4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Rijksbeleid: Besluit ruimtelijke ordening en Monumentenwet 1988
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
In de Monumentenwet 1988 is verder het aanwijzen van rijksmonumenten geregeld en van beschermde stadsgezichten.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis.
Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologie verstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Beschermde monumenten
In het plangebied bevinden zich geen beschermde rijksmonumenten.
In het plangebied zijn nog geen gemeentelijke monumenten aangewezen. De inventarisatie hiervoor is nog niet gestart.
De inventarisatie voor gemeentelijke bescherming van objecten is nog niet gestart. Zie verder onder onderzoek.
Provinciaal beleid: Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
-
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
-
de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen het uitgangspunt bij processen van culturele planologie.
![i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113001.jpg [image]](i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113001.jpg)
CHA Zuid Holland, detail uit de kaart gecombineerde waarden (kaart 4)
In de CHA Zuid-Holland staan de Weeskinderendijk zuid en oost en de ’s Gravendeelsedijk (deels Laan der VN) aangegeven als landschappelijke lijnen van redelijk hoge waarde. Beide zijn in elk geval dijken behorend tot de polder Oud Dubbeldam uit 1603, maar waarschijnlijk gaan ze deels terug op de laatmiddeleeuwse dijk rond de Grote of Zuid Hollandse Waard van vóór de Sint Elisabethsvloed van 1421.
Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht en Structuurvisie
Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht. Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven. Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze zijn en hoe deze kunnen worden ingezet voor de gebiedsontwikkeling.
Beschermde gebieden
In het plangebied bevinden zich geen beschermde gebieden. Wel is het gebied geïnventariseerd in het kader van het MIP onderzoek 1800-1945 naar objecten en gebieden.
De inventarisatie voor gemeentelijke bescherming van gebieden of structuren is nog niet gestart. Zie verder onder "onderzoek".
Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opsporingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie.
Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden.
De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties, die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in dit landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte gebied, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
Archeologie
In het plangebied gelden twee archeologische waarden.
![i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113002.jpg [image]](i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113002.jpg)
Detail uit de beleidskaart archeologie gemeente Dordrecht.
Waarde Archeologie 2 (WR A-2): in het noorden van het plangebied een hoge archeologische verwachting vanwege de ligging op de hoger gelegen stroomgordel van de na 1421 verdwenen rivier de Dubbel. Op de oever van de Dubbel wordt de locatie van het laat middeleeuwse dorp Dubbeldam verwacht met de bijbehorende dam en sluis in de Dubbel.
Onderzoek is in deze zone verplicht bij bodemingrepen dieper dan 70 cm –mv.
Waarde Archeologie 3 (WR A-3): in het zuidwesten van het plangebied een middelmatige archeologische verwachting vanwege de ligging in het lager gelegen komkleigebied tussen de na 1421 verdwenen rivieren de Dubbel en het Oude Maasje.
Onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 100 cm –mv.
4.1.2 Onderzoek
Monumentenzorg - Objecten, structuren en gebieden
De onderzoeken in de binnenstad, negentiende-eeuwse schil en Dubbeldam zijn afgerond, momenteel wordt gewerkt aan het buitengebied van het Eiland van Dordrecht. Daarna volgen nog de Ring 20-40, de Ring 40-60 en de nieuwere wijken.
De selectie voor bescherming van objecten en structuren door plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst wordt op zijn vroegst verwacht in 2014, als onderdeel van het onderzoek naar de zogenaamde Ring 20-40.
Na selectie moet nader onderzoek naar de aanwezige cultuurhistorische waarden uitwijzen wat daadwerkelijk voor bescherming in aanmerking komt.
Monumenten Inventarisatie Project
In het kader van het monumenten inventarisatie project met betrekking tot de periode 1850-1940 is alleen de verkeersbrug uit 1939 over de Oude Maas - Dordrecht en Zwijndrecht verbindend - geïnventariseerd, onder de straatnaam Brandts Buijsstraat.
Omschrijving:
Brug voor wegverkeer met betonnen toeritten. Bruggedeelte boven het water van stalen geklonken vakwerk, steunend op betonnen pijlers, die weer twee aan twee steunen op lange pijlers waarvan de zijden in de stroomrichting zijn afgerond. De toeritten eveneens op betonnen pijlers, die echter smaller zijn. Stalen leuningen.
Motivatie: Gave brug. Karakteristiek voor bouwtijd. Van cultuurhistorische waarde.
De brug is niet aangewezen als rijksmonument, maar komt wellicht wel in aanmerking voor plaatsing op de gemeentelijke lijst.
Potentiële gemeentelijke monumenten, cultuurhistorische waarden
- Weeskinderendijk boven 213 d en f
![i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113003.jpg [image]](i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113003.jpg)
Beide gebouwen zijn gebouwd in opdracht van het houtbedrijf Berger en Zn. Het betreft een fabriekshal met werkplaats en zagerij (f), die na de oorlog in 1948 opnieuw is opgebouwd en een kantoorgebouw uit 1938 (d). In de tijd van de insteekhaven het Papengat waren rond het Papengat diverse houtbedrijven gevestigd. Deze twee bedrijfsgebouwen zijn de oudste op het bedrijfsterrein. Beide zijn nog vrijwel gaaf en karakteristiek voor de bouwtijd. Verder zijn ze van belang vanwege hun markante ligging aan de Weeskinderendijk boven. Dit biedt vooral vanaf de Brandts Buijsstraat een sterke aanblik. De gebouwen zijn als ensemble van belang vanwege hun geschiedkundige, architectonische en stedenbouwkundige waarde en hun gaafheid.
- Weeskinderendijk 141 t/m 191
![i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113004.jpg [image]](i_NL.IMRO.0505.BP194Weeskdklaanvn-3001_113004.jpg)
Een symmetrisch opgezet ensemble van dijkhuisjes van rond 1930. De hoofdopzet en contour in Delftse schoolstijl is nog herkenbaar. Vrijwel alle venster- en deuropeningen hebben een nieuwe vulling gekregen en ook de dakbedekking is vrijwel geheel vervangen.
Cultuurhistorische structuren
In 2009 is in opdracht van het Waterschap een cultuurhistorische inventarisatie van onder andere het Eiland van Dordrecht uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn de gehele Weeskinderendijk en de ‘s Gravendeelsedijk als onderdelen van de oorspronkelijke dijkstructuur van het Eiland aangemerkt.
Beide dijkstructuren zijn van cultuurhistorische waarde en behoudenswaardig. Ze dienen in stand te worden gehouden als herkenbare dijklichamen. In het plangebied zijn geen individuele cultuurhistorische objecten of elementen aangetroffen.
Archeologie
Tot nu toe heeft er in het plangebied geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden en zijn geen archeologische vindplaatsen bekend.
4.1.3 Conclusie
Cultuurhistorisch waardevolle objecten/elementen
Er is een aantal in potentie cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren te benoemen. Er dient echter ook nog het nodige nader onderzoek plaats te vinden, met name naar wat er echt voor bescherming in aanmerking komt. Nadere aanduiding cultuurhistorische waarde is wel op een aantal objecten/structuren te leggen. Dit betekent dat bij eventuele sloopplannen de cultuurhistorische waarde nader onderbouwd meegewogen dient te worden.
In het bestemmingsplan zijn de panden Weeskinderendijk boven 213 d en f en Weeskinderendijk 141 t/m 191 aanwezen als cultuurhistorisch waardevol.
Archeologie
Archeologisch onderzoek naar de resten van het verdronken en bedekte laat middeleeuwse landschap sluit aan bij twee nationale en provinciale onderzoeksthema’s “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en “het omgaan met water in het verleden”. Vanwege het feit dat niet bekend is waar archeologisch interessante gebieden of objecten zich exact bevinden, dient bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook op kosten van de initiatiefnemer/veroorzaker onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ ofwel in de bodem zelf verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens een door de Gemeente Dordrecht op te stellen Programma van Eisen (PvE).
In het plangebied mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling getroffen. Die regeling is gebaseerd op Hoofdstuk V Archeologische Monumentenzorg, Artikel 38a e.v., Monumentenwet 1988.
Deze regeling geldt niet voor:
-
gelijke vervanging van bestaande bouwwerken
-
bodemingrepen tot maximaal 70 cm danwel 100 cm beneden maaiveld afhankelijk van de archeologische waarde/verwachting
-
heipalen tot een maximum van 5% van het daadwerkelijk te bebouwen gebiedoppervlak.
In alle andere gevallen dient er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning op kosten van de initiatiefnemer/veroorzaker eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd te worden.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1 Regelgeving en beleid
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het gewenst ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bedrijven en milieugevoelige functies zoals wonen. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.2.2 Onderzoek
Inleiding
Binnen het plangebied zijn bedrijventerreinen aanwezig bij de Weeskinderendijk en de Put. Langs de Laan der Verenigde Naties zijn kantoren en autobedrijven gevestigd. Voor deze delen van het plangebied geldt nog geen milieuzonering. Verder is er een verkoopppunt voor motorbrandstoffen met LPG aanwezig langs de Dokweg. Deze locatie wordt op maat bestemd.
Uitgangspunten bij de milieuzonering
Voor het vastleggen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze VNG uitgave worden richtafstanden gegeven per type bedrijfsactiviteit en wordt op basis van deze afstanden aan elke opgenomen bedrijfsactiviteit een milieucategorie toegekend. Er worden zes milieucategorieën onderscheiden, die vervolgens weer verder onderscheiden worden in twee of meer subcategorieën. De gegeven richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk.
De te beschouwen gevoelige bestemmingen zijn de woningen aan de Weeskinderendijk en de Dokweg. Hier is geen sprake van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied. Er is sprake van een sterke functiemenging en de aanwezigheid van hoofdinfrastructuur. De richtafstanden in bovengenoemde VNG-uitgave kunnen voor het omgevingstype “gemengd gebied”, met één afstandstap worden verlaagd. Hiervan is gebruik gemaakt bij de in dit bestemmingplan toegepaste zonering.
Binnen de bestemming bedrijven zijn enkele bedrijfswoningen gevestigd. Bij de milieuzonering is met deze bedrijfswoningen geen rekening gehouden.
Binnen het plangebied zijn overwegend bedrijven uit de lagere categorieën gevestigd. Vanwege de sterke functiemenging in het plangebied worden bedrijven uitgesloten vanaf categorie 4 (met inachtneming van een afwijkingsmogelijkheid).
Een deel van het plangebied behoorde tot het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West, maar wordt hieraan onttrokken. Dat betekent dat zogenaamde grote lawaaimakers worden uitgesloten. Lawaaimakers zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht (onderdeel D van bijlage I).
In de strook kantoren en autobedrijven langs de Laan der Verenigde Naties is maximaal milieucategorie 2 aanwezig. Deze strook krijgt een gemengde bestemming waarbij categorie 2 wordt aangehouden (voor zwaardere bedrijvigheid zijn de bedrijventerreinen de aangewezen locatie).
In de huidige situatie is er één Bevi-bedrijf in het plangebied gevestigd. Dat is het apart gelegen tankstation met LPG aan de Dokweg. Vanwege de sterke functiemenging in het plangebied wordt nieuwvestiging van Bevi-bedrijven uitgesloten.
Het voorgaande leidt binnen het plangebied tot een zogenaamde ‘inwaartse zonering’ waarbij, naarmate de afstand ten opzichte van de woningen toeneemt, bedrijfsactiviteiten uit steeds hogere milieucategorieën zijn toegelaten.
Milieuzones worden toegepast, ongeacht de feitelijke omstandigheden of de eigendomssituatie. Immers, eigendomssituaties kunnen wijzigen en het gaat er om dat de vereiste ruimtelijke scheiding wordt bereikt.
Deze methodiek brengt met zich mee dat voor één bedrijfskavel twee of meer milieuzones kunnen gelden. In die gevallen moeten bedrijven bij de situering van de verschillende deelactiviteiten rekening houden met de verschillende milieuzones binnen de bedrijfskavel.
Is binnen één bedrijf sprake van meerdere ruimtelijk te onderscheiden deelactiviteiten, dan worden deze deelactiviteiten afzonderlijk beschouwd en getoetst aan de milieuzonering. Door consequente toepassing van deze methodiek wordt de planologisch gewenste ruimtelijke scheiding ook daadwerkelijk bereikt.
Bedrijven moeten niet alleen voldoen aan de milieuzonering uit het bestemmingsplan maar ook aan de Wet milieubeheer. Deze wet kent een eigen beoordelingskader voor de milieu-effecten van bedrijven. De toepassing daarvan zal er, zoals bij de zonering, toe leiden dat milieubelastende activiteiten op een verantwoorde afstand van gevoelige functies worden gesitueerd.
Beide instrumenten dienen daarmee eenzelfde doel en kunnen naast elkaar functioneren.
Op de verbeelding zijn de milieuzones ingetekend met daarin aangegeven welke milieucategorie er in die zone maximaal is toegestaan.
De Omgevingsdienst heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de gevestigde bedrijven (Milieuadvies bestemmingsplan Maasterras Dordrecht, omgevingsdienst, 19 juli 2012). Uit die inventarisatie blijkt dat er op het terrein Weeskinderendijk alleen bedrijven in categorie 1 en 2 gevestigd zijn. De beoogde milieuzonering is zonder problemen inpasbaar. Op de verbeelding is een zone van 30 meter vanaf de woningen aangegeven waarbinnen alleen activiteiten in de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan. In de zone 30 tot 50 meter vanaf de woningen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegestaan en boven 50 meter afstand activiteiten tot en met categorie 3.2.
In het deelgebied De Put zijn bedrijven in de categorieën 2 en 3 aanwezig. Ook hier is de milieuzonering inpasbaar. Vanwege het ontbreken van gevoelige bestemmingen zijn hier overal bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 toegestaan.
Langs de Laan der Verenigde Naties zijn alleen categorie-2 bedrijven aanwezig. Deze strook krijgt een gemengde bestemming waarin alleen lichte bedrijvigheid, tot en met categorie 2, wordt toegestaan.
Het benzinestation aan de Dokweg valt onder milieucategorie 3.1 (de doorzet van LPG is maximaal 1.000 m3 per jaar. De naastgelegen woningen bevinden zich binnen de richtafstand van 50 meter. Deze bedrijfslocatie krijgt een maatbestemming.
4.2.3 Conclusie
Voor de bedrijventerreinen binnen het plangebied is de milieuzonering voor het eerst vastgelegd. De gevestigde bedrijven passen in de milieuzonering die met toepassing van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering wordt voorgesteld.
Een uitzondering hierop is het benzinestation aan de Dokweg. Deze wordt met een maatbestemming vastgelegd, op grond waarvan die activiteit positief wordt bestemd en onbelemmerd kan worden voortgezet.
4.3 Bodemkwaliteit
4.3.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.3.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet geen nieuwe ontwikkelingen. De bodemkwaliteitskaart geeft voor het plangebied een gemiddelde kwaliteit “industrie” aan. De achtergrondwaarde van de bodemkwaliteit is in dit gebied licht tot sterk verontreinigd.
Naast deze algemene bodemkwaliteit van het gebied is er een aantal specifieke verontreinigingen aanwezig, van de grond en van het grondwater.
Voor een aanzienlijk deel van deze specifieke verontreinigingen zijn reeds saneringen uitgevoerd of worden die voorbereid. De saneringen bestaan meestal uit het deels ontgraven, deels isoleren en beheersen van de verontreiniging.
Bij nieuwe ontwikkelingen (rondom vergunningverlening, grondwerken, verkoop en dergelijke) is het in beeld brengen van de bodemverontreiniging aan de orde en indien nodig saneringsmaatregelen.
De bodemkwaliteit is niet van invloed op het bestemmen van het plangebied.
4.3.3 Conclusie
De bodemkwaliteit geeft geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan
4.4 Duurzaamheid
4.4.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.
De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
-
transitie naar duurzame energiehuishouding;
-
transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
-
transitie naar duurzame landbouw.
Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd.
Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
4.4.2 Onderzoek
Voor dit plangebied is sprake van het beschrijven van de bestaande situatie. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij het aspect duurzaamheid aan de orde zal kunnen komen.
4.4.3 Conclusie
Duurzaamheid is geen aandachtspunt bij dit conserverende bestemmingsplan. Bij mogelijke nieuwbouw is er aandacht voor het aspect duurzaamheid via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning.
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Regelgeving en beleid
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er aandacht wordt besteed aan de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Verder wordt ingegaan op de provinciale CHAMP-benadering.
De gegevens uit deze paragraaf zijn gebaseerd op de Rapportage Milieuadvies bestemmingsplan Maasterras Dordrecht (Omgevingsdienst, 19 juli 2012).
Structuurvisie
Voor het beleidskader is de Structuurvisie Dordrecht van belang. Daarin is voor dit plangebied aangegeven dat vanwege spoorveiligheid een zone langs het spoor vrij moet blijven van verblijfsfuncties wonen en werken. Verder wordt gestreefd naar een zo laag mogelijke waarde voor het groepsrisico. Uitgaande van een overschrijdingssituatie wordt daarbij gestreefd naar maximaal 4 maal de oriëntatiewaarde.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk zijn beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motiveringsplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven, de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid. Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Voor externe veiligheid (EV) worden twee normstellingen gehanteerd:
-
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.
-
Het Groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een risicobron overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij deze bron, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor het plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval bij de risicobron waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen harde norm, maar een oriënterende waarde.
Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.
4.5.2 Onderzoek
Bedrijven
Binnen het plangebied is één risicorelevant bedrijf gelegen. Buiten het plangebied zijn twee voor dit plangebied relevante Bevi-bedrijven aanwezig.
Servicestation Dokweg
Het tankstation is gevestigd aan de Dokweg 19a. Bepalend is LPG. De doorzet van LPG is gelimiteerd tot 1.000 m3 per jaar. Het bepalende afstandscriterium is 35 meter vanaf het LPG-vulpunt. Daarbinnen liggen geen kwetsbare bestemmingen.
Het invloedsgebied is 150 meter vanaf het vulpunt. Op grond van de vuistregels van de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico blijft het groepsrisico ruim onder de oriënatiewaarde.
NS-emplacement Dordrecht
Het NS-emplacement bevindt zich ten noorden van het plangebied. Op het terrein vinden rangeeractiviteiten plaats met gevaarlijke stoffen. Op grond van een kwantitatieve risico analyse van de feitelijke situatie is de conclusie dat er voor de huidige situatie geen sprake is van een PR 10-6 contour en dat het groepsrisico net onder de oriëntatiewaarde ligt. Aandachtspunt hierbij is het vastleggen van de situatie in een nieuwe revisievergunning voor het emplacement. Daarbij heeft Prorail aangegeven de activiteiten met gevaarlijke stoffen op het emplacement te willen beëindigen.
Brenntag
Brenntag is gevestigd buiten het plangebied aan de Lindtsedijk 2 in Zwijndrecht. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit op- en overslag, het behandelen en verpakken van vloeibare en vaste gevaarlijke stoffen.
Zowel de PR 10-6 contour als het invloedsgebied rondom dit bedrijf lopen niet over het plangebied.
Transportroutes
Wegtransport gevaarlijke stoffen
Het plangebied wordt doorkruist door de A16. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over dit deel van de A16 is beperkt vanwege de verbodsbepalingen van de Drechttunnel. In de onderstaande tabel is het vervoer opgenomen, waarmee conform het Basisnet vervoer gevaarlijk stoffen rekening wordt gehouden.
Stof
|
omschrijving
|
Aantal transporten per jaar
|
LF1
|
Brandbare vloeistoffen
|
41.847
|
LF2
|
Zeer brandbare vloeistoffen
|
79.631
|
LT1
|
Toxische vloeistoffen
|
4.070
|
LT2
|
Toxische vloeistoffen categorie 2
|
7.897
|
GF1
|
Brandbare gassen
|
104
|
GF2
|
Brandbare gassen
|
104
|
GF3
|
Licht ontvlambare gassen
|
500
|
GT3
|
Toxische gassen categorie 3
|
16
|
Tabel: aantal transporten gevaarlijke stoffen A16 (ten noorden van N3)
De PR 10-6 ligt conform het basisnet op 26 meter vanuit het hart van de weg. Binnen deze zone zijn geen kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd.
Het groepsrisico blijft volgens de vuistregels van de Handreiking Risicoanalyse Transport onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Voouitlopend op de AMvB transport externe veiligheid wordt in het eindrapport Basisnet weg (min. V&W 2009) voor nieuwe ontwikkelingen langs de A16 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf de zijkant van de buitenste rijstrook aangehouden. In dit gebied mogen geen kwetsbare objecten worden gesitueerd.
De route gevaarlijke stoffen loopt via de Laan der Verenigde Naties en de Dokweg. Via deze route wordt het tankstation aan de Dokweg bevoorraad. Daarnaast vindt er via deze route vervoer van huisbrandolie naar de Dordtse Binnenstad plaats. In de onderstaande tabel zijn de aantallen transporten van gevaarlijke stoffen waarmee rekening wordt gehouden opgenomen.
Stof
|
omschrijving
|
Geschat aantal transporten per jaar
|
LF1
|
Brandbare vloeistoffen
|
200
|
LF2
|
Zeer brandbare vloeistoffen
|
100
|
GF3
|
Licht ontvlambare gassen (LPG)
|
66
|
Tabel: aantal transporten gevaarlijke stoffen Laan der VN/Dokweg
Volgens de vuistregels van de Handreiking Risicoanalyse Transport is er geen sprake van een PR 10-6 contour en blijft het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
De tunnelmond van de Drechttunnel is een aandachtspunt voor externe veiligheid. Rijkswaterstaat werkt aan het uitvoeren van kwantitatieve risico-analyses voor tunnels. Er zijn echter nog geen uitkomsten bekend. Vanwege het conserverend karakter van het bestemmingsplan zal er geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico.
Railtransport gevaarlijke stoffen
Door het plangebied loopt de raccordementslijn naar de Zeehavens. De lijn wordt ook gebruikt voor het transport van brandbare vloeistoffen van en naar de Zeehavens. In de onderstaande tabel zijn de aantallen transporten van gevaarlijke stoffen waarmee rekening wordt gehouden opgenomen. Deze aantallen zijn gebaseerd op de vergunning voor het emplacement en betreffen een worst case. De op- en overslag van de categorie zeer giftige vloeistoffen is in de Zeehavens niet bekend Betreft dus zeer waarschijnlijk transport in andere richtingen vanaf het emplacement).
Stof
|
omschrijving
|
Aantal wagons per jaar
|
C3
|
Brandbare vloeistoffen
|
332
|
D4
|
Zeer giftige vloeistoffen
|
159
|
Tabel: aantal wagons gevaarlijke stoffen raccordementslijn
Vanwege de lage snelheid op de lijn is er geen sprake van een PR 10-6 contour. Het invloedsgebied van de lijn is 200 meter vanuit het hart van de lijn. Daarbinnen liggen de woningen aan de Dokweg en enkele woningen aan de Weeskinderendijk. De populatiedichtheid is echter zo gering dat conform de vuistregels van de Handreiking risicoanalyse transport het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft.
Op circa 60 meter ten noorden van het plangebied loopt de spoorlijn Kijfhoek-Lage Zwaluwe. Over deze spoorlijn worden grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Op grond van het Basisnet wordt rekening gehouden met de onderstaande aantallen.
Stof
|
omschrijving
|
Aantal transporten per jaar
|
A
|
Brandbaar gas
|
16.560
|
B2
|
Toxisch gas
|
4.760
|
B3
|
Zeer toxisch gas
|
50
|
C3
|
Zeer brandbare vloeistof
|
22.220
|
D3
|
Toxische vloeistof
|
6.810
|
D4
|
Zeer toxische vloeistof
|
1.990
|
Tabel: aantal wagons gevaarlijke stoffen Kijfhoek-Lage Zwaluwe
Conform het Basisnet ligt de PR 10-6 contour op 31 meter uit het hart van de spoorlijn en blijft daarmee buiten het plangebied. Dat geldt ook voor plasbrandaandachtsgebied.
De Omgevingsdienst heeft in maart 2012 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor het groepsrisico als gevolg van het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen. Uit dat onderzoek volgt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebeid is berekend op 2,7 maal de oriëntatiewaarde. Daarbij is gerekend met het geprojecteerd aantal aanwezigen en met de uitgangspunten van het Basisnet voor wat betreft de vervoersaantallen en de samenstelling (80% Bleve-vrij)
Watertransport gevaarlijke stoffen
Over de Oude Maas vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt rekening gehouden met de onderstaande aantallen transporten.
Stof
|
omschrijving
|
Aantal transporten per jaar
|
LF1
|
Brandbare vloeistoffen
|
9.882
|
LF2
|
Zeer brandbare vloeistoffen
|
13.958
|
LT1
|
Toxische vloeistoffen
|
146
|
GF2
|
Brandbare gassen
|
0
|
GF3
|
Licht ontvlambare stoffen
|
2.135
|
GT3
|
Toxische gassen
|
196
|
Tabel: aantal transporten gevaarlijke stoffen Oude Maas
Uit een indicatieve berekening voor de Oude Maas blijkt dat de PR 10-6 contour niet tot aan de oever reikt. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Voouitlopend op de AMvB transport externe veiligheid wordt in het eindrapport Basisnet water (min. V&W 2008) voor nieuwe ontwikkelingen langs de A16 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 25 meter vanaf de waterlijn van de rivier aangehouden. In dit gebied mogen geen kwetsbare objecten worden gesitueerd. Voor een aantal bestaande gebouwen wordt hier niet aan voldaan. Dat betreft de woningen aan de Dokweg (7-19 meter), het kantoor van RWS (0 meter) en de overige kantoren aan de Laan der Verenigde Naties (18-20 meter).
Toetsingskader externe veiligheid, CHAMP-methodiek
Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan Maasterras is een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Plaatsgebonden risico
De contouren voor het plaatsgebonden risico vanuit bedrijven, wegverkeer, spoor en rivier, leveren geen belemmeringen op. Wel wordt de veiligheidszone rond het LPG-vulpunt bij het tankstation aan de Dokweg opgenomen op de verbeelding. Binnen die zone mogen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden toegevoegd.
Groepsrisico
Vanuit bedrijven en weg- en watertransport zijn er geen belemmeringen. Aandachtspunt is de nieuwe vergunning voor het emplacement met mogelijk het stoppen met activiteiten met gevaarlijke stoffen.
De spoorlijn Kijfhoek-Lage Zwaluwe leidt tot een hoog groepsrisico.
Scenario’s
Voor het doorgaand spoor zijn de scenario’s gerelateerd aan vier categorieën gevaarlijke stoffen die in grote hoeveelheden worden vervoerd: brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen, brandbare gassen en toxische gassen. De maatgevende scenario’s die kunnen plaatsvinden zijn een Bleve van een tankwagon met LPG en het ontstaan van een toxische wolk bij een tankwagon met ammoniak.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effectafstanden die ten gevolge van een incident kunnen optreden. Ter verduidelijking worden de afstanden bij de scenario’s in 1, 10 en 100 procent letaliteitsgrenzen weergegeven. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de landelijk opgestelde Handleiding adviestaak regionale brandweer IPO 08, versie maart 2010.
Scenario
|
1%
letaliteitsgrens
|
10% letaliteitsgrens
|
100% letaliteitsgrens
|
Koude Bleve (meest geloofwaardig)
|
85
|
Niet berekend
|
40
|
Warme Bleve (wordt case)
|
330
|
220
|
140
|
Uitdampen toxische plas/kleine lekkage (meest geloofwaardig)
|
100
|
45
|
20
|
Uitdampen toxische plas/falen tank (worst case)
|
650
|
250
|
100
|
Toxische damp (ammoniak) (meest geloofwaardig)
|
120
|
90
|
40
|
Toxische damp (ammoniak) (worst case)
|
1250
|
950
|
400
|
Plasbrand
|
45
|
35
|
25
|
Tabel: overzicht effectafstanden doorgaand spoor in meters
Ruimtelijke maatregelen met het oog op het groepsrisico
Met het oog op het hoge groepsrisico ten gevolge van de doorgaande spoorlijn zijn de volgende ruimtelijke maatregelen in het plan verwerkt:
-
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt; er wordt daarmee geen toename van het groepsrisico voorzien.
-
Er zijn geen functies opgenomen die gericht (kunnen) zijn op groepen minder zelfredzame personen.
-
De bouwvlakken liggen op afstand van het spoor. Op vier woningen na (aan de Dokweg) liggen alle bouwvlakken op meer dan 85 meter (1% letatliteitsgrens koude Bleve) afstand van het doorgaand spoor.
-
De bouwvlakken van de woningen in het plangebied begrenzen de huidige gebouwen.
-
Er wordt geen nieuwe bebouwing binnen de plasbrandaandachtsgebieden langs de A16 en de Oude Maas toegestaan.
-
Er wordt een veiligheidszone rondom het LPG-station opgenomen (45 meter vanaf het vulpunt); binnen de veiligheidszone zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
-
Er wordt geen nieuwvestiging van Bevi-bedrijven mogelijk gemaakt.
Overige ruimtelijke aspecten ten behoeve van zelfredzaamheid en beheersbaarheid komen hieronder aan de orde.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Binnen het plangebied zijn deels kwetsbare bestemmingen aanwezig: de woningen aan de Dokweg en de Weeskinderendijk en een aantal grotere kantoren aan de Laan der Verenigde Naties. Voor het overige, de gevestigde bedrijven en de bedrijfswoningen betreft het beperkt kwetsbare objecten. Er zijn geen functies in het gebied gevestigd gericht op beperkt zelfredzame mensen.
Bij het scenario van een koude Bleve is er geen tijd om weg te komen. De 1% letaliteitsgrens ligt echter op 85 meter van het spoor. Uitgaande van het doorgaand spoor is dat net buiten het plangebied, behalve voor de zes woningen aan de Dokweg. Bij een warme Bleve ligt de 1% letaliteitsgrens op 330 meter van het spoor. Vanaf 140 meter tot ongeveer 600 meter zal een Bleve gewonden veroorzaken. In deze zone zijn maatregelen ter bevordering van zelfredzaamheid zinvol. Veel tijd is er in een dergelijk scenario niet. Evacuatie is niet aan de orde.
Bij het scenario van een toxische wolk geldt een nog veel groter effectgebied. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn in dit scenario beperkt. Binnen blijven en het sluiten van ramen en deuren biedt doorgaans de beste bescherming. Hier is vooral een tijdige waarschuwing en een juiste instructie van belang. Op gebouwniveau kunnen maatregelen worden getroffen die de bescherming vergroten, bijvoorbeeld de regulering van de mechanische ventilatie.
De bouwvlakken in het plangebied liggen op enige afstand van het doorgaand spoor. Verder zijn in het plangebied verschillende van de bron af gerichte vluchtroutes aanwezig.
De Veiligheidsregio werkt vanaf 2006 in het project Spoorzone aan het verbeteren van de hulpverlening op en rond het spoor. Daaronder valt onder meer het waarschuwen, alarmeren en instrueren van de bevolking langs het spoor.
Verder adviseert de Veiligheidsregio de volgende maatregelen bij nieuwe gebouwen in de nabijheid van het spoor:
-
gebouwen loodrecht plaatsen ten opzichte van de risicobron;
-
niet-verblijfsruimten aan de risicozijde plaatsen;
-
vluchtwegen van de risicobronnen af richten;
-
centraal uitschakelbare ventilatie;
-
zo min mogelijk glas en splinterwerend glas aan de risicozijde;
Om de effectiviteit van de bovenstaande maatregelen en voorzieningen te garanderen is communicatie met de bevolking van belang. De gemeente is verantwoordelijk voor deze risicocommunicatie.
Beheersbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten. Het plan voorziet geen ingrepen in de infrastructuur en/of de omgeving van het spoor. In ruimtelijke zin zijn er dan ook geen investeringen gepland die deze inzetbaarheid zullen verbeteren.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn. De bluswatervoorzieningen, primair en secundair, zijn voldoende.
In het kader van het hierboven genoemde project Spoorzone wordt wel gewerkt aan het verbeteren van de beheersbaarheid, onder meer met de volgende maatregelen:
-
vergroten bluswatercapaciteit;
-
verbeteren bereikbaarheid spoor;
-
aanschaf van twee schuimblusvoertuigen;
-
uitbreiden hulpverleningspotentieel GHOR;
-
camerabewaking spoorzone.
Resteffect
De maatgevende ongevalsscenario’s zijn grootschalig en in te schatten als zeer ernstig/catastrofaal. De kans op voorkomen in een dergelijke schaal is in te schatten als (zeer) onwaarschijnlijk. Ongevallen met gevaarlijke stoffen op weg, water en spoor in een kleinere omvang wordt door de Veiligheidsregio echter ingeschat als reëel mogelijk. Dergelijke kleinere scenario’s zijn voor de hulpdiensten een serieus risico.
CHAMP
CHAMP betreft het afwegingskader voor groepsrisico van de provincie Zuid-Holland. CHAMP staat voor communicatie, horizon, anticipatie, motivatie en preparatie.
Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Er worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan, zoals woningen, clusters van detailhandel met grote bezoekersaantallen en grote kantoren (bruto vloeroppervlak > 1.500 m2).
Communicatie
Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de spoorzone Dordrecht-Zwijndrecht vormt van oudsher een bron van risico’s. In het kader van het project Spoorzone vindt risicocommunicatie plaats richting diverse doelgroepen in de omgeving van het spoor. De bevolking wordt met campagnes gewezen op de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor en op wat ze zelf kunnen doen om de eigen risico’s te verkleinen. Ook wordt uitgelegd wat de overheid doet om de gevolgen van een calamiteit zo veel mogelijk te beperken. Communicatie over de risico’s in de spoorzone vindt plaats via de media, de huis-aan-huis verspreide risicowijzer en via de websites van de Veiligheidsregio en het project Spoorzone.
Horizon
Nieuwe ontwikkelingen zijn in dit bestemmingsplan niet voorzien. De gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water, is vastgelegd in het Basisnet.
Recent heeft de Tweede kamer in een motie de regering verzocht om nog dit jaar met de regio afspraken te maken over het nemen van maatregelen om, aanvullend op het Basisnet, de veiligheidsrisico’s rond het spoor te verminderen.
Anticipatie
Zie hiervoor de tekst onder “beheersbaarheid” en “zelfredzaamheid”.
Motivatie
In het plangebeid is sprake van een verouderd bestemmingsplan dat niet of slechts beperkt rekening houdt met het aspect externe veiligheid. Dit nieuwe plan voorziet in een betere regeling. Het plan voorziet geen nieuwe ontwikkelingen en geen verdere toename van het groepsrisico. Voor alle relevante risicobronnen wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de aanbevelingen voor de plasbrandaandachtsgebieden van het spoor en de weg. De aanwezige bebouwing langs de rivier maakt het instellen van een plasbrandaandachtsgebied niet overal mogelijk. Waar mogelijk worden de bouwvlakken zodanig geprojecteerd dat de plasbrandaandachtsgebieden in acht worden genomen.
Preparatie
Zie hiervoor de tekst onder “beheersbaarheid” en “zelfredzaamheid”.
4.5.3 Conclusie
Externe veiligheid is binnen het plangebied een relevant aandachtspunt vanwege bedrijfsactiviteiten maar vooral vanwege transport. Binnen het transport is met name het doorgaand spoor relevant.
De uitkomst van het onderzoek is dat er geen knelpunten zijn met het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico vanwege het doorgaand spoor is hoog, met 2,7 maal de oriëntatiewaarde.
Met het oog op het hoge groepsrisico ten gevolge van de doorgaande spoorlijn zijn de volgende ruimtelijke maatregelen in het plan verwerkt:
-
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt; er wordt daarmee geen toename van het groepsrisico voorzien.
-
Er zijn geen functies opgenomen die gericht (kunnen) zijn op groepen minder zelfredzame personen.
-
De bouwvlakken liggen op afstand van het spoor. Op vier woningen na (aan de Dokweg) liggen alle bouwvlakken op meer dan 85 meter (1% letatliteitsgrens koude Bleve) afstand van het doorgaand spoor.
-
De bouwvlakken van de woningen in het plangebied begrenzen de huidige gebouwen.
-
Er wordt geen nieuwe bebouwing binnen de plasbrandaandachtsgebieden langs de A16 en de Oude Maas toegestaan.
-
Er wordt een veiligheidszone rondom het LPG-station opgenomen (45 meter vanaf het vulpunt); binnen de veiligheidszone zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
-
Er wordt geen nieuwvestiging van Bevi-bedrijven mogelijk gemaakt.
De bouwvlakken in het plangebied liggen op enige afstand van het doorgaand spoor. Verder zijn in het plangebied verschillende van de bron af gerichte vluchtroutes aanwezig.
De beheersbaarheid in het plangebied is voldoende. Vanwege de hoge risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor werkt de Veiligheidsregio vanaf 2006 aan het verbeteren van de hulpverlening op en rond het spoor, inclusief de communicatie richting de bevolking.
Recent heeft de Tweede kamer in een motie de regering verzocht om nog dit jaar met de regio afspraken te maken over het nemen van maatregelen om, aanvullend op het Basisnet, de veiligheidsrisico’s rond het spoor te verminderen.
De maatgevende ongevalsscenario’s zijn grootschalig en in te schatten als zeer ernstig/catastrofaal. De kans op voorkomen in een dergelijke schaal is in te schatten als (zeer) onwaarschijnlijk. Ongevallen met gevaarlijke stoffen op weg, water en spoor in een kleinere omvang worden door de Veiligheidsregio echter ingeschat als reëel mogelijk. Dergelijke kleinere scenario’s zijn voor de hulpdiensten een serieus risico.
4.6 Natuur
4.6.1 Regelgeving en beleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.
In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder voorwaarden kan ontheffing worden verkregen. Deze worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven, wat een onderdeel vormt van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.
In de Flora- en faunawet zijn drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.
De gemeente Dordrecht heeft - samen met Zwijndrecht - 2 Gedragscodes Flora- en Faunawet opgesteld. Hierin staan regels voor het werken in de buitenruimte. Zo wordt voorkomen dat beschermde planten en dieren beschadigd raken of verstoord worden tijdens de werkzaamheden. In de Gedragscode Flora- en Faunawet staat waar je rekening mee moet houden bij baggeren, maaien of kappen. Door aantoonbaar te werken volgens de gedragscode zijn minder vaak ontheffingen nodig. Een belangrijk onderdeel van de gedragscode is de natuurwerkkalender. Deze kalender geeft aan wat geschikte en ongeschikte periodes zijn om werkzaamheden uit te voeren. Het type werk bepaalt welke gedragscode er gebruikt wordt.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen, die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
• de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
• een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen
• de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:
• de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
• een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning, dan wel goedkeuring verlenen aan een plan, als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied.
In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een "passende beoordeling" van de gevolgen opstellen, die door Gedeputeerde Staten in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de afstand van het plangebied tot de Dordtse Biesbosch zal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten.
In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel. De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle
Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013
Doelstelling van de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.
De SES wil hiertoe komen door ontwikkeling van een optimaal netwerk van leefgebieden, stapstenen en verbindingszones voor flora- en fauna, dat aansluit op natuur in het buitengebied (het rivier-ecosysteem, met het Biesbosch-ecosysteem en de toekomstige Nieuwe Dordtse Biesbosch) en waarbij het gaat om migratie van flora en fauna en om natuur op zich, die ook ten dienste staat van de mens. De SES-structuur draagt bij aan de leefbaarheid van Dordrecht, omvat recreatieve verbindingen en speelt een belangrijke rol bij het waterbeheer.
De SES behelst het hele stedelijke gebied binnen de gemeente ten noorden van de (Wieldrechtse) Zeedijk en ten noorden van het plangebied van de Nieuwe Dordtse Biesbosch. De SES zet zich in om bestaande natuurwaarden zoveel mogelijk te beschermen en te vergroten, door behoud en ontwikkeling van leefgebieden.
De belangrijkste waarden liggen dan ook binnen de aangewezen structuren van de SES. Hier buiten zijn echter ook loskorrelige natuurwaarden te vinden, die bescherming verdienen. Een gedeelte hiervan wordt gedekt door de Flora- en faunawet, maar lang niet alles. De SES draagt ook bij aan de groenbehoefte van de stad.
4.6.2 Onderzoek
De kaart van de SES geeft aan dat het plangebied niet van betekenis is. Het uitvoeringsprogramma 2009-2013 bevat voor het gebied geen projecten.
Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan kan nader onderzoek naar de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de eventueel aanwezige natuurwaarden achterwege blijven.
4.6.3 Conclusie
Natuur, ecologie en groen zijn in het kader van dit bestemmingsplan van weinig betekenis.
4.7 Geluid
4.7.1 Regelgeving en beleid
Algemeen
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.
De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidzone) langs wegen. Binnen deze geluidzone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaai veroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaai makende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied.
De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen.
De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidzone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidzone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Door het plangebied loopt een stamlijn. Deze lijn wordt gebruikt voor aan- en afvoer van goederen voor een beperkt aantal bedrijven. De stamlijn sluit via het gebied Maasterras en het emplacement ter hoogte van de Weeskinderendijk aan op het landelijke spoorwegnet.
De lijn valt buiten de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.
Beleid hogere waarden
Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.
Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:
-
woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
-
een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.
-
het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidbelasting op de als geluidluw aangemerkte gevel.
-
elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidbelaste zijde gesitueerd.
4.7.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de A16 en de belangrijke verkeersaders Dokweg, Hugo de Grootlaan en Laan der Verenigde Naties. De geluidbelasting op de gevels van woningen richting de drukste wegen is hoog.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of de aanleg van nieuwe wegen mogelijk gemaakt. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Dordrecht-Zwijndrecht. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Spoorweglawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Industrielawaai
Een deel van het plangebied behoorde tot het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West, maar wordt hieraan onttrokken. Dat betekent dat zogenaamde grote lawaaimakers worden uitgesloten. Lawaaimakers zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht (onderdeel D van bijlage I).
Er zijn geen grote lawaaimakers binnen het plangebied gevestigd. Op grond van het zonebeheerplan, waarin de geluidverdeling van het gezoneerde industrieterrein is vastgelegd, is er ook geen geluidruimte voor lawaaimakers beschikbaar.
De onttrekking aan het gezoneerde industrieterrein heeft gevolgen voor de gevestigde bedrijven en woningen.
Alle woningen, behalve die aan de Dokweg nabij de Zwijndrechtse brug, waren voorheen gelegen op het gezoneerde industrieterrein. Deze woningen waren niet beschermd voor industrielawaai.
Voor de burgerwoningen aan de Weeskinderendijk geldt in de nieuwe situatie dat de nabijgelegen bedrijven individueel maximaal 50 dB(A) geluidbelasting op de woning mogen leveren.
Voor de bedrijfswoningen binnen het plangebied geldt in de nieuwe situatie dat nabijgelegen bedrijven individueel maximaal 55 dB(A) geluidbelasting op de woningen mogen leveren. De woningen krijgen in de nieuwe situatie dus wel bescherming tegen (teveel) industrielawaai.
Op grond van de inventarisatie die door de Omgevingsdienst is uitgevoerd is de verwachting dat er geen knelpunten ontstaan voor de woningen en voor de nabij gevestigde bedrijven.
Voor de voorheen op het industrieterrein gelegen woningen geldt dat deze nu komen te liggen in de geluidzone rondom het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West. Voor deze woningen is nader onderzoek gedaan naar de geluidbelasting ten gevolge van dit industrieterrein. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat het niet nodig is om hogere grenswaarden vast te stellen.
Voor de woningen aan de Dokweg nabij de Zwijndrechtse brug verandert de situatie niet.
Veel van de in het plangebied gevestigde bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit en moeten aan standaard geluidvoorschriften voldoen. Nu het plangebied geen deel meer uitmaakt van het gezoneerde industrieterrein zijn de standaard geluidvoorschriften voor de bedrijven in theorie wat ruimer. Voor de bedrijven in het deelgebied Weeskinderendijk geldt echter dat zij rekening moeten houden met de nabijgelegen burgerwoningen aan de Weeskinderendijk. Daarnaast zorgt ook de milieuzonering voor afstand tussen woningen en de wat zwaardere categorieën bedrijven.
4.7.3 Conclusie
Het plangebied ligt in de invloedssfeer van zowel wegverkeerslawaai, als spoorweg- en industrielawaai. Het ontrekken van het plangebied aan het gezoneerde industrieterrein levert geen knelpunten op voor de woningen en gevestigde bedrijven in het plangebied. Voor nieuwvestiging van bedrijven gelden de geluidvoorschriften op grond van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit, in combinatie met de milieuzonering zoals behandeld in paragraaf 4.2.
Voor de woningen die onttrokken worden aan het gezoneerde industrieterrein is onderzoek gedaan naar de akoestische situatie. Hieruit blijkt dat het niet nodig is om voor deze woningen een hogere grenswaarde vast te stellen voor industrielawaai afkomstig van het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of de aanleg van nieuwe wegen mogelijk gemaakt. Geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
4.8 Groen
4.8.1 Regelgeving en beleid
In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken en de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.
De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.
Parken zijn de kern van het openbaar groen en vaak ook het openbaar gebied. De parken hebben een belangrijke recreatieve en ecologische functie. Een goed beheer van de parken is dan ook van groot belang.
4.8.2 Onderzoek
In het plangebied neemt groen een bescheiden plaats in. In het Boomstructuurplan genoemde structuren zijn de bomenrijen langs de Weeskinderendijk (oost) en Laan der Verenigde Naties.
4.8.3 Conclusie
De in het plangebied aanwezige groenstructuren kunnen op basis van dit bestemmingsplan behouden blijven.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Regelgeving en beleid
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in bijlage 2 grenswaarden voor de luchtkwaliteit gesteld voor enkele stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze twee stoffen is bekend dat op sommige locaties in Nederland de grenswaarde (bijna) wordt overschreden. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moeten deze grenswaarden in acht worden genomen bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3.1, 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):
-
de activiteit leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
-
de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van de activiteit of blijft ten minste gelijk;
-
de activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;
-
de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³. Als van een project aannemelijk is gemaakt dat het niet meer dan 1,2 µg/m³ aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bijdraagt, is het 'NIBM' en vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht uit de Wet milieubeheer.
Indien een bestemmingsplan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, dan kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.
4.9.2 Onderzoek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit beschouwd. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in de Rapportage Milieuadvies bestemmingsplan Maasterras Dordrecht (Omgevingsdienst, 19 juli 2012).
He bestemmingsplan Maasterras betreft een conserverend plan. Met behulp van de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is de luchtkwaliteit voor de jaren 2011 en 2015 in beeld gebracht. Vanaf 2011 moet aan de grenswaarden voor PM10 worden voldaan, vanaf 2015 ook aan de grenswaarden voor NO2.
Uit de monitoringstool blijkt dat aan de grenswaarden voor PM10 (2011) wordt voldaan. In 2015 wordt de grenswaarde voor NO2 naar verwachting op een enkele plaats overschreden. Deze verwachte overschrijding bevindt zich nabij de tunnelmond van de A16, in een niet toegankelijk gebied en is beperkt van omvang. Dat levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Voor beide stoffen wordt een verdere afname verwacht. Deze afname is het gevolg van schonere motoren en andere generieke maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Verwacht wordt dat deze afname zich verder doorzet. Het is dan ook aannemelijk dat ook aan het einde van de planperiode aan de grenswaarden wordt voldaan.
4.9.3 Conclusie
Het bestemmingsplan Maasterras voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
4.10 Verkeer en vervoer
4.10.1 Regelgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.
Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.
4.10.2 Onderzoek
Zoals eerder vermeld neemt verkeer een belangrijke plaats in. Door en langs het gebied gaan wegen en voet- en fietspaden als schakels in landelijke en stedelijke netwerken. Hierdoor is het plangebied optimaal bereikbaar met de auto en de fiets.
Door het gebied komen meerdere buslijnen die verbinding geven met de binnenstad en het NS-station als lokaal OV-knooppunt en overstapstation op regionale en landelijke OV-netwerken.
4.10.3 Conclusie
Het bestemmingsplan gaat uit van handhaving van de bestaande infrastructuur.
4.11 Water
4.11.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen in relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid.
De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Beleidslijn Grote rivieren
Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn “Grote rivieren”. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden. Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”. De Oude Maas is in de beleidslijn opgenomen als bergend regime. Voor aangrenzende buitendijkse gebieden is bepaald dat hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)
Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.
In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.
Het plangebied valt binnen dijkringgebied 22 waarbij de primaire waterkering volgens de Wet op de waterkering moet voldoen om een hoogwaterstand met een voorkomingskans van 1 maal per 2.000 jaar te kunnen weerstaan.
Waterkering
Door het plangebied loopt de hoofdwaterkering die, komend uit de uit de binnenstad, ter hoogte van de Sluisweg, de spoorbaan en het spoorwegemplacement kruist. De waterkering loopt via de Weeskinderendijk (oost en zuid) naar de Laan der Verenigde Naties. De primaire waterkering volgt deze weg, waar deze bij de zuidgrens van het plangebied overgaat in de 's Gravendeelsedijk.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
De groenblauwe dooradering draagt bij aan een gezond lokaal klimaat en is een plek voor onthaasting, recreatie, natuurbeleving en verkoeling. Buiten de stad is uitbreiding van het groen- en watergebied nodig om de recreatie en de natuur in maat en kwaliteit te vergroten en meer robuust te maken.
4.11.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die nader onderzoek behoeven.
4.11.3 Conclusie
Het stedelijk waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.
|