ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’ slechts toelaatbaar zijn voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond en met inachtneming van lid 11.
10. Ontheffing op grond van lid 9 sub c. mag
uitsluitend worden verleend, indien het bedrijf vanuit milieuhygiënisch oogpunt
geen nadelige invloed heeft op de nabij gelegen woonbebouwing.
11. Voordat over het verlenen van een ontheffing op grond van lid 9 sub d. wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
12. Ontheffing als bedoeld in lid 9 kan slechts worden verleend, mits:
a. De belangen van de eigenaar en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
Aanlegvergunning
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
14. Het verbod als bedoeld in lid 12 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
15.
De werken of werkzaamheden als bedoeld
in lid 12 zijn slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden
hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden
aangetoond.
16. Voordat over het verlenen van een
aanlegvergunning als bedoeld onder lid 12 wordt beslist, winnen burgemeester en
wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag
of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt
of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke
voorschriften dienen te worden gesteld.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Gemengd – 1 aangewezen gronden zijn, met inachtneming van artikel 15, bestemd voor:
a. bedrijven met inachtneming van lid 2, één en ander met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, met uitzondering van dienstwoningen, met dien verstande dat het kantoorvloeroppervlak per bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 % van het bedrijfsvloeroppervlak, tot een maximum van 3000 m˛;
b. congres- en vergaderfaciliteiten;
c. ondergeschikte
detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste
d. ondergeschikte
en ondersteunende horeca aan en van de bovengenoemde functies;
e. opslag
met inachtneming van lid 8;
f. nutsvoorzieningen;
g. ontsluitingswegen,
voet- en fietspaden, water en groen;
h. parkeervoorzieningen
met inachtneming van lid 8;
i. de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’,
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen ‘geledingszone’ en ‘representatieve zone’ voor zover gelegen op gronden buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen alsmede waterpartijen mogen worden gerealiseerd, waarbij de openheid dient te worden gehandhaafd.
2. Op de voor Gemengd – 1 aangewezen gronden zijn uitsluitend de volgende categorieën bedrijven als bedoeld in lid 1 toegestaan:
a. ten zuiden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg uitsluitend bedrijven in categorie 1 tot en met 3.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. ten
noorden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg uitsluitend bedrijven in de
categorieën 1 tot en met 3.1 van de in bijlage I bij deze regels behorende
Staat van Bedrijfsactiviteiten,
mits deze
bedrijven niet vallen onder de Lijst van inrichtingen als bedoeld in artikel 41
lid 3 Wet geluidhinder, niet voorkomen in onderdeel D van het Besluit
milieu-effectrapportage 1994, en niet vallen onder de werkingssfeer van het
Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luiden ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Bouwregels
3. Op de voor Gemengd - 1 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedraagt dan het verbeelde bebouwingspercentage;
c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan de verbeelde maximale bouwhoogte;
d. de bouwhoogte van gebouwen niet minder bedraagt dan de verbeelde minimale bouwhoogte;
e. het bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf ten noorden van de bestemming Verkeer – Erftoegangsweg minimaal 2500 m˛ bedraagt;
f. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal bedraagt 6 m;
g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 9 m;
h. in afwijking van het bepaalde in lid sub g. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
i. ondergronds bouwen niet is toegestaan.
4. De aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat geprojecteerd is op gronden met de aanduiding ‘archeologisch gebied’ een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5. De verplichting van lid 4 geldt niet voor bouwwerken die geen relatie hebben met de grond en voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛.
6. Aan een reguliere bouwvergunning zoals bedoeld in lid 4 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Nadere
eisen
7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitplan ‘Bedrijventerrein Oost II’.
Gebruiksregels
8. Op de voor Gemengd - 1 aangewezen gronden gelden de volgende gebruiksregels:
a. om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd;
b. opslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘representatieve zone’;
c. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet toegestaan.
Ontheffing
van de bouw- en gebruiksregels
9. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van:
a. het bepaalde in lid 1 en lid 8 voor de vestiging van detailhandel, uitsluitend ten behoeve van de verkoop van auto’s, boten en caravans;
b. het bepaalde in lid 2 sub b. voor bedrijven tot en met categorie 4.1 van de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in categorie 3.1 of lager;
c. het bepaalde in lid 2 voor kantoorachtige bedrijven voor zover die niet voorkomen in de in bijlage I bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en met inachtneming van lid 11;
d. het bepaalde in lid 3 sub d. voor een bouwhoogte van minimaal 8 m;
e. het bepaalde in lid 3 sub e. voor een bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf van minimaal 500 m˛;
f. het bepaalde in lid 3 sub g voor een bouwhoogte van ten hoogste 20 meter;
g. het bepaalde in lid 3 sub i. voor ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘archeologische waarden’ slechts toelaatbaar zijn voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond en met inachtneming van lid 12.
10. Ontheffing op grond van lid 9 sub a. wordt uitsluitend verleend indien het plaatselijk gevestigde bedrijven betreft of wanneer het terrein in een regionale of provinciale structuurvisie is aangewezen als opvanglocatie voor grootschalige detailhandel, met dien verstande dat voor bouwmarkten of grootschalige meubelbedrijven aanvullend de volgende criteria gelden: na onderzoek naar de bovengemeentelijke effecten en na instemming van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en mits het bedrijfsvloeroppervlak minimaal 1000 m˛ bedraagt.
11. Ontheffing op grond van lid 9 sub c. mag
uitsluitend worden verleend, indien het bedrijf vanuit milieuhygiënisch oogpunt
geen nadelige invloed heeft op de nabij gelegen woonbebouwing.
12. Voordat over het verlenen van een ontheffing op grond van lid 9 sub f. wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld
13. Ontheffing als bedoeld in lid 9 kan slechts worden verleend, mits:
a. De belangen van de eigenaar en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
15. Het verbod als bedoeld in lid 13 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
16. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13 zijn slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
17. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 13 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Wijzigingsbevoegdheid
18. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming Gemengd – 1 te wijzigen in de bestemming Bedrijventerrein – 1, zoals bedoeld in artikel 3, mits deze wijziging vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen nadelige invloed heeft op de nabij gelegen woonbebouwing
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Gemengd – 2 aangewezen gronden zijn, met inachtneming van artikel 15, bestemd voor:
a. amusementhal
voor karting, lasergames, paintball en kruisboogschieten;
b. sportschool;
c. wellnes
en fitnesscentrum;
d. hal
voor evenementen, vakbeurzen en publieksbeurzen;
e. congres-
en vergaderfaciliteiten;
f. ondergeschikte
detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste
g. ondergeschikte
en ondersteunende horeca aan de bovengenoemde functies;
h. opslag
met inachtneming van lid 7;
i. nutsvoorzieningen;
j. ontsluitingswegen,
voet- en fietspaden, water en groen;
k. parkeervoorzieningen met inachtneming
van lid 7;
l. de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’,
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen ‘geledingszone’ en ‘representatieve zone’ voor zover gelegen op gronden buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen alsmede waterpartijen mogen worden gerealiseerd, waarbij de openheid dient te worden gehandhaafd.
Bouwregels
2. Op de voor Gemengd – 2 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedraagt dan het verbeelde bebouwingspercentage;
c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan de verbeelde maximale bouwhoogte;
d. de bouwhoogte van gebouwen niet minder bedraagt dan de verbeelde minimale bouwhoogte;
e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 9 m;
f. in afwijking van het bepaalde in lid sub e. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m;
g. ondergronds bouwen niet is toegestaan.
3. De aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat geprojecteerd is op gronden met de aanduiding ‘archeologisch gebied’ een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4. De verplichting van lid 3 geldt niet voor bouwwerken die geen relatie hebben met de grond en voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛.
5. Aan een reguliere bouwvergunning zoals bedoeld in lid 3 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Nadere
eisen
6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitplan ‘Bedrijventerrein Oost II’.
Gebruiksregels
7. Op de voor Gemengd - 2 aangewezen gronden gelden de volgende gebruiksregels:
a. om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd;
b. opslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘representatieve zone’;
c. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet toegestaan.
Ontheffing
van de bouw- en gebruiksregels
8. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van:
a. het bepaalde in lid 2 sub d. voor een bouwhoogte van minimaal 6 m;
b. het bepaalde in lid 2 sub e voor een bouwhoogte van ten hoogste 20 meter;
c. het bepaalde in lid 2 sub g. voor ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’ slechts toelaatbaar zijn voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond en met inachtneming van lid 9.
9. Voordat over het verlenen van een ontheffing op grond van lid 8 sub b. wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld
10. Ontheffing als bedoeld in lid 8 kan slechts worden verleend, mits:
a. De belangen van de eigenaar en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
12. Het verbod als bedoeld in lid 10 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
13. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
14. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 10 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Wijzigingsbevoegdheden
15. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming Gemengd – 2 te wijzigen in de bestemming Gemengd – 1, zoals bedoeld in artikel 5, indien dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is.
16 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming Gemengd – 2 te wijzigen in de bestemming Bedrijventerrein – 1, zoals bedoeld in artikel 3, mits deze wijziging vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen nadelige invloed heeft op de nabij gelegen woonbebouwing.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Groen aangewezen gronden zijn, met inachtneming van artikel 15, bestemd voor groenvoorzieningen, water en paden, alsmede voor de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Groen aangewezen gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
5. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
6. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 3 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Horeca aangewezen gronden zijn, met inachtneming van artikel 15, bestemd voor categorie 1 “lichte horeca”, als bedoeld in artikel 1 lid x., alsmede voor groen, paden en parkeervoorzieningen, alsmede voor de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Horeca aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedraagt dan het verbeelde bebouwingspercentage;
c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan de verbeelde maximale bouwhoogte;
d. de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan
e. ter plaatse van de
aanduiding antennemast is het toegestaan een antennemast met reclame-uitingen
te plaatsen, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan
3. De aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat geprojecteerd is op gronden met de aanduiding ‘archeologisch gebied’ een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4. De verplichting van lid 3 geldt niet voor bouwwerken die geen relatie hebben met de grond en voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛.
5. Aan een reguliere bouwvergunning zoals bedoeld in lid 3 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Nadere
eisen
6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitplan ‘Bedrijventerrein Oost II’.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
8. Het verbod als bedoeld in lid 7 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
9. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
10. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 7 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de ontwikkeling van natuurwaarden met bijbehorende voorzieningen;
b. water, watergangen, waterpartijen, waterberging en oevers;
c. de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m.
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
5. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
6. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 3 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Artikel 10 Verkeer
– Erftoegangsweg
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Verkeer – Erftoegangsweg aangewezen gronden zijn, met inachtneming van artikel 15, bestemd voor wegen met bijbehorende bermen en parkeervoorzieningen, alsmede voor duikers, de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’ en voor een brug ten dienste van langzaamverkeer en calamiteitenontsluiting ter plaatse van de aanduiding ‘brug’.
Bouwregels
2. Op de voor Verkeer – Erftoegangsweg aangewezen gronden mogen ten dienste van de bestemming en de verkeerstechnische uitrusting van wegen, waaronder motorbrandstofverkooppunten niet zijn begrepen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 m.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
5. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
6. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 3 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Artikel 11 Verkeer
– Gebiedsontsluitingsweg
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Verkeer – Gebiedsontsluitingsweg aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de artikelen 14 en 15, bestemd voor hoofdwegen met bijbehorende fiets- en voetpaden, straatmeubilair en overige verkeersvoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen, alsmede voor duikers en de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Verkeer - gebiedsontsluitingweg bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en de verkeerstechnische uitrusting van wegen - evenwel met uitzondering van motorbrandstofverkooppunten - worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
b. de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 12 m˛;
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 15 m.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m.
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
5. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
6. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 3 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Verkeer – Rijksweg aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de artikelen 14 en 15, bestemd voor autowegen met bijbehorende bermen, op- en afritten, parkeervoorzieningen en water, alsmede voor de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Verkeer – Rijksweg aangewezen gronden mogen ten dienste van de bestemming en de verkeerstechnische uitrusting van wegen, waaronder motorbrandstofverkooppunten niet zijn begrepen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 20 m.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
(tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen);
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
d archeologisch onderzoek betreffen of
daarop zijn gericht;
e. betrekking hebben op gronden, waarvan op
basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische
waarden aanwezig zijn.
5. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3 zijn
slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
6. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 3 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Water aangewezen gronden zijn, met inachtneming van artikel 15, bestemd voor watergangen, waterberging, taluds, oevers en oeververbindingen alsmede voor ontsluiting van de tot Bedrijventerrein – 1 aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘brug’.
Bouwregels
2.
Op de voor Water bestemde gronden mogen ten
dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd, zoals duikers en oeververbindingen, met dien verstande dat de maximale
bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
3. Alvorens bouwvergunning verleend kan worden van de in lid 2 genoemde bouwwerken, dient schriftelijk advies bij het waterschap te worden ingewonnen.
Paragraaf 2.2 Dubbelbestemmingen
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Leiding - Gas aangewezen gronden
zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de
aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding,
alsmede voor de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de
aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Leiding - Gas aangewezen
gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden
gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn niet
toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringzekerheid.
3. Het is verboden op
of in de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken
of werkzaamheden uit te voeren:
a. het
aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder
bijvoorbeeld rietbeplanting;
b. het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c. het
verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen,
kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d. diepploegen;
e. het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
f. het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
g. het
permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van
afvalstoffen;
h. het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen;
i. het
plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander
straatmeubilair.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet
van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. voorkomen op de beplantingslijst van de
leidingbeheerder;
b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee
vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse
Netwerken;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van het plan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een
reeds verleende vergunning;
e. worden uitgevoerd ten behoeve van de
instandhouding van de leiding(en).
5. Het
verbod als bedoeld in lid 3 is ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch
gebied’ evenmin van toepassing op werken en/of werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen of daarop
zijn gericht.
6.
Alvorens te beslissen op een
aanvraag als bedoeld in lid 3, wint het college van Burgemeester en Wethouders
schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de
belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van
schade aan de leiding.
7. De werken of werkzaamheden, als bedoeld
onder lid 3, zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover dit niet strijdig
is met de belangen vermeld onder lid 6.
8. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld in lid 3 voor een werk of werkzaamheid ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’ wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen en een effluentleiding, alsmede voor de bescherming van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’.
Bouwregels
2. Op de voor Leiding - Riool aangewezen gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de andere op deze gronden liggende bestemmingen, mits de belangen van de leiding zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding.
a. het afgraven van de grond;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. graafwerkzaamheden
anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste
e. het ophogen van de grond;
f. het indrijven van voorwerpen in de grond.
4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
a. in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een
eerder verleende vergunning;
c. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer.
5. Het
verbod als bedoeld in lid 3 is ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch
gebied’ evenmin van toepassing op werken en/of werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen of daarop
zijn gericht.
6. De werken of werkzaamheden, als bedoeld onder lid 3, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan de riooltransportleidingen, en voor zover de archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’ hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
7. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld onder lid 3 wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
8. Voordat over het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld in lid 3 voor een werk of werkzaamheid ter plaatse van de aanduiding ‘archeologisch gebied’ wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.
Artikel 16 Waterstaat
- Waterbergingsgebied
Bestemmingsomschrijving
1. De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, bestemd voor waterberging.
Bouwregels
2. Op de voor Waterstaat – Waterbergingsgebied aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. bouwwerken ten dienste van de waterbergende functie, en
b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, krachtens de andere op deze gronden liggende bestemming, indien de belangen in verband met de waterbergende functie zich hiertegen niet verzetten en burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij het betrokken waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene
regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 18 Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen
Op gronden ter plaatse van deze aanduiding dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de wettelijke kaders omtrent plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's. Hiertoe dient advies ingewonnen te worden bij de lokale brandweer. Nadere eisen kunnen in ieder geval gesteld worden ten aanzien van:
a. de indeling van gebouwen ten
opzichte de risicobron;
b. het toepassen van zo min
mogelijk glas op korte afstand van de risicobron;
c. vluchtroutes in de richting
van de risicobron af;
d. de toepassing van
afsluitbare ventilatiesystemen en dergelijke maatregelen.
Artikel 19 Algemene
ontheffingsregels
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:
a. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10%
2. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
b. de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, teneinde geringe veranderingen aan te brengen, indien dit door afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding noodzakelijk is voor een juiste aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein;
c. de in hoofdstuk 2 omschreven bestemmingsregels voor de oprichting van bouwwerken, mits:
1. de oppervlakte van de bebouwing niet meer
bedraagt dan 15 m˛ ;
2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
d. de in hoofdstuk 2 omschreven bestemmingsregels voor de oprichting van bouwwerken ten behoeve van openbare nutsdoeleinden, zoals telefooncellen, abri's, brievenbussen en laagspanningsverdeelkasten, mits:
1. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 35 m˛;
2. de bouwhoogte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 4 m;
2. De ontheffingsbevoegdheden als bedoeld in lid 1 zijn niet van toepassing, indien elders in deze regels met betrekking tot de in lid 1 genoemde gevallen ontheffingsbevoegdheden bestaan
3. Ontheffing als bedoeld in lid 1 en 2 kan slechts worden verleend, mits:
a. De belangen van de eigenaar en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs-
en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%..
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4. Op de voorbereiding van een ontheffing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Oost II van de gemeente Gorinchem.