Plannaam:
Dordtsekil
Status:
Ontwerp
Plantype:
gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Idn:
NL.IMRO.0505.BP190Dordtsekil-3001

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Regelgeving en beleid

 

Rijksbeleid:

Besluit ruimtelijke ordening en Monumentenwet 1988
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. In de Monumentenwet 1988 is het aanwijzen van rijksmonumenten geregeld en van beschermde stadsgezichten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de vergunningverlening voor monumenten en beschermd stadsgezicht geregeld, maar ook de aanleg- c.q. sloopvergunning op grond van het bestemmingsplan.

Wet op de archeologische monumentenzorg
Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologie verstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Provinciaal beleid:

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.

De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;

  • de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

Op de genoemde kaarten zijn binnen het plangebied als elementen opgenomen:

  • de ’s Gravendeelsedijk, dijk van de polder Wieldrecht uit 1657, als landschappelijke lijn met redelijk hoge waarde;

  • de Wieldrechtse Zeedijk, dijk van de polder Wieldrecht uit 1657, als landschappelijke lijn met hoge waarde;

  • de kronkelende Westkil (in Dordtse Kil III), daterend van vóór de inpoldering in 1657, als landschappelijke lijn met redelijk hoge waarde;

  • de oorspronkelijk 17e-eeuwse buitenplaatsen/landgoederen Amstelwyck en Gravensteyn als landschappelijk vlak met een hoge waarde.

 

Op de beleidskaart in de CHA van de provincie Zuid Holland zijn de oorspronkelijk 17e-eeuwse buitenplaatsen/landgoederen Amstelwyck en Gravensteyn samengevoegd tot één landgoedbiotoop, inclusief blikveld.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht en Structuurvisie

Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht. Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven. Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.

 

Beschermde monumenten

In het plangebied bevinden zich de volgende rijksmonumenten:

  1. Amstelwijckweg 12-14 (complexbeschrijving)

  2. Amstelwijckweg 12 - toegangshek

  3. Amstelwijckweg 12 - tuinmanswoning

  4. Amstelwijckweg 14 - villa

  5. Amstelwijckweg ongenummerd (boogbrug met toegangshek)

 

In het kader van het Monumenten Inventarisatieproject 1800-1945 van het Rijk, naar interessante objecten en gebieden uit die periode, is het volgende nog niet beschermde object geselecteerd:

  • Amstelwijckweg 2, nu nummer 17, voormalig philosoficum, daarna leegstaand klooster, nu in gebruik als kantoor, bouwjaar 1920

 

In het plangebied zijn nog geen gemeentelijke monumenten aangewezen. De inventarisatie hiervoor is in 2012 gestart.

 

Archeologie

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn.
Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord.
In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden.

De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is. Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.

 [image]

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is.

Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur.

Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht.

Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

In het plangebied gelden twee archeologische waarden (zie afbeelding)

Waarde Archeologie 2 (rood):
hoge archeologische verwachting vanwege ligging in de hoger gelegen oeverzone van de na 1421 verdwenen rivier het Oude Maasje en de daarop verwachte locatie(s) van in 1421 verdronken dorpen.
Onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 70 cm –mv.

Waarde Archeologie 3 (oranje):
middelmatige archeologische verwachting vanwege ligging in het lager gelegen komkleigebied tussen de na 1421 verdwenen rivieren de Dubbel, het Oude Maasje en het huidige Hollands Diep.
Onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 100 cm –mv.

 [image]

4.1.2 Onderzoek

Gemeentelijke bescherming objecten, structuren en gebieden

De binnenstad, negentiende-eeuwse schil en Dubbeldam zijn afgerond, momenteel wordt gewerkt aan het buitengebied van het Eiland van Dordrecht. Daarna volgen nog de Ring 20-40, de Ring 40-60 en de nieuwere wijken. De selectie voor bescherming van objecten, structuren en gebieden door plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst wordt voor dit gebied op zijn vroegst verwacht in 2014, als onderdeel van het onderzoek naar de zogenaamde Ring 20-40.
Na selectie moet nader onderzoek naar de aanwezige cultuurhistorische waarden uitwijzen wat daadwerkelijk voor bescherming in aanmerking komt.

Gebieden waar nader onderzoek is/wordt uitgevoerd, zijn:
Klein Amstelwijck
Amstelwijck is één van de oudste buitenplaatsen in Dordrecht. Het jaartal in de boogbrug aan het begin van de oprijlaan vermeldt 1661. Het oudste nog op het grondgebied aanwezige gebouw is waarschijnlijk de boerderij rechts van het toegangshek (nr. 10). Dit was wellicht vroeger één van de bijgebouwen op het buiten. Amstelwijck was eigendom van de familie Mattheus Trip. Er is weinig bekend over het huis in die tijd. Wel is op oude plattegronden te zien dat het landgoed aanvankelijk veel kleiner was en de eerste villa op een andere plek stond, zichtbaar vanaf de Amstelwijckweg en vanaf de Rijksstraatweg. In 1710 werd het buiten door de erfgenamen van M. Trip verkocht. In 1866/67 werd de villa gesloopt.

Het herenhuis ‘Klein Amstelwijck', dat nu op het landgoed staat, is gebouwd in 1920 als philosophicum en later in gebruik genomen als klooster. Tegenwoordig heeft het een kantoorbestemming. De huidige tuinaanleg voor het herenhuis dateert waarschijnlijk uit 1910. Er is sprake van een gemengde stijl: een naar buiten besloten tuin met daarin een combinatie van symmetrische en meer speelse aanleg met grasvelden, bloemperken, hagen die stukjes tuin afscheiden en decoratieve elementen als pergola's. Voor het herenhuis ligt een park met grote loofbomen en ertussen kazematten uit 1940.

Amstelwijckweg

De weg heette oorspronkelijk Reeweg en was een ontsluitingsweg in de polder Wieldrecht (1657). De Amstelwijckweg is doorsneden door de Rijksstraatweg en de A16, maar loopt aan de Wielwijkzijde door als Reeweg Zuid. Aan het eind van de weg lag de veerstoep voor het veer naar ’s Gravendeel van circa 1665 tot 1977.

Rijksstraatweg

De Rijksstraatweg is aangelegd in 1821 en zorgde op het eiland voor de verbinding tussen de stad Dordrecht en Willemsdorp (met veer naar Brabant). De bomenrijen aan weerszijden van de Rijksstraatweg zijn als structuur opgenomen in het Boomstructuurplan. Onderzoek naar en waardering van lintbebouwing aan weerszijden - buurtschap 2e Tol - loopt als onderdeel van het buitengebied.

Buurtschap Wieldrecht

De buurtschap is kort na 1657 ontstaan aan het westeind van de Amstelwijckweg (Reeweg). Hier staan nog een aantal gebouwen die voor bescherming in aanmerking komen, onder andere Amstelwijckweg 20 en 38.

Buurtschap 2e Tol

Deze buurt is ontstaan kort na 1821 rond het kruispunt van Rijksstraatweg en Wieldrechtse zeedijk met nabije bebouwing parallel aan weg (en dijk). Onderzoek naar en waardering van bebouwing loopt als onderdeel van het buitengebied.

Wieldrechtse Zeedijk

De dijk van de polder Wieldrecht uit 1657 met karakteristieke dijkbebouwing aan weerszijden. Onderzoek naar en waardering van de dijkbebouwing loopt als onderdeel van het buitengebied.

Cultuurhistorische objecten/elementen

In 2009 is in opdracht van het Waterschap een cultuurhistorische inventarisatie van onder andere het Eiland van Dordrecht uitgevoerd. Deze is in 2011 bijgewerkt. In deze inventarisatie worden naast de al genoemde buitenplaatsen Amstelwyck (nr. Do053) en Gravensteyn (nr. Do054) nog specifiek als cultuurhistorische waarden benoemd:

Kazematten Amstelwyck en Gravensteyn:

In de tuin van de buitenplaats Amstelwyck zijn in 1940 vier kazematten gebouwd, waarvan er nog drie aanwezig zijn. Zij waren ter verdediging van de Nederlandse commandopost die in (Klein) Amstelwijck zelf was gehuisvest. Ook in de tuin van Gravensteyn staat één kazemat. De kazematten hebben een directe relatie met de kazemattenlinie aan de zuidrand van het Eiland van Dordrecht.

 [image]

Detail uit de cultuurhistorische kaart Eiland van Dordrecht (2011)

Wilhelminaboom
De boom is geplant in 1898 in verband met de kroning van koningin Wilhelmina, betaald door wethouder Hugo van Gijn, destijds woonachtig in Gravensteyn (nr. Do090). Bij de boom staat een houten paviljoen.

Gemaalcomplex Loudon
Het gemaal is bestemd voor de bemaling van de polder Wieldrecht. Oorspronkelijk stoomgemaal uit 1868, circa 1939 omgebouwd tot motorgemaal (nr. Do065).

Spinelpad - Bakstenen heulbrug met duiker
De heulbrug met duiker hoort bij de oprijlaan naar de verdwenen 17e-eeuwse buitenplaats Wielhoven (nr. Do113).

Spinelpad - Oprijlaan
Oprijlaan van de verdwenen 17e-eeuwse buitenplaats Wielhoven, met aan weerszijden een rij beukenbomen (nr. Do124), lopend vanaf heulbrug (nr. D0113).

 

 

 [image]

Op de overzichtskaart van de killen op het Eiland van Dordrecht worden de nog watervoerende delen van de Westkil en de Oostkil met een doorlopende lijn aangeduid.

 

 

Archeologie

In het plangebied zijn diverse kleinschalige archeologische onderzoeken uitgevoerd.

In Dordtse Kil I-II betreft dit:

  • 7105 en 9808 (losse vondsten 17e-eeuwse buitenplaats Krab- en Landzicht),

  • 9707 en 9809 (losse vondsten 17e- eeuwse buitenplaats Amstelwijck),

  • 9810 (beperkt booronderzoek AWN, Achthoevenstraat),

  • 0711 (standaard booronderzoek Calandstraat: laat middeleeuws landschap op 330cm-mv),

  • 0806 (standaard booronderzoek Amstelwijckweg 2a: laat middeleeuws landschap op 380 cm-mv).

 [image]

Detail uit de overzichtskaart archeologisch onderzoek (groen stip = onderzoek)

Het betreft hier kleinschalig onderzoek waaruit duidelijk wordt dat het laat middeleeuwse landschap, hier gelegen midden in het komkleigebied tussen twee rivieren, pas op een diepte van meer dan 3m-mv verwacht wordt. De losse vondsten dateren allen uit de periode van na de inpoldering van 1657 en komen uit sporen die behoren tot (verdwenen) buitenplaatsen uit die periode.

In Dordtse Kil III betreft het de onderzoeken:

  • 7104 (losse vondsten 17e eeuwse buitenplaats Wielhoven),

  • 9806 (grootschalig weer stands onderzoek en beperkt booronderzoek naar loop Oude Maasje),

  • 2006 (laat middeleeuwse vindplaats op oever Oude Maasje, 180 cm-mv).

Het betreft hier één grootschalig onderzoek in het noorden van het plangebied naar de loop van het Oude Maasje en de bijbehorende oeverzone. Deze zijn aangetroffen op een diepte vanaf 130 cm-mv (circa 200 cm-NAP). De exacte locatie van de laat middeleeuwse vindplaats, projectnummer 2006, is onbekend, maar deze ligt zeker in de noordelijke oeverzone van het Oude Maasje. Het zou hier kunnen gaan om sporen van het dorp Wieldrecht van vóór 1421.
Waarderend archeologisch onderzoek is tot nu toe in het plangebied niet uitgevoerd.

 

4.1.3 Conclusie

 

Cultuurhistorisch waardevolle objecten/elementen

Er is een aantal cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren te benoemen. Er dient echter ook nog het nodige nader onderzoek plaats te vinden. Met name naar wat er echt voor bescherming in aanmerking komt.

Er zijn in het plangebied enkele cultuurhistorische elementen aanwezig waarvan op voorhand van belang is dat het bestemmingsplan handhaving niet in de weg staat. Concreet gaat het om:

  • Landgoed Amstelwijck;

  • Landgoed Gravensteyn;

  • Wilhelminaboom (hoek Rijksstraatweg - Amstelwijckweg)

  • Waterloop van de Westkil

  • Waterloop van de Oostkil

  • Tracé Rijksstraatweg

  • Heul en oprijlaan Wielhoven (t.b.v. Spinel)

  • Tracé Wieldrechtse Zeedijk.

 

De genoemde elementen worden in het bestemmingsplan positief bestemd waardoor het voorbestaan daarvan, voorzover dat binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan valt, uitgangspunt is. De landgoederen worden bestemd voor Landgoed en bieden bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen. De overige elementen behouden hun verkeerskundige of zijn mede beschermd vanwege de waterstaatkundige of waterhuishoudkundige belang. De Wilhelminaboom is beschermd door plaatsing op de Bomenlijst.

 

Archeologie

Archeologisch onderzoek naar de resten van het verdronken en bedekte laat middeleeuwse landschap sluit aan bij twee nationale en provinciale onderzoeksthema’s “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en “het omgaan met water in het verleden”. Vanwege het feit dat niet bekend is waar archeologisch interessante gebieden of objecten zich exact bevinden, dient bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook op kosten van de initiatiefnemer/ veroorzaker onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ ofwel in de bodem zelf verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens een door de Gemeente Dordrecht op te stellen Programma van Eisen (PvE).

In het plangebied mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling getroffen. Die regeling is gebaseerd op Hoofdstuk V Archeologische Monumentenzorg, Artikel 38a e.v., Monumentenwet 1988.

Deze regeling geldt niet voor:

  • gelijke vervanging van bestaande bouwwerken

  • bodemingrepen tot maximaal 70 cm danwel 100 cm beneden maaiveld afhankelijk van de archeologische waarde/verwachting

  • heipalen tot een maximum van 5% van het daadwerkelijk te bebouwen gebied oppervlak.

 

In alle andere gevallen dient er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning op kosten van de initiatiefnemer/veroorzaker eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd te worden.

 

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

4.2.1 Regelgeving en beleid

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het gewenst ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bedrijven en milieugevoelige functies zoals wonen. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.2.2 Onderzoek

Inleiding
Binnen het plangebied zijn de bedrijventerreinen Dordtse Kil I, II en III en Amstelwijck-west aanwezig. Kleine clusters van bedrijven zijn aanwezig op enkele locaties langs de Rijksstraatweg en in Wieldrecht.

Voor het bedrijventerrein Dordtse Kil III geldt op grond van het vigerende bestemmingsplan een milieuzonering. Deze is in dit bestemmingsplan overgenomen. Voor de overige delen van het plangebied geldt nog geen milieuzonering.

Uitgangspunten bij de milieuzonering
Voor het vastleggen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze VNG uitgave worden richtafstanden gegeven per type bedrijfsactiviteit en wordt op basis van deze afstanden aan elke opgenomen bedrijfsactiviteit een milieucategorie toegekend. Er worden zes milieucategorieën onderscheiden, die vervolgens weer verder onderscheiden worden in twee of meer subcategorieën. De gegeven richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk.

De te beschouwen gevoelige bestemmingen zijn de woningen in Wieldrecht en de woningen langs de Amstelwijckweg, Calandstraat, Rijksstraatweg en Wieldrechtse Zeedijk. Hier is geen sprake van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied. Er is sprake van functiemenging en de aanwezigheid van hoofdinfrastructuur. De richtafstanden in bovengenoemde VNG-uitgave kunnen voor het omgevingstype “gemengd gebied”, met één afstandstap worden verlaagd. Hiervan is gebruik gemaakt bij de in dit bestemmingplan toegepaste zonering.

Binnen de bestemming bedrijven zijn enkele bedrijfswoningen gevestigd. Bij de milieuzonering is met deze bedrijfswoningen geen rekening gehouden.

Conform de gemeentelijke Structuurvisie zijn de bedrijventerreinen gericht op bedrijven met maximaal milieucategorie 4.

Een deel van het plangebied behoorde tot het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West, maar wordt hieraan onttrokken. Dat betekent dat zogenaamde grote lawaaimakers worden uitgesloten. Lawaaimakers zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht (onderdeel D van bijlage I).

Het voorgaande leidt binnen het plangebied tot een zogenaamde ‘inwaartse zonering’ waarbij, naarmate de afstand ten opzichte van de woningen toeneemt, bedrijfsactiviteiten uit steeds hogere milieucategorieën zijn toegelaten.

Milieuzones worden toegepast, ongeacht de feitelijke omstandigheden of de eigendomssituatie. Immers, eigendomssituaties kunnen wijzigen en het gaat er om dat de vereiste ruimtelijke scheiding wordt bereikt.

Deze methodiek brengt met zich mee dat voor één bedrijfskavel twee of meer milieuzones kunnen gelden. In die gevallen moeten bedrijven bij de situering van de verschillende deelactiviteiten rekening houden met de verschillende milieuzones binnen de bedrijfskavel.

Is binnen één bedrijf sprake van meerdere ruimtelijk te onderscheiden deelactiviteiten, dan worden deze deelactiviteiten afzonderlijk beschouwd en getoetst aan de milieuzonering. Door consequente toepassing van deze methodiek wordt de planologisch gewenste ruimtelijke scheiding ook daadwerkelijk bereikt.

Bedrijven moeten niet alleen voldoen aan de milieuzonering uit het bestemmingsplan maar ook aan de Wet milieubeheer. Deze wet kent een eigen beoordelingskader voor de milieueffecten van bedrijven. De toepassing daarvan zal er, zoals bij de zonering, toe leiden dat milieubelastende activiteiten op een verantwoorde afstand van gevoelige functies worden gesitueerd.
Beide instrumenten dienen daarmee eenzelfde doel en kunnen naast elkaar functioneren.

Op de verbeelding zijn de milieuzones ingetekend met daarin aangegeven welke milieucategorie er in die zone maximaal is toegestaan.

Inventarisatie
De Omgevingsdienst heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de gevestigde bedrijven (Milieuadvies bestemmingsplan Dordtse Kil, Omgevingsdienst, augustus 2012).
Omdat het plangebied grotendeels reeds bestaande bedrijventerreinen betreft, doet de situatie zich voor dat er reeds gevestigde bedrijven zijn die een hogere milieucategorie hebben dan op het betreffende perceel conform de milieuzonering eigenlijk is toegestaan. Deze bedrijven hebben een maatbestemming gekregen. Bij vertrek van bedrijven met een dergelijke hogere categorie kan eenzelfde bedrijf zich hier vestigen, of uitsluitend een bedrijf tot en met de milieucategorie, die volgens de plankaart is toegestaan. Het betreft vijf bedrijven in Wieldrecht en één bedrijf op Amstelwijck-west.

Concreet gaat het hierbij om de volgende bedrijven:

IHC Parts & Services BV – Wielhovenstraat 68:

Productie van baggerafsluiters

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 287.B

Vervaardiging van overige producten van metaal/vervaardiging van metaalwaren. Milieucategorie 3.2

 

Autoschade Wielhoven – Wielhovenstraat 66:

Autoschadeherstelbedrijf

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 501, 502, 504

Handel in auto’s en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Milieucategorie 2

SBI code 5020.4

Autoplaatwerkerij. Milieucategorie 3.2

 

B.V. Touringcarbedrijf E.D.A.D. – Wielhovenstraat 62:

Touringcarbedrijf

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 6023

Touringcarbedrijven. Milieucategorie 3.2

 

D.G. v/d Nadort & Zn b.v. – Wielhovenstraat 58:

Internationaal transportbedrijf en reparatie van machines, trucks en opleggers

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 6024.0

Goederenwegvervoerbedrijven < 1.000 m2. Milieucategorie 3.1

 

Techrail B.V. – Wielhovenstraat 58a:

Aannemingsbedrijf

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 45.1

Bouwbedrijven algemeen b.o. < 2.000 m2. Milieucategorie 3.1

 

I.C.S. International B.V. – Leeghwaterstraat 6:

Koffiebranderij

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 1586.1

Koffiebranderijen. Milieucategorie 5.1

 

 

Voor Dordtse Kil III is de bestaande milieuzonering overgenomen. Daarbinnen is sprake van één maatbestemming die is overgenomen. Dat betreft:

 

De Heer Autodemontagebedrijf – Rijksstraatweg 92:

Autosloperij

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 5157.D

Autosloperijen met bedrijfsoppervlakte > 1.000 m2. Milieucategorie 3.2

 

4.2.3 Conclusie

Voor de bedrijventerreinen binnen het plangebied is een milieuzonering opgenomen. De meeste bestaande bedrijfsactiviteiten passen in de milieuzonering.

In enkele gevallen is sprake van een zwaardere milieucategorie dan volgens de voorgestelde zonering zou zijn toegestaan. Voor die activiteiten is een afwijkende gebruiksregel opgenomen, op grond waarvan die activiteit positief wordt bestemd en onbelemmerd kan worden voortgezet.

Voor Dordtse Kil III is de bestaande milieuzonering overgenomen.

 

4.3 Bodemkwaliteit

 

4.3.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

4.3.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet geen nieuwe ontwikkelingen. De verwachting ten aanzien van de achtergrondwaarde van de bodemkwaliteit is in dit gebied schoon tot licht verontreinigd.

Naast deze algemene bodemkwaliteit van het gebied is er een aantal specifieke verontreinigingen aanwezig, van de grond en van het grondwater.
Voor een deel van deze specifieke verontreinigingen zijn reeds saneringen uitgevoerd of worden die voorbereid. De saneringen bestaan meestal uit het deels ontgraven, deels isoleren en beheersen van de verontreiniging.

Bij nieuwe ontwikkelingen (rondom vergunningverlening, grondwerken, verkoop en dergelijke) is het in beeld brengen van de bodemverontreiniging aan de orde en indien nodig saneringsmaatregelen.

De bodemkwaliteit is niet van invloed op het bestemmen van het plangebied.

4.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit geeft geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan

 

 

 

4.4 Duurzaamheid

 

4.4.1 Regelgeving en beleid

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;

  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

  • transitie naar duurzame landbouw.

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden.
Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

4.4.2 Onderzoek

Voor het overgrote deel is er in dit plangebied sprake van het beschrijven van de bestaande situatie. Er zijn enkele nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij het aspect duurzaamheid aan de orde zal kunnen komen.

4.4.3 Conclusie

Duurzaamheid is geen aandachtspunt bij dit conserverende bestemmingsplan. Bij mogelijke nieuwbouw is er aandacht voor het aspect duurzaamheid via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning.

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Regelgeving en beleid

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er aandacht wordt besteed aan de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Verder wordt ingegaan op de provinciale CHAMP-benadering.

De gegevens uit deze paragraaf zijn gebaseerd op het Milieuadvies bestemmingsplan Dordtse Kil (Omgevingsdienst, augustus 2012).

Structuurvisie
Voor het beleidskader is de Structuurvisie Dordrecht van belang. Daarin is voor dit plangebied aangegeven dat de delen van de bedrijventerreinen waar maximaal categorie 3 bedrijven zijn toegestaan niet geschikt zijn voor de vestiging van Bevi-bedrijven. Dit vanwege de korte afstand tot woonbebouwing. De delen van de bedrijventerreinen waar categorie 4 bedrijven zijn toegestaan zijn worden geschikt geacht voor het toelaten van Bevi-bedrijven, waarbij uitgangspunt is dat de contour voor het plaatsgebonden risico PR 10-6 op eigen terrein ligt.

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk zijn beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.

Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid-Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motiveringsplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven, de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP.

De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid. Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Voor externe veiligheid (EV) worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.

  • Het Groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een risicobron overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij deze bron, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor het plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval bij de risicobron waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.

 

4.5.2 Onderzoek

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Binnen het plangebied beperken de kwetsbare objecten zich tot de clusters van woningen in Wieldrecht en de lintbebouwing langs de Rijksstraatweg en de Wieldrechtse Zeedijk.

De overige, verspreid liggende, woningen en alle overige gebouwen worden beschouwd als beperkt kwetsbaar objecten.

Bedrijven
Binnen het plangebied zijn negen risicorelevant bedrijf gelegen. Buiten het plangebied zijn vijf voor dit plangebied relevante Bevi-bedrijven aanwezig.

Den Hartogh Cleaning B.V., Kamerlingh Onnesweg 23
Het bedrijf reinigt en parkeert tankwagens, waaronder tankwagens met gevaarlijke stoffen. Het bedrijf valt niet onder het Bevi. De PR 10-6 ligt op 115 meter en reikt tot over buurpercelen. Binnen de PR 10-6, maar buiten de 10-5, liggen diverse beperkt kwetsbare objecten. Er is geen sprake van een invloedsgebied en daarmee geen relevant groepsrisico.

O.C.D. Nederland, Maxwellstraat 41
Het bedrijf produceert smeermiddelen, koelmiddelen en onderhoudsproducten. De opslag van gevaarlijke stoffen is recent teruggebracht tot onder de 10 ton. De vergunning is hier op aangepast. Het bedrijf is niet langer EV-relevant.

B&S Global, Rijksstraatweg 7
B&S Global is een groothandel in levensmiddelen met een koelinstallatie met 800 kg Ammoniak. Koelinstallaties < 1.500 kg vallen niet meer onder het Bevi en zijn niet meer EV-relevant.

Eneco gasontvangststation, Amstelwijckweg 16
Dit gasdrukmeet- en regelstation valt onder het Barim. Op grond hiervan geldt een PR 10-6 van 25 meter. Groepsrisico is niet relevant.

Benzinestation Postiljon De Haan Minerale Oliën B.V., Rijksstraatweg 28
Het benzinestation valt onder het Bevi vanwege LPG. In de vergunning is de doorzet beperkt tot 1.500 m3 per jaar. Daarvoor geldt een PR 10-6 van 45 meter rondom het vulpunt en reikt tot buiten de perceelsgrens. Het invloedsgebied is 150 meter. Daarbinnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen.

Quartzline B.V., Daltonstraat 54
Dit bedrijf produceert thermohardende kunststoffen. De opslag van gevaarlijke stoffen is recent teruggebracht tot onder de 10 ton. Het bedrijf is niet langer EV-relevant.

Kroonint Protective Coatings B.V., Planckstraat 21
Dit bedrijf produceert verven, lakken, vernissen en inkten. De opslag van gevaarlijke stoffen bedraagt meer dan 10 ton waardoor het bedrijf onder het Bevi valt en waarvoor standaardafstanden worden gehanteerd. De PR 10-6 bedraagt 35 meter en ligt binnen de inrichting. Het invloedsgebied ligt op 320 meter. Gezien de typering van het gebied en uitgaande van de vuistregels in de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico zal het GR ruim onder de oriënterende waarde liggen.

SST Staalsnijtechniek B.V. Bunsenstraat 95
SST is een metaalbewerkingsbedrijf. Vanwege de propaantank van 18 m3 valt dit bedrijf onder het Bevi. . De PR 10-6 ligt net buiten de terreingrenzen op openbaar gebied. Het berekende groepsrisico ligt ver beneden de oriënterende waarde.

Oefencentrum Safety Center Zuid-Holland, Spinel 100
Dit is het brandweeroefencentrum. Vanwege de propaantank van 20 m3 valt dit bedrijf onder het Bevi. De PR 10-6 ligt net buiten de terreingrenzen op openbaar gebied. Het berekende groepsrisico ligt ver beneden de oriënterende waarde.

Ten noorden van het plangebied is een vijftal risicorelevante bedrijven gelegen. Hieronder volgt een korte beschrijving.

Haan Oil Storage B.V. Wieldrechtseweg 35
Haan Oil is een tankopslagbedrijf voor olieproducten en brandstoffen, waaronder (licht) ontvlambare stoffen. Het bedrijf valt onder het Bevi en onder het BRZO. De PR 10-6 en het invloedsgebied reiken niet tot over dit plangebied.

Transnational Blenders BV, Wieldrechtseweg 37
Dit bedrijf produceert onder andere smeermiddelen. Het bedrijf valt vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen onder het Bevi. De PR 10-6 ligt op 85 meter en reikt niet tot over dit plangebied. Het invloedsgebied ligt op 930 meter en reikt tot ver over dit plangebied. Op grond van een recent uitgevoerde kwantitatieve risico-analyse (QRA) blijkt dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde ligt.

Ashland Nederland B.V., Wieldrechtseweg 39
Vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen valt dit bedrijf onder het Bevi. De PR-10-6 reikt tot net buiten de inrichting en blijft buiten dit plangebied. Op basis van een uitgevoerde QRA blijft het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde. Het bedrijf heeft recent een aanvraag voor een revisievergunning ingediend waarbij de opslag van gevaarlijke stoffen tot onder de 10 ton is teruggebracht. Daarmee is dit bedrijf niet langer EV-relevant.

Standic B.V., Wieldrechtseweg 50
Standic is een tankopslagbedrijf voor chemische producten en afvalstoffen. Het bedrijf valt onder het Bevi en onder het BRZO. De PR 10-6 reikt niet tot aan dit plangebied. Het invloedsgebied reikt onder meer tot over de woningen in Wieldrecht. Uit een uitgevoerde QRA blijkt dat het groepsrisico ruim beneden de oriëntatiewaarde ligt.

Transterminal Dordrecht B.V., Kreekweg 11
Dit is een opslag en transportbedrijf en valt vanwege de opslag van kunstmeststoffen onder het Bevi en onder het BRZO. De PR 10-6 en het invloedsgebied reiken niet tot over dit plangebied.

Transportroutes
Wegtransport gevaarlijke stoffen
Het wegtransport van gevaarlijke stoffen van en naar het plangebied verloopt via de N217 en de Rijksstraatweg. Daarnaast grenst het plangebeid aan de A16 met doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de onderstaande tabel zijn de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen opgenomen. Voor de A16 is dat gebeurt aan de hand van het vervoersplafond Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, voor de overige wegen aan de hand van tellingen.

Stof

omschrijving

Aantal transporten per jaar

A16 ten noorden van N217

A16 ten zuiden van N217

N217

Rijksstraatweg

LF1

Brandbare vloeistoffen

41.847

53.583

4.388

3.611

LF2

Zeer brandbare vloeistoffen

79.631

98.913

2.189

2.197

GF1

Brandbare gassen

104

-

48

48

GF2

Brandbare gassen

104

2.939

-

-

GF3

Zeer brandbare gassen

500

9.047

216

144

LT1

Toxische vloeistoffen

4.070

5.665

334

336

LT2

Toxische vloeistoffen categorie 2

7.897

10.447

162

162

GT3

Toxische gassen categorie 3

16

613

10

10

Tabel: aantal transporten gevaarlijke stoffen

 

Voor de N217 en de Rijksstraatweg ligt de PR 10-6 op de weg zelf. Voor de A16 ligt de PR 10-6 ten noorden van de N217 op 22 meter uit het hart van de weg en ten zuiden van de N217 op 45 meter uit het hart van de weg. Binnen die zones zijn geen (beperkt) kwetsbaren objecten aanwezig.

Het groepsrisico bedraagt ter hoogte van het plangebied maximaal 0,05 maal de oriëntatiewaarde en is daarmee verwaarloosbaar.
Vooruitlopend op de AMvB transport externe veiligheid wordt in het eindrapport Basisnet weg (min. V&W 2009) voor nieuwe ontwikkelingen langs de A16 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf de zijkant van de buitenste rijstrook aangehouden. In dit gebied mogen geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden gesitueerd.

Railtransport gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het plangebied loopt de raccordementslijn naar de Zeehavens. De lijn wordt ook gebruikt voor het transport van brandbare vloeistoffen van en naar de Zeehavens. In de onderstaande tabel zijn de aantallen transporten van gevaarlijke stoffen waarmee rekening wordt gehouden opgenomen. Deze aantallen zijn gebaseerd op de vergunning voor het emplacement en betreffen een worst case. De op- en overslag van de categorie zeer giftige vloeistoffen is in de Zeehavens niet bekend Betreft dus zeer waarschijnlijk transport in andere richtingen vanaf het emplacement).

Stof

omschrijving

Aantal wagons per jaar

C3

Brandbare vloeistoffen

332

D4

Zeer giftige vloeistoffen

159

Tabel: aantal wagons gevaarlijke stoffen raccordementslijn

Vanwege de lage snelheid op de lijn is er geen sprake van een PR 10-6 contour. Het invloedsgebied van de lijn is 200 meter vanuit het hart van de lijn en reikt tot over dit plangebied. Daarbinnen liggen de woningen in Wieldrecht en aan de Amstelwijckweg. De populatiedichtheid is echter zo gering dat conform de vuistregels van de Handreiking risicoanalyse transport het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft.

Ten oosten van het plangebied loopt de spoorlijn Kijfhoek-Lage Zwaluwe. Over deze spoorlijn worden grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het invloedsgebied reikt tot over dit plangebied, echter met een afstand van minimaal 200 meter hoeft bij dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden met de externe veiligheidsrisico’s van dit vervoer.

Watertransport gevaarlijke stoffen
Over de Dordtse Kil vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt rekening gehouden met de onderstaande aantallen transporten.

Stof

omschrijving

Aantal transporten per jaar

LF1

Brandbare vloeistoffen

7.430

LF2

Zeer brandbare vloeistoffen

5.694

LT1

Toxische vloeistoffen

91

GF2

Brandbare gassen

70

GF3

Licht ontvlambare stoffen

3.809

GT3

Toxische gassen

41

Tabel: aantal transporten gevaarlijke stoffen Dordtse Kil

Op basis van bovenstaande aantallen en bijlage 1 van de (concept) Handleiding risicoanalyse transport is een inschatting gemaakt van de externe veiligheidsrisico’s. De PR 10-6 ligt op het water. Het groepsrisico wordt geschat op minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Voouitlopend op de AMvB transport externe veiligheid wordt in het eindrapport Basisnet water (min. V&W 2008) voor nieuwe ontwikkelingen langs de Dordtse Kil een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 40 meter vanaf de waterlijn van de rivier aangehouden. In dit gebied mogen geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden gesitueerd. Binnen het PAG is in dit plangebied één gebouw aanwezig, restaurant Chez Heeren Janssen.

Buisleidingen
Aan de noordelijke rand van het plangebeid ligt een hogedrukaardgasleiding van 12 inch en 40 bar. Op grond van een indicatieve risico-analyse is bepaald dat de PR 10-6 op de leiding zelf ligt. Het groepsrisico ligt meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Binnen het invloedsgebeid zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien die tot een hoger groepsrisico kunnen leiden.

De in het plangebeid gelegen aardgasleiding naar het gasdrukmeet- en regelstation vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Ter hoogte van de Transberglocatie ligt in het plangebied een hogedrukaardgasleiding het plangebied.

Het plandeel Dordtse Kil III wordt doorkruist door een stikstofleiding van 6 inch en 64 bar van Air Liquide. Gelet op de aard van de stof is er geen sprake van relevante externe veiligheidsrisico’s.

De hierboven genoemde leidingen zijn op de verbeelding aangegeven met een belemmeringenstrook.

Toetsingskader externe veiligheid, CHAMP-methodiek
Plaatsgebonden risico
Op grond van het bovenstaande onderzoek is de conclusie dat er geen knelpunten zijn met het plaatsgebonden risico. Wel is er een aantal aandachtspunten. Dat betreft de bedrijven Den Hartog Cleaning BV en Benzinestation Postiljon De Haan Minerale Oliën B.V. Bij beide bedrijven loopt de PR-10-6 buiten de inrichting en over percelen van derden.

Binnen het plasbrandaandachtsgebied van de A16 zijn geen kwetsbaren en beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Binnen het plasbrandaandachtsgebied van de Dordtse Kil is één bestaand beperkt kwetsbaar object aanwezig, restaurant Chez Heeren Jansen.

Groepsrisico
Groepsrisico levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan. Wel is er een aantal aandachtspunten. Die betreffen de invloedsgebieden van een aantal bedrijven en van de A16, met name het traject zuidelijk van de N217, dat samen met de N3 de hoofdroute is voor het doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ruimtelijke maatregelen met het oog op externe veiligheid
Met het oog op externe veiligheid zijn de volgende ruimtelijke maatregelen in het plan verwerkt:

    • Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt; er wordt daarmee geen toename van het groepsrisico voorzien.

  • De regels behorende bij dit plan zijn er op gericht de risico’s niet toe te laten nemen. Hiervoor krijgen de aanwezige risicovolle inrichtingen een maatbestemming. Voor die bedrijven is bepaald dat de huidige PR 10-6 contour niet mag worden vergroot, tenzij dit op eigen terrein of in openbaar gebied plaatsvindt. Met deze bepaling wordt bereikt dat door uitbreiding van risicovolle bedrijfsactiviteiten nieuwe beperkingen ontstaan voor omliggende bedrijven.

  • Nieuwvestiging van Bevi-bedrijven wordt niet toegestaan. Wel wordt een mogelijkheid opgenomen tot afwijken van deze regel. Daarbij is het uitgangspunt dat dit alleen wordt toegelaten waar milieucategorie 4 mogelijk is, dat de PR 10-6 niet over percelen van derden reikt en dat een advies van de Veiligheidsregio in de afweging wordt betrokken.

  • Risicovolle bedrijven die niet onder het Bevi vallen zijn toegestaan onder de voorwaarden dat de PR 10-6 niet over percelen van derden reikt.

  • Langs de A16 ten zuiden van de N217 is zone van 200 meter aan weerszijden opgenomen. Voor deze zone is een regeling opgenomen waarbij de vestiging van functies met beperkt zelfredzame personen niet is toegestaan.

  • Binnen de plasbrandaandachtsgebieden langs de A16 en de Dordtse Kil is geen nieuwe bebouwing toegestaan.

  • Kwetsbare objecten kunnen niet uitbreiden.

Overige ruimtelijke aspecten ten behoeve van zelfredzaamheid en beheersbaarheid komen hieronder aan de orde.

Scenario’s
Weg- en watervervoer gevaarlijke stoffen

De A16 doorkruist het plangebied. Over de A16 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Om een beeld te geven van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de A16 wordt in de volgende tabel de omvang van deze aantallen weergegeven. De weergegeven cijfers zijn gebruikt om de huidige Plaatsgebonden Risico 10-6 contour te bepalen.

 

 

Rijksweg A16

Brandbare gassen

572

Toxische gassen

8

Zeer toxische

gassen

205

Brandbare vloeistoffen

52840

Toxische vloeistoffen

4120

Zeer toxische vloeistoffen

0

Tabel 1: prognose aantallen transporten gevaarlijke stoffen per jaar over de Rijksweg A16 in 2020 (bron: rapport basisnet weg oktober 2009).

 

Op basis van de circulaire RNVGS dient voor de Oude Maas en de Dordtse Kil rekening te worden gehouden met de onderstaande aantallen transporten met gevaarlijke stoffen.

 

 [image]

In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de effectafstanden die ten gevolge van een incident kunnen optreden. Ter verduidelijking worden de afstanden bij de scenario’s Bleve en toxische damp van de 1, 10 en 100 procent letaliteitgrenzen weergeven. Dit betreft de afstanden waar respectievelijk 1, 10 en 100 procent van het aantal aanwezigen zal komen te overlijden. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de landelijk opgestelde “Handleiding adviestaak regionale brandweer IPO 08, versie maart 2010”.

 

Scenario A16:

1% letaliteitgrens

10 % letaliteitgrens

100% letaliteitgrens

Bleve: meest geloofwaardig

70

Niet berekend

30

Bleve: worst case

230

140

90

Toxische damp (ammoniak) Meest geloofwaardig

120

90

40

Toxische damp (ammoniak)

Worst case

750

600

250

Tabel 3: Overzicht effectafstanden in meters

 

De kortste afstanden tussen bebouwing in het plangebied en het midden van de weg is 55 meter. Dit betekent dat de invloed van de A16 op het plangebied groot is.

 

Scenario’s vaarweg

1% letaliteitsgrens

10% letaliteitsgrens

100% letaliteitsgrens

Plasbrand

70 meter

55 meter

40 meter

Flare

500 meter

300 meter

200 meter

Lekkage ammoniak

150 meter

80 meter

65 meter

Falen ammoniaktank

800 meter

400 meter

100 meter

Tabel 4: scenario’s vaarwegen

 

De kortste afstanden tussen bebouwing in het plangebied en het midden van de vaarweg is 165 meter. Dit betekent dat de invloed van de vaarweg op het plangebied groot is.

Aardgastransportleiding

Er liggen twee aardgastransportleidingen in en nabij het plangebied:

  • W-524 inclusief de leiding naar het gasdrukmeet- en regelstation langs de Amstelwijckweg (12 inch, 40 bar, invloedsgebied 140 meter)

  • A-667 ten oosten van het spoor vanaf het glastuinbedrijf aan de Rijksstraatweg (48 inch en 80 bar), invloedsgebied 590 meter). De leiding kruist het plangebied 90 meter ten noorden van de caravanstalling.

In tegenstelling met de toelichting van het bestemmingsplan reiken de beide invloedsgebieden tot in het plangebied. Vanaf de Wieldrechtse Zeedijk tot aan de Beerpolderweg ligt alle bebouwing langs de Rijkstraatweg in het invloedsgebied van leiding A-667.

 

Er zijn verschillende incidenten met aardgas mogelijk. In de onderstaande tabel zijn de mogelijke scenario’s weergegeven die bij incidenten met brandbaar gas onder druk voor kunnen komen:

Categorie

Scenario

Effecten/schadebeeld

Brandbaar gas onder druk

Uitstroming zonder ontsteking

  • gehinderde communicatie

  • Gehoorsbeschadiging

  • (mogelijke drukeffecten)

 

Uitstroming met directe ontsteking: fakkelbrand (+ vuurbal)

  • Brandwonden

  • Ontstaan van secundaire branden

 

Uitstroming met vertraagde ontsteking: gaswolkontbranding (+ fakkelbrand)

  • Brandwonden

  • Ontstaan van secundaire branden

  • Longbeschadiging door inademing van hete verbrandingsproducten

  • Mogelijke drukeffecten

Tabel 5: Mogelijke scenario’s bij brandbaar gas onder druk “Handreiking voor optreden tijdens buisleidingincidenten”, december 2006 Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid

 

Voor de effectafstanden wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde “gele kaart”. Hierop staan de instructies voor de hulpdiensten vermeld, gebaseerd op de situatie na 10 minuten na de breuk van een aardgasleiding. Er wordt verondersteld dat de hulpdiensten niet eerder dan 10 minuten na aanvang van het incident ter plaatse kunnen zijn.

In de onderstaande tabel worden de verschillende effectafstanden weergegeven met de warmtestraling. Indien er een breuk optreedt en er een brandende verticale fakkel (jet) ontstaat. De effectafstanden gelden voor de hogedruk aardgastransportleiding van 12 inch, met een druk van maximaal 40 bar en een leiding van 48 inch en maximaal 80 bar.

 

 

Kortdurende blootstelling

Langdurende blootstelling

12 inch hogedruk

48 inch hogedruk

10 kW/m2

PBM

Secundaire branden

100

400

3 kW/m2

Veilig

PBM

150

800

1 kW/m2

veilig

veilig

250

1300

Tabel 6: Contouren (in meters) van warmtestraling bij aardgastransportleidingen “Gele kaart, versie 6 september 2008

 

Binnen de 10 kW/m2 –contour dient rekening te worden gehouden met het ontstaan van secundaire branden. Volledig beschermde brandweermensen met ademlucht zijn bij 3 kW/m2 veilig. Onbeschermde hulpverleners en omstanders zijn pas veilig bij 1 kW/m2.
De aardgastransportleidingen liggen in het plangebied, er moet daarom met deze effectafstanden rekening worden gehouden.

 

Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. De functies binnen het plangebeid zijn voornamelijk gericht op zelfredzame personen.
De dekking van het waarschuwings- en alarmeringssysteem is goed.
Verder adviseert de Veiligheidsregio de volgende maatregelen bij nieuwe gebouwen in de nabijheid van het spoor:

  • gebouwen loodrecht plaatsen ten opzichte van de risicobron;

  • niet-verblijfsruimten aan de risicozijde plaatsen;

  • vluchtwegen van de risicobronnen af richten;

  • centraal uitschakelbare ventilatie;

  • zo min mogelijk glas en splinterwerend glas aan de risicozijde;

Om de effectiviteit van de bovenstaande maatregelen en voorzieningen te garanderen is communicatie met de bevolking van belang. De gemeente is verantwoordelijk voor deze risicocommunicatie.

Beheersbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten. Het plan voorziet geen ingrepen in de infrastructuur. Het plangebied is voor de hulpdiensten goed bereikbaar, in de meeste gevallen binnen de daarvoor gestelde zorgnorm.

De primaire bluswatervoorzieningen zijn binnen het plangebeid niet overal voldoende aanwezig. Dit wordt echter gecompenseerd door voldoende secundaire bluswatervoorzieningen.

Resteffect
Het resteffect geeft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario’s, ondanks de getroffen maatregelen.

Het resteffect van een incident is moeilijk concreet in te schatten. Bij de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid is beschreven dat de kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied verminderd kan worden. Over het aantal gewonden kan geen concrete voorspelling gedaan worden. De genoemde maatregelen zullen zorgen voor een daling van het aantal gewonden en schade in het plangebied. De mate van daling is afhankelijk van meerdere factoren (bijvoorbeeld de vorm van gebouwen, de vullingsgraad van de tank, de hoeveelheid vrijgekomen gevaarlijke stoffen, weersinvloeden, e.d.)

Bij een incident op het water, de weg en met de gasleiding zullen er in het effectgebied slachtoffers vallen. Dit aantal is afhankelijk van de aard en hoeveelheid vrijgekomen stoffen, de windrichting en de weersomstandigheden.

 

CHAMP
CHAMP betreft het afwegingskader voor groepsrisico van de provincie Zuid-Holland. CHAMP staat voor communicatie, horizon, anticipatie, motivatie en preparatie.

Communicatie
Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Communicatie daarover is niet aan de orde. Risicocommunicatie gericht op de bestaande stad, in dit geval het industrieterrein en de directe woonomgeving, blijft wel van belang.

Horizon
Het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit. Knelpunten ten aanzien van externe veiligheid worden niet voorzien. De hierboven beschreven regelingen dienen te waarborgen dat geen knelpunten met externe veiligheidsrisico’s ontstaan.

Anticipatie
Zie hiervoor de tekst onder “beheersbaarheid” en “zelfredzaamheid”.

Motivatie
De bestaande bestemmingsplannen hielden niet of slechts beperkt rekening met het aspect externe veiligheid. Dit nieuwe plan voorziet in een betere regeling. Het plan voorziet geen nieuwe ontwikkelingen en geen verdere toename van het groepsrisico. Huidige risicovolle activiteiten worden begrensd en nieuwe worden voorkomen of alleen onder voorwaarden toegelaten. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden langs A16 en rivier bevindt zich één bestaand beperkt kwetsbaar object. Nieuwe bebouwing wordt niet toegelaten.

Binnen een zone van 200 meter langs de A16 zuidelijk van de N217 worden geen functies voor beperkt zelfredzame personen toegelaten. Kwetsbare objecten kunnen niet uitbreiden.

Preparatie
Zie hiervoor de tekst onder “beheersbaarheid” en “zelfredzaamheid”.

 

4.5.3 Conclusie

Externe veiligheid is binnen het plangebied aandachtspunt vanwege bedrijfsactiviteiten en vanwege transport. De uitkomst van het onderzoek is dat er geen knelpunten zijn met het plaatsgebonden risico en met het groepsrisico. Wel zijn er aandachtspunten.

Dit betreft met name die situaties waarbij een 10-6 contour, als gevolg van het in werking zijn van en bestaand bedrijf, over percelen van derden is gelegen. Hier geld als uitgangspunt dat bedrijfsvoering en installaties voldoen aan de stand der techniek.

 

 

Met het oog op externe veiligheid zijn de volgende ruimtelijke maatregelen in het plan verwerkt:

  • Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt; er wordt daarmee geen toename van het groepsrisico voorzien.

  • In het plan krijgen de aanwezige risicovolle inrichtingen een maatbestemming. Voor die bedrijven is bepaald dat de huidige PR 10-6 contour niet mag worden vergroot, tenzij dit op eigen terrein of in openbaar gebied plaatsvindt. Met deze bepaling wordt bereikt dat door uitbreiding van risicovolle bedrijfsactiviteiten nieuwe beperkingen ontstaan voor omliggende bedrijven.

  • Nieuwvestiging van Bevi-bedrijven wordt niet toegestaan. Wel wordt een mogelijkheid opgenomen tot afwijken van deze regel. Daarbij is het uitgangspunt dat dit alleen wordt toegelaten waar milieucategorie 4 mogelijk is, dat de PR 10-6 niet over percelen van derden reikt en dat een advies van de Veiligheidsregio in de afweging wordt betrokken.

  • Risicovolle bedrijven die niet onder het Bevi vallen zijn toegestaan onder de voorwaarden dat de PR 10-6 niet over percelen van derden reikt.

  • Langs de A16 ten zuiden van de N217 is zone van 200 meter aan weerszijden opgenomen. Voor deze zone is een regeling opgenomen waarbij de vestiging van functies met beperkt zelfredzame personen niet is toegestaan.

  • Binnen de plasbrandaandachtsgebieden langs de A16 en de Dordtse Kil is geen nieuwe bebouwing toegestaan.

  • Kwetsbare objecten kunnen niet uitbreiden.

 

De aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid leveren geen knelpunten op.

 

 

4.6 Natuur

 

4.6.1 Regelgeving en beleid

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.

In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

 

Onder voorwaarden kan ontheffing worden verkregen. Deze worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven, wat een onderdeel vormt van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

In de Flora- en faunawet zijn drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

 

De gemeente Dordrecht heeft - samen met Zwijndrechtse - 2 Gedragscodes Flora- en Faunawet opgesteld. Hierin staan regels voor het werken in de buitenruimte. Zo wordt voorkomen dat beschermde planten en dieren beschadigd raken of verstoord worden tijdens de werkzaamheden. In de Gedragscode Flora- en Faunawet staat waar je rekening mee moet houden bij baggeren, maaien of kappen. Door aantoonbaar te werken volgens de gedragscode zijn minder vaak ontheffingen nodig. Een belangrijk onderdeel van de gedragscode is de natuurwerkkalender. Deze kalender geeft aan wat geschikte en ongeschikte periodes zijn om werkzaamheden uit te voeren. Het type werk bepaalt welke gedragscode er gebruikt wordt.

 

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen, die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden.

De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

 

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

• de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

 

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

 

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning, dan wel goedkeuring verlenen aan een plan, als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied.

In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een "passende beoordeling" van de gevolgen opstellen, die door Gedeputeerde Staten in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

 

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

 

Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de afstand van het plangebied tot de Dordtse Biesbosch zal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.

 

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten.

In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogel gebieden en groene verbindingen.

In het plangebied is de omgeving van de voormalige buitenplaatsen Klein Amstelwijck en Gravesteijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur. De gemeenten dienen in het bestemmingsplan de bestemming natuurgebied of een daarmee overeenkomstige bestemming op te nemen. Voor zover er nog sprake is van bestaande bebouwing, erven, tuinen of wegen, kunnen deze bestemd worden overeenkomstig het huidige gebruik.

 

 

Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

Doelstelling van de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.

De SES wil hiertoe komen door ontwikkeling van een optimaal netwerk van leefgebieden, stapstenen en verbindingszones voor flora- en fauna, dat aansluit op natuur in het buitengebied (het rivier-ecosysteem, met het Biesbosch-ecosysteem en de toekomstige Nieuwe Dordtse Biesbosch) en waarbij het gaat om migratie van flora en fauna en om natuur op zich, die ook ten dienste staat van de mens. De SEStructuur draagt bij aan de leefbaarheid van Dordrecht, omvat recreatieve verbindingen en speelt een belangrijke rol bij het waterbeheer.

De SES behelst het hele stedelijke gebied binnen de gemeente ten noorden van de (Wieldrechtse) Zeedijk en ten noorden van het plangebied van de Nieuwe Dordtse Biesbosch. De SES zet zich in om bestaande natuurwaarden zoveel mogelijk te beschermen en te vergroten, door behoud en ontwikkeling van leefgebieden.

De belangrijkste waarden liggen dan ook binnen de aangewezen structuren van de SES. Hier buiten zijn echter ook loskorrelige natuurwaarden te vinden, die bescherming verdienen. Een gedeelte hiervan wordt gedekt door de Flora- en faunawet, maar lang niet alles. De SES draagt ook bij aan de groenbehoefte van de stad.

 

 

4.6.2 Onderzoek

De Dordtsche Kil en de buitenplaatsen Klein Amstelwijck en Gravesteijn zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur en de SES kent een thematische benadering.

 

* thema "De oude Biesbosch (Westkil en Oostkil)"

De Oostkil loopt in Sterrenburg, onder de N3 en het spoor door naar het Wielwijkpark. Aan weerszijden van de Rijksstraatweg bij het bedrijvenpark Dordtse Kil III ligt ook

nog een stukje van de Oostkil.

De Westkil loopt grotendeels in het bedrijvenpark Dordtse Kil III, waar hij zich vertakt. De noordtak loopt onder de Kiltunnelweg naar het noorden en loopt dan onder de Rijksstraatweg door naar de A16 en weer verder naar het noorden tot op het voormalige landgoed Amstelwijck. Het Kildepot, het Oostkilpark en het Sterrenburgpark maken ook onderdeel uit van dit thema.

 

* thema "Boom aan boom (Amstelwijckzone)"

Landgoederen Gravensteyn en Amstelwijck met daarbinnen als kenmerkende onderdelen een park-stinzenbos; elzen- iepenbos (verwilderd); loofbos, struweel, mantel- en

zoom- vegetaties; bomenrij (aaneengesloten bomen met struweel en water; extensief beheerd gras.

Doel van de SES is hier de gevolgen van de ontstane versnippering tegen te gaan door voor de verschillende dieren verbindingsmogelijkheden te scheppen.

 

De Biesbosch is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het nieuwe bestemmingsplan maakt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

 

De dichtstbijzijnde begrenzing van het Natura 2000-gebied De Biesbosch ligt op een afstand van ca. 1250 m.

 

 

4.6.3 Conclusie

De van belang zijnde groenstructuren worden in het bestemmingsplan bestemd. De omgeving van de voormalige buitenplaatsen krijgt een natuurbestemming. De ter plaatse aanwezige woningen en kantoren worden overeenkomstig het bestaande gebruik bestemd. Er vinden geen wijzigingen plaats in de huidige situatie.

Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het provinciale en gemeentelijke beleid.

 

 

 

4.7 Geluid

 

4.7.1 Regelgeving en beleid

Algemeen
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.

De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidzone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.

Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaai veroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaai makende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied.

De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen.

De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.

Door het plangebied loopt een stamlijn. Deze lijn wordt gebruikt voor aan- en afvoer van goederen voor een beperkt aantal bedrijven. De stamlijn sluit via het gebied Maasterras en het emplacement ter hoogte van de Weeskinderendijk aan op het landelijke spoorwegnet.

De lijn valt buiten de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

Beleid hogere waarden
Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.

Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

  • een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.

  • het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidluw aangemerkte gevel.

  • elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidbelaste zijde gesitueerd.

 

4.7.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de A16 en de N3. Buiten de 30 km/h wegen en wooonerven zijn alle binnen het plangebied gelegen wegen zoneplichtig. De belangrijkste verkeersaders zijn de N217, Wieldrechtse Zeedijk, Rijksstraatweg, kamerlingh Onnesweg en Aquamarijnweg.

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen voorzien. Er is een nieuwe weg voorzien, de verlenging van de Aquamarijnweg tot aan de Wieldrechtse Zeedijk. Voor deze nieuwe weg is een indicatieve berekening uitgevoerd. Uit de berekening volgt dat net niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 decibel wordt voldaan bij de dichtstbij gelegen woning aan de Wieldrechtse Zeedijk 75. Omdat deze locatie deel uitmaakt van het bedrijventerrein Dordtse Kil III, waar geen (bedrijfs-)woningen worden toegelaten, is de aanwezige woning niet positief bestemd. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan in de komende planperiode zal worden gerealiseerd en de woning in verband daarmee niet zal worden gehandhaafd.

Spoorweglawaai
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Dordrecht-Lage Zwaluwe. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Spoorweglawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Industrielawaai
Een deel van het plangebied behoorde tot het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West, maar wordt hieraan onttrokken. Dit geldt voor Dordtse Kil I en voor een deel van Amstelwijck-west. Dat betekent dat zogenaamde grote lawaaimakers worden uitgesloten. Lawaaimakers zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht (onderdeel D van bijlage I).

Er zijn geen grote lawaaimakers binnen het plangebied gevestigd. Op grond van het zonebeheerplan, waarin de geluidverdeling van het gezoneerde industrieterrein is vastgelegd, is er ook geen geluidruimte voor lawaaimakers beschikbaar.

De onttrekking aan het gezoneerde industrieterrein heeft gevolgen voor de gevestigde bedrijven en woningen.

Woningen Wieldrecht en bedrijven Dordtse Kil I
De woningen in Wieldrecht liggen nu buiten het gezoneerde industrieterrein. Voor deze woningen geldt een hogere grenswaarde van 55 decibel. Het totaal aan industrielawaai moet aan deze grenswaarde voldoen. Het geluid afkomstig van bedrijven in Dordtse Kil I telt daarin mee. Een mogelijk gevolg van het onttrekken van Dordtse Kil I is dat de geluidbelasting op de woningen hoger wordt.

Veel van de bedrijven in Dordtse Kil I vallen onder het Activiteitenbesluit. De algemene geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein strenger dan voor bedrijven buiten een gezoneerd industrieterrein. Bij het ontrekken aan het gezoneerd industrieterrein krijgen veel bedrijven op Dordtse Kil I dus ruimere geluidvoorschriften. Dat maakt dat de gelluidbelasting op omliggende woningen kan toenemen.

Die toename van de geluidbelasting op de woningen is niet gewenst. Om die reden wordt voorgesteld om hiervoor in een Nota Industrielawaai beleidsregels op te nemen. Uitgangspunt daarbij is om de nu geldende geluidvoorschriften voor bedrijven gelijk te houden. Daarmee wordt voorkomen dat de geluidbelasting op omliggende woningen zal toenemen.

Woningen Amstelwijckweg en bedrijven Dordtse Kil I
Aan de Amstelwijckweg 16 t/m 22 bevinden zich vier burgerwoningen. Deze woningen liggen nu op het gezoneerde industrieterrein en zijn om die reden niet voor geluid beschermd. Door dit gebied te onttrekken aan het gezoneerde industrieterrein krijgen deze woningen wel wettelijke bescherming. Ze vallen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Zeehavens. Voor dat industrielawaai moeten hogere waarden worden vastgesteld, parallel aan de vaststelling van het (ontwerp)bestemmingsplan. Uit een indicatieve berekening volgt dat de geluidbelasting vanuit het Zeehavengebied ongeveer 55 decibel is. Dat is in dezelfde orde grootte als voor de woningen in Wieldrecht. De vier woningen liggen ook in de invloed van de bedrijven in Dordtse Kil I. Op dit punt wordt aangesloten bij de hierboven genoemde Nota Industrielawaai.

Bedrijfswoningen Dordtse Kil I
Binnen Dordtse ijl I bevinden zich drie bedrijfswoningen. Deze woningen liggen nu op het gezoneerde industrieterrein en zijn om die reden niet voor geluid beschermd. Door dit gebied te onttrekken aan het gezoneerde industrieterrein krijgen deze woningen wel wettelijke bescherming. Ze vallen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Zeehavens. Voor dat industrielawaai moeten hogere waarden worden vastgesteld, parallel aan de vaststelling van het (ontwerp)bestemmingsplan. Uit een indicatieve berekening volgt dat de geluidbelasting vanuit het Zeehavengebied lager dan 55 decibel is.

De drie woningen liggen ook in de invloed van de bedrijven in Dordtse Kil I, in sommige gevallen op heel korte afstand. De geluidbelasting is indicatief onderzocht om te bepalen of dit beperkingen kan opleveren voor bedrijven nabij de bedrijfswoningen. Voor bedrijfswoningen gelden daarbij hogere grenswaarden dan voor burgerwoningen. De uitkomst is dat dit geen beperkingen oplevert voor bedrijven.

Dordtse Kil III en omliggende woningen
In het bestemmingsplan voor Dordtse Kil III was een regeling opgenomen ter begrenzing van de geluidbelasting op de omliggende woningen langs de Rijksstraatweg en de Wieldrechtse Zeedijk. Deze regeling brengt de nodige onderzoeks- en regellast met zich mee. Daarom wordt voorgesteld deze regeling te vereenvoudigen. Daartoe wordt aangesloten bij de hierboven genoemde Nota Industrielawaai. Ook hier is het uitgangspunt dat de situatie voor woningen en bedrijven gelijk wordt gehouden.

 

4.7.3 Conclusie

Het plangebied ligt in de invloedssfeer van zowel wegverkeers-, als spoorweg- en industrielawaai.

Het ontrekken van het plangebied aan het gezoneerde industrieterrein heeft gevolgen voor de gevestigde bedrijven en woningen. Om een mogelijke toename van geluidbelasting op woningen te voorkomen wordt een Nota Industrielawaai opgesteld. Uitgangspunt daarbij is om de nu geldende geluidvoorschriften voor bedrijven gelijk te houden.

Voor zeven woningen moet een hogere waarde voor industrielawaai afkomstig uit het Zeehavengebied worden vastgesteld.
Voor Dordtse Kil III wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de hierboven genoemde Nota Industrielawaai.

Met inachtneming van bovenstaande regeling is er geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

 

 

4.8 Groen

 

4.8.1 Regelgeving en beleid

In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken en de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.

De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.

Parken zijn de kern van het openbaar groen en vaak ook het openbaar gebied. De parken hebben een belangrijke recreatieve en ecologische functie. Een goed beheer van de parken is dan ook van groot belang.

 

4.8.2 Onderzoek

Er zijn geen bijzonderheden in het beheer van het groen geconstateerd.

In het bestemmingsplan dienen de parken te worden gehandhaafd en een afzonderlijke bestemming te krijgen en hetzelfde geldt voor de grotere (structurele) groenvoorzieningen.

 

4.8.3 Conclusie

De parken en de structurele groenvoorzieningen worden gehandhaafd en als zodanig bestemd.

 

 

4.9 Luchtkwaliteit

 

4.9.1 Regelgeving en beleid

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;

Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.

Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).

 

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijk blijvende concentratie van de betreffende stof;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;

  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

 

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in bijlage 2 grenswaarden voor de luchtkwaliteit gesteld voor enkele stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze twee stoffen is bekend dat op sommige locaties in Nederland de grenswaarde (bijna) wordt overschreden. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moeten deze grenswaarden in acht worden genomen bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3.1, 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

  • de activiteit leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;

  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van de activiteit of blijft ten minste gelijk;

  • de activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;

  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

 

Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³. Als van een project aannemelijk is gemaakt dat het niet meer dan 1,2 µg/m³ aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bijdraagt, is het 'NIBM' en vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht uit de Wet milieubeheer.

 

Indien een bestemmingsplan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, dan kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

 

 

4.9.2 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit beschouwd. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in het Milieuadvies bestemmingsplan Dordtse Kil (Omgevingsdienst augustus 2012).

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De enige uitzondering hierop betreft het verlengen van de Aquamarijnweg tot aan de Wiedrechtse Zeedijk. Deze ontwikkeling wordt nog onderzocht op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Voor het overige wordt geen verslechtering van de luchtkwaliteit verwacht. Uit de monitoringstool blijkt dat er in 2011 geen overschrijdingen hebben plaatsgevonden voor PM10.

Voor NO2 is in 2011 nog een enkele overschrijding langs de A16 berekend. De verwachting voor 2015 is dat dit niet meer het geval zal zijn. Voor beide stoffen wordt een afname van concentraties verwacht. Deze afname is het gevolg van schonere motoren en andere generieke maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Verwacht wordt dat deze afname zich verder doorzet. Het is dan ook aannemelijk dat ook aan het einde van de planperiode aan de grenswaarden wordt voldaan.

 

4.9.3 Conclusie

De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Het onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het verlengen van de Aquamarijnweg worden nog onderzocht.

 

 

 

4.10 Verkeer en vervoer

 

 

4.10.1 Regelgeving en beleid

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.

 

4.10.2 Onderzoek

Het gebied Dordt West kenmerkt zich door verschillende deelgebieden met elk hun eigen karakteristiek. in het noordelijk deel, ten noorden van de Van Leeuwenhoekweg (buiten plangebied) bevindt zich veel oude bebouwing, waarin hoofdzakelijk kleinschalige bedrijven zijn gevestigd.

Het middengedeelte van het gebied (Dordtse Kil I en II) is nieuwer en ruimer opgezet. De bebouwing staat over het algemeen dicht op de rijbaan, zij het dat parkeren en laden en lossen hier in principe op eigen terrein dient plaats te vinden. In Dordtse Kil III is in de opzet gekozen voor een bebouwingsvrij gebied aan de straatzijde. In dit gebied kunnen parkeren en laden/lossen plaatsvinden.

Het verkeersplan gaat uit van de volgende wegencategorisering:

De A16, N3 en N217 worden aangemerkt als zgn. 'stroomwegen'. Via deze routes staat het plangebied n verbinding met zijn belangrijke stroomwegen

* stroomwegen:
- A16, N3 en N217

* gebiedsontsluitingswegen:
- Mijlweg-Rijksstraatweg
- Wieldrechtseweg/Wieldrechtse Zeedijk/Kamerlingh Onnesweg
- Bunsenstraat/Pieter Zeemanweg
- Donker Duyvisweg
- Van Leeuwenhoekweg
- Wieldrechtse Zeedijk (zuidelijk van Kamerlingh Onnesweg)
- Vierlingshstraat/Calandstraat (Amstelwijck-west)

Voor de fietsbereikbaarheid zijn de volgende wegen/routes van belang:
- Laan der Verenigde Naties-Mijlweg-Rijksstraatweg
- Zeehavenlaan-brug A16-Mijlweg-Rijksstraatweg
- Simon de Danserweg - Rijksstraatweg
- Kilweg-brug A16-fietspad Postiljon hotel/Vierlinghstraat-Rijksstraatweg.

Het plangebied wordt bediend met het bussen van het stads- en streekvervoer.

Belangrijkste omwikkeling in het gebied is de realisering van Dordtse Kil IV als nieuw bedrijventerrein met bijbehorende ontsluitingsstructuur. Zoals in de inleiding op deze toelichting aangegeven wordt de ontwikkeling van Dordtse Kil IV in het voorliggende bestemmingsplan (nog) niet meegenomen. Voor het gebied ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk zal te zijner tijd een nieuw, op de realisering van het bedrijventerrein gericht, bestemmingsplan worden opgesteld en in procedure gebracht.

 

De externe ontsluiting van Dordtse Kil IV zal bestaan uit:

  1. aan de westzijde, een rechtstreekse verbinding met het Zeehavengebied via de bestaande route langs de Dordtsche Kil;

  2. een aansluiting op Dordtse Kil III, via doortrekking van de Aquamarijweg in zuidelijke richting;

  3. een aansluiting op de rijksweg via een parallelstructuur van de A16.

 

De voorgenomen doortrekking van de Aquamarijnweg betekent een wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Dordtse Kil III, waarin ter plaatse nog wordt uitgegaan van bedrijfsontwikkeling. De beoogde wegaanleg betekent een andere stedenbouwkundige situatie, waarop de gronduitgifte en bouwmogelijkheden moeten worden aangepast. Om hiermee nu al rekening te kunnen houden bij de uitgifte van bedrijfskavels gaat het bestemmingsplan op dit punt wel al uit van de toekomstige situatie.

 

4.10.3 Conclusie

Het bestemmingsplan gaat uit van de bestaande ontsluitings- en wegenstructuur. Wel wordt, in verband met de ontwikkeling van Dordtse Kil IV, rekening gehouden met het in de toekomst doortrekken van de Aquamarijnweg.

De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van verkeer en vervoer.

 

 

 

4.11 Water

 

4.11.1 Regelgeving en beleid

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen in relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.

De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid.

De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

Beleidslijn Grote rivieren
Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn “Grote rivieren”. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden. Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”. De Dordtsche Kil is in de beleidslijn opgenomen als bergend regime.

Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)
Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.

In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.

Het plangebied valt binnen dijkringgebied 22 waarbij de primaire waterkering volgens de Wet op de waterkering moet voldoen om een hoogwaterstand met een voorkomingskans van 1 maal per 2.000 jaar te kunnen weerstaan.

Waterkering
De dijk langs de Dordtsche Kil fungeert als hoofdwaterkering. Zoals in de inleiding aangegeven is deze waterkering enige jaren geleden afgekeurd en dient te worden versterkt.

De plannen voor de versterking verkeren in een vergevorderd stadium. Eind 2012 zal voor het dijkversterkingsproject een apart bestemmingsplan worden opgesteld. Om die reden is het dijktracé buiten het voorliggende bestemmingsplan gelaten.

Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

De groenblauwe dooradering draagt bij aan een gezond lokaal klimaat en is een plek voor onthaasting, recreatie, natuurbeleving en verkoeling. Buiten de stad is uitbreiding van het groen- en watergebied nodig om de recreatie en de natuur in maat en kwaliteit te vergroten en meer robuust te maken.

 

4.11.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die nader onderzoek behoeven.

4.11.3 Conclusie

Het stedelijk waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.