Plannaam:
NSLB
Status:
Vastgesteld
Plantype:
gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Idn:
NL.IMRO.0505.BP180Nslb-3001

HOOFDSTUK 5 Omgevingsaspecten

 

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

5.1.1 Regelgeving en beleid

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Sinds 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met

cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

 

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven; - de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

 

Gemeentelijk beleid archeologie

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

 

 
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

 

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudeniswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudeniswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

 

5.1.2 Onderzoek

 

Monumenten

In het plangebied bevindt zich één op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd complex (aanwijzingsbesluit 10 september 2011, complexnummer 522276): Merwelanden 33, het sluiscomplex Hel- en Zuilespolder, bestaande uit een schutsluits ("Helsluis") uit 1864 en een sluiswachterswoning uit 1888. Het complex bevindt zich tussen de toenmalige Helpolder en Polder Stededijk. De Helsluis ligt daar in de Helsloot, die een verbinding vormt tussen de Nieuwe Merwede en de Beneden Merwede. Over de noordelijke deuren van de sluis ligt een bijbehorende, ijzeren rolbrug. De aan de westkant van de sluis staande sluismeesterswoning was oorspronkelijk identiek aan de sluiswachterswoning, maar is, evenals de sluisdeuren in het begin van de jaren tachtig vernieuwd, en valt derhalve buiten de bescherming van rijkswege. Het sluiscomplex bestaat dus uit meerdere delen, maar alleen de sluis, de rolbrug en de (oostelijke) sluiswachterswoning zijn rijksbeschermd.

 

In het plangebied bevinden zich verder geen, op grond van de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedverordening Dordrecht, beschermde objecten, complexen of gebieden.

 

 

 

Archeologie

Het plangebied is onderdeel van "de Groote Waard", eeuwenlang het achterland van de

stad Dordrecht. Door de Sint Elisabethsvloeden 1421-1424 zijn grote delen van dit

gebied als landbouwgebied economisch onbruikbaar geworden aangezien het veranderde

in een zoetwater getijdengebied met slikken en gorzen. Pas in de 17e eeuw is

stapsgewijs weer begonnen met het inpolderen en in cultuur brengen van wat

uiteindelijk het huidige Eiland van Dordrecht is geworden.

Lang is aangenomen dat bij de overstromingen van 1421-1424 de bestaande inrichting

en bewoning, zoals onder andere de vele dorpen in de Grote Waard, in archeologische

zin verloren zijn gegaan. Het is in de laatste jaren duidelijk geworden dat de verwoesting

minder ernstig was dan werd aangenomen en dat de vele bij naam bekende dorpen met

landerijen en akkers eerder ‘verdronken’ en verlaten zijn.

Na 1424 is de Grote Waard niet direct opnieuw ingepolderd en kreeg de rivier de

Merwede vrij spel. Tot in de 17e eeuw heeft de rivier een variërend dik pakket zand en

klei afgezet op het verdronken laatmiddeleeuwse cultuurlandschap. Door dat pakket –

het zogenoemde Merwedek - is het landschap van vóór 1421-1424 afgedekt, beschermd

en grotendeels goed bewaard gebleven. Maar daardoor is het nu ook onbekend waar

belangrijke archeologische waarden, zoals de verdronken dorpen zich bevinden.

Binnen het plangebied is één laatmiddeleeuws verdronken dorp door archeologisch

onderzoek gelokaliseerd. Het betreft het dorp Houweningen gelegen in de huidige polder

Ruigten Bezuiden de Peerenboom. Deze archeologische vindplaats staat sinds 1994 als

monument van zeer hoge archeologische waarde op de provinciale Archeologische

Monumentenkaart (AMK terreinnr. 10701). De omvang van het AMK-terrein is op basis

van weerstands- en booronderzoek gehalveerd tot de noordelijke helft van de polder.

Houweningen lag op de zuidelijke Merwedeoever.

Op diezelfde Merwedeoever, maar 5,5 kilometer westelijker, lag vóór 1421-1424 het

kasteel Craijestein. Behalve de naam van de polder herinnert niets meer aan dit kasteel.

Op kaarten uit de 16e eeuw lijkt nog een restant van het kasteel aanwezig. In 1964 zijn

bij de aanleg van de haven ten zuidoosten van polder Craijestein zowel middeleeuwse als

Romeinse vondsten gedaan. Vondsten uit de Romeinse tijd zijn uitzonderlijk voor het

Eiland van Dordrecht. Mogelijk zijn deze te relateren aan de nabijheid van één van de

meerdere oudere stroomgordels binnen het plangebied: van oost naar west de

Gorkum-Arkel, Biesheuvel-Hamer en Zwijndrecht. Maar ook een relatie met de zuidoever

van de Merwede is aanwezig.

De uiterste oostpunt van het gebied heet de Kop van het Oude Wiel en verwijst naar het

wiel dat daar ontstaan is door de dijkdoorbraak door de rivier de Merwede in 1421.

Hierna kreeg de Merwede bijna 200 jaar vrij spel en kon het Bergsche Veld, later de

Biesbosch ontstaan. Op de Kop heeft in de 17e eeuw een stenen wachthuis of redoute

gestaan. De Nieuwe Merwede – de zuidgrens van het plangebied - is pas aangelegd

tussen 1861 en 1874.

 

 

 

 

 [image]

 

De Sliedrechtse Biesbosch op de archeologische verwachtingskaart Dordrecht (2009)

Paars en rode stippels: Merwede en zuidelijke oeverzone

Paarsblauw: loop van oudere, diepliggende stroomgordels

Rood omkaderd: het AMK-terrein met het in 1421 verdronken dorp Houweningen.

Rode driehoeken: archeologische vindplaatsen

 

In de noordelijke delen van het plangebied – de oeverzone van de Merwede - geldt een

hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden. Voor het zuidelijk

aansluitende deel geldt een middelmatige verwachting. Aan deze middelmatige tot hoge

archeologische verwachting is een onderzoeksplicht verbonden.

 

 

 [image]

 

Archeologische onderzoeken en vindplaatsen binnen het plangebied Sliedrechtse Biesbosch

(Overzichtskaart archeologisch onderzoek gemeente Dordrecht, bron: Stad en Slib, 2009).

 

In het plangebied zijn vier archeologische onderzoeken uitgevoerd in verband met

infrastructurele werken: aanleg van een aardgastransportleiding (2008-2009),

kreekaanleg in de polder Jongeneele Ruigt (2007), kreekaanleg in de Polder Ruigten

bezuiden de Peerenboom (1996) en kreekaanleg in de polder Engelbrechtsplekske/Platte

Hoek en dijkdoorbraken in de Polder Ruigten Bezuiden de Peerenboom (2007).

In het landelijke Archeologische Informatiesysteem ARCHIS staan 13 archeologische

vindplaatsen in het plangebied geregistreerd. Deze concentreren zich in de oeverzone

van de Merwede en dragen bij aan de toch al geldende hoge archeologische verwachting

voor deze zone.

 

Cultuurlandschap

Het plangebied was eeuwenlang deel van "de Groote Waard": het achterland van de

middeleeuwse stad Dordrecht.

Na de Sint Elisabethsvloeden van 1421 en 1424 zijn grote

delen van dit gebied economisch onbruikbaar geworden en is het veranderd in een

zoetwater getijdengebied met slikken en gorzen.

De Sliedrechtse Biesbosch is dus onder invloed van de rivier de Merwede ontstaan en een

voornamelijk uit rivierduinen gevormd gebied. Door het buitensluiten van de rivierafvoer

door dammen (Cruquiussysteem, circa 1731) is de vroegere waaierstructuur van de

killen veranderd in een meer lineaire structuur. Het bestaat nu uit brede en ruime killen

zoals de Kikvorskil-Helsloot, de Zoetemelkskil, het Gat van de Hengst en de

Sneepkil-Houweningswater. Deze lopen in de stroomrichting van de rivier, waarbij een

soort uiterwaardenlandschap is ontstaan. De Helsluis en de Ottersluis zijn hierin

landschappelijk markante punten.

Pas in de 17e eeuw is stapsgewijs weer begonnen met het inpolderen en in cultuur

brengen van wat uiteindelijk het huidige Eiland van Dordrecht is geworden.

 

In de Sliedrechtse Biesbosch beginnen deze nieuwe inpolderingen pas voorzichtig in de 18e eeuw met bijvoorbeeld de polder Eloijenbosch (ca. 1725) maar vooral in het begin van de 19e eeuw komen de meeste polders tot stand. De kaden en dijken zijn behalve

poldervormend voor een deel ook nog waterkerend. Ontsluiting van de diverse polders

door wegen heeft nauwelijks plaatsgevonden, transport van landbouwproducten vond

plaats over water.

Het plangebied heeft vooral een polderkarakter en een Biesboschkarakter; het bestaat

uit graslanden, complexen van moerasbossen, grienden, rietvelden en gorzen en

aangeplante bossen en recreatiegebieden. Het is deels een relatief ontoegankelijk

gebied. Het meest oostelijke deel van het plangebied vanaf de Kikvorskil is vrijwel alleen

over het water bereikbaar. De bebouwing is minimaal.

 

Cultturhistorische en landschappelijke waarden

Het plangebied Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch is vooral interessant vanwege de nog aanwezige landschappelijke en daarmee samenhangende cultuurhistorische waarden die de ontwikkelingsgeschiedenis representeren.

Voor het plangebied is een inventarisatie gemaakt van de nog aanwezige gebouwde en landschappelijke cultuurhistorische elementen (bijlage 1.a., inventarisatiekaart). De inventarisatie is gebaseerd op de provinciale cultuurhistorische waardekaart ofwel de CHS (Cultuurhistorische Hoofd Structuur, provincie Zuid-Holland); de Cultuurhistorische atlas voor het buitengebied van IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht (Landschapsbeheer Zuid Holland, 2009) en een inventarisatie voor het Eiland van Dordrecht van de Stichting Natuur- en Vogelwacht Dordrecht. Daar waar de actualiteit de inventarisaties heeft ingehaald zijn correcties aangebracht. Bijlage 1.b. bij deze toelichting bevat een omschrijving van de geïnventariseerde waarden.

Vervolgens is aan de hand van een waarderingssysteem (tabellen 1 en 2 in bijlage 2) een waardering opgenomen voor de elementen. Uit de ‘Samenvatting Handreiking cultuurhistorie in milieu effect rapportages (m.e.r.) en Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA)’ is de inhoud van tabel 2 overgenomen. Deze samenvatting is in april 2009 opgesteld door adviesbureau Witteveen en Bos, in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en projectbureau Belvedere.

De tabel is een leidraad voor het waarderen van historische cultuurlandschappen zoals kooibosjes, griendheuvels en dijken en bouwkundige objecten als sluisjes, gemaaltjes en kazematten.

 

 

5.1.3 Conclusie

 

Monumenten

Het sluiscomplex Merwelanden 33 is op maat bestemd en wordt beschermd door een sloopverbod behoudens vergunning.

 

 

 

Archeologie

Archeologisch onderzoek naar de resten van het verdronken en bedekte laatmiddeleeuwse landschap sluit aan bij twee nationale en provinciale onderzoeksthema’s “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en “het omgaan met water in het verleden”.

Vanwege het feit dat niet bekend is waar archeologisch interessante gebieden of objecten zich exact bevinden, dient bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudeniswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven, waarbij de kosten voor onderzoek conform de Monumentenwet 1988 voor rekening van de initiatiefnemer komen. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur.

Bij het vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudeniswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens een door de Gemeente Dordrecht op te stellen Programma van Eisen (PvE). Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

In het plangebied mag alleen worden gebouwd of aangelegd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling getroffen. Die regeling is gebaseerd op de Monumentenwet 1988, hoofdstuk V Archeologische Monumentenzorg, artikel 38a e.v..

 

Deze regeling geldt niet voor:

- bouwen of aanleggen tot maximaal 40 cm beneden maaiveld ter plaatse van het archeologisch monument, waarvoor een zeer hoge archeologische verwachting geldt (bestemming Waarde-Archeologie-1);
- bouwen of aanleggen tot maximaal 70 cm beneden maaiveld in de noordelijke rood gestippelde/paarse oeverzone van de Merwede, waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt (bestemming Waarde-Archeologie-2);

- bouwen of aanleggen tot maximaal 100 cm beneden maaiveld in de groen gekleurde zuidelijke zone, waarvoor een middelmatige verwachting geldt (bestemming Waarde-Archeologie-3).

 

Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het rooien van bomen, het graven van sloten of het verlagen van het waterpeil is een omgevingsvergunning nodig.

 

Cultuurhistorische en landschappelijke waarden

Alle gebouwde elementen die zijn gewaardeerd met een + of een ± in de waarderingstabel (tabel 1 in bijlage 2) zijn in het bestemmingsplan beschermd door middel van een sloopverbod behoudens vergunning in het bestemmingsplan. Dit vergunningstelsel is gekoppeld aan de op de verbeelding opgenomen aanduiding "cultuurhistorische waarden".

Deze elementen zullen worden nader onderzocht voor eventuele plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst of een vorm van landschappelijke bescherming.

De landschappelijke waarden worden beschermd door een daarop toegesneden bestemmingsregeling (Natuur - 1) en het daarin opgenomen vergunningenstelsel voor het uitvoeren van nader omschreven werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

 

 

5.2 Bodemkwaliteit

 

5.2.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

 

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht

Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

Voor grond waarin bodemverontreiniging voorkomt gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het gemeentelijk grondstromenbeleid.

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

5.2.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch is in hoofdzaak een conserverend plan waarin geen ontwikkelingen zijn opgenomen die in het kader van dit plan moeten leiden tot nader onderzoek. Voor de bouw van het Thermencomplex heeft onderzoek plaatsgevonden. De verantwoording hierover is opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit, vastgesteld op 22 februari 2011.

Bij eventuele verbouwingen in het plangebied kan volstaan worden met het verstrekken van informatie over de bodemkwaliteit bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning.

 

5.2.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

5.3 Duurzaamheid

 

5.3.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 is een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;

  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

  • transitie naar duurzame landbouw.

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het

landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

 

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

 

5.3.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch is conserverend van aard.

De bestaande situatie is bestemd. Voor zover in dit plangebied gebouwd kan worden, zal het aspect duurzaamheid aan de orde komen.

 

5.3.3 Conclusie

Bij eventueel nieuwe ontwikkelingen zal aandacht moeten zijn voor het aspect duurzaamheid. Via de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning zal dit nadere aandacht verkrijgen.

 

 

5.4 Externe veiligheid

 

5.4.1 Regelgeving en beleid

 

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er aandacht wordt besteed aan externe veiligheid. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk zijn beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.

 

Provinciaal beleid: CHAMP

De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motiveringsplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven, de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP.

De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

 

Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid

Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording.

De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.

Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Voor externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid

voor individuele burgers.

Het Groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als

gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.

Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op

een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een risicobron overlijdt als

rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij deze bron, er

van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.

Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden

risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk

risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor het plaatsgebonden risico is door de

rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een

bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval

aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan

worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke

slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

 

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het

groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.

 

5.4.2 Onderzoek

 

Risicobronnen

Naar de risicobronnen in en nabij het plangebied heeft de Omgevingsdienst Zuid-holland zuid onderzoek verricht. De voor het plangebied relevante risicobronnen zijn: het Bezoekerscentrum de Biesbosch, Baanhoekweg 53, Dordrecht en Restaurant de Merwelanden, De Bekramming 13 Dordrecht, DuPont, (Baanhoekweg 22), Dordrecht, de Beneden Merwede en de Nieuwe Merwede. Het groepsrisico is aandachtspunt in verband met DuPont. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.

 

Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico voor DuPont in de huidige situatie ca. 1,46 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Vanwege het conserverende bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch zal dit risico niet toenemen.

 

De conclusie van en uit dit onderzoek voor wat betreft dit omgevingsaspect luidt:

"Het plaatsgebonden risico is in de huidige situatie voor geen van de risicobronnen een

knelpunt. Voor de toekomstige situatie moet in het bestemmingsplan

“Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch” geborgd worden dat er geen nieuwe knelpunten ontstaan. Daartoe moeten nieuwe kwetsbare objecten buiten de contouren van het plaatsgebonden risico PR 10-6 worden geprojecteerd. Dit betreft uitsluitend de risicocontouren rond de propaantanks van het Bezoekerscentrum de Biesbosch en Restaurant de Merwelanden.

Het groepsrisico van DuPont de Nemours ligt boven de oriëntatiewaarde maar neemt door het bestemmingsplan “Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch” niet toe. De hoogte van het

groepsrisico op basis van het bestemmingsplan wordt bepaald door in het verleden gemaakte ruimtelijke keuzes. Feitelijk is er geen sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen.

Het groepsrisico vanwege DuPont ligt boven de maximum waarde uit de Structuurvisie

Dordrecht 2020. De gemeente Dordrecht stelt hierin dat een groepsrisico van 0,75 maal de oriëntatiewaarde acceptabel is voor woongebieden. Het groepsrisico van DuPont zal,

gezien de overschrijding van de oriëntatiewaarde, gemonitord gaan worden binnen het

invloedgebied. Daartoe zal een bewakingsmodel worden ingericht. Aangeraden wordt om het plangebied “Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch” in dit onderzoek mee te nemen.

Het realiseren van nieuwe verblijfsgebouwen (kwetsbare objecten) in plasbrand

aandachtsgebieden binnen 25 meter vanuit de oevers van de Beneden Merwede en

Nieuwe Merwede is door Dordrecht uitgesloten."

 

Voor wat betreft het plasbrandaandachtsgebied wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan binnen die afstand geen nieuwe verblijfsgebouwen toestaat. Dit blijkt uit de bestemmingstoedeling.

 

Hoogdrukaardgasleiding

Aan de oostzijde van het plangebied (nabij de grens van het bestemmingsplan) ligt een hoogdrukaardgasleiding (48 inch en 80 bar hoogdrukaardgasleiding Wijngaarden - Ossendrecht van de Gasunie). De plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 hiervan ligt op de leiding zelf.

Het groepsrisico als gevolg van deze leiding is, mede als gevolg van de ontwerpparameters van en diepte waarop deze leiding ligt en als gevolg van de geringe populatie, verwaarloosbaar. Deze leiding is als zodanig bestemd in het bestemmingsplan (bestemming Leiding).

 

Advies Veiligheidsregio (16 juli 2012)

Het advies van de Veiligheidsregio luidt als volgt:

 

"Geachte Directeur,

 

Naar aanleiding van uw adviesaanvraag d.d. 20 maart 2012 per mail, treft u hierbij het advies aan van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, Directie Brandweer, met betrekking tot bestemmingsplan “Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch”.

 

Op basis van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

 

Risicobronnen

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan voor het plangebied dient met een aantal risicobronnen rekening te worden gehouden. Het betreft de volgende risicobronnen:

  1. Hoge druk gasleiding in het plangebied

  2. Dupont de Nemours

  3. Spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen

  4. De rivieren Nieuwe- en Beneden Merwede

 

Ten aanzien van deze risicobronnen zijn in opdracht van de gemeente onderzoeken uitgevoerd. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de uitkomsten van deze onderzoeken.

Hieruit blijkt dat er geen knelpunten zijn ten aanzien van de plaatsgebonden risicocontouren van de verschillende risicobronnen. Tevens neemt door de vaststelling van het bestemmingsplan het groepsrisico in het plangebied niet toe en bestaat er geen overschrijding van de oriënterende waarde.

 

Mede gelet op het lage bewonersaantal in het plangebied, kan gesteld worden dat het bedrijf Dupont, de spoorlijn, beide rivieren en de hoge druk gasleiding geen directe invloed hebben op een toename van het groepsrisico.

 

 

Hoge druk aardgastransportleiding

In het plangebied is gelegen een hogedruk aardgastransportleiding. De leiding heeft een diameter van 1219 mm en een druk van 80 bar. Bij de procedure voor de realisatie van de leiding is door mijn organisatie aan het college van Burgemeester en Wethouders van uw gemeente advies gegeven. Dit advies is heb ik is als bijlage bij mijn brief toegevoegd.

Het advies is nog geheel van toepassing met dien verstande, dat sinds 1 januari 2011 de leiding moet worden getoetst aan de regelgeving uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Hierdoor moet de in het advies genoemde toetsingsafstand van 150 meter vervangen worden door het invloedsgebied van 580 meter. Door de geringe personendichtheid in het plangebied, de eigenschappen en de verdiepte ligging van de leiding heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico. Zoals in het advies omschreven is een fakkelbrand het bepalende scenario bij een incident met de leiding. De 100%-letaliteitsafstand bij dit scenario is 220 meter.

 

Dupont de Nemours

Tevens dient bij de vaststelling van het plangebied rekening te worden gehouden met het bedrijf Dupont de Nemours, Baanhoekweg 22 te Dordrecht. Dit bedrijf valt onder de regels van het Besluit risico’s zware ongevallen en op grond daarvan onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.

Uit berekeningen is gebleken dat er geen toename of overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico is.

 

Voor de inrichting is in 2009 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd en daaruit komt naar voren dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour buiten de inrichting ligt, maar geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour liggen. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde, maar de groepsrisicocurve nadert de oriëntatiewaarde van circa 10-7 bij 50 tot 150 slachtoffers. Dit betekent dat de kans op dit aantal dodelijke slachtoffers relatief groot is. De maximale effectafstand 1%-letaliteit bedraagt 5.350 meter voor het meest ongunstige scenario. Bij ongunstige windrichting en windsnelheid betekent dit dat het plangebied in het effectgebied ligt. De afstanden tot waar mensen nog gewond kunnen raken of hinder van de vrijgekomen stof ondervinden ligt nog veel verder. In dat geval moet rekening gehouden worden met tientallen kilometers bij het meest ongunstige scenario.

 

Spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen

Gelet op het geringe aantal transporten met gevaarlijke stoffen over dit spoortrace zijn knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden- of groepsrisico niet te verwachten. De meeste transporten gevaarlijke stoffen die over dit tracé vervoerd worden, zijn bestemd voor het bedrijf Dupont de Nemours te Dordrecht.

 

Rivieren Nieuwe Merwede en Beneden Merwede

Over beide rivieren blijken grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd te worden.

Uit het in ontwikkeling zijnde basisnet Water, zijn berekeningen uitgevoerd voor alle relevante vaarwegen in Nederland waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Op basis van deze berekeningen kan geconcludeerd worden dat het plaatsgebonden- en groepsrisico geen knelpunt vormen voor het plangebied.

 

Zelfredzaamheid

Gelet op het groot aantal risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied, wordt geadviseerd om in het bestemmingsplan vast te leggen dat zich in het plangebied geen ontwikkelingen kunnen voordoen, waarbij omvangrijke hoeveelheden personen in het plangebied kunnen verblijven. Met name het ontwikkelen van gebouwen of de organisatie van grootschalige evenementen waarbij grote groepen verminderd zelfredzamen, bijvoorbeeld kinderen of bejaarden, zou tegengegaan moet worden. De hulpdiensten zijn tijdens incidenten niet in staat om grootschalige groepen mensen uit het gebied te evacueren. Voor zelfredzamen kan er vanuit worden gegaan dat deze in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen.

 

Bereikbaarheid

In het verleden zijn voor de ontwikkeling van bouwplannen en het vaststellen van bestemmingsplannen in de omgeving van het plangebied verschillende adviezen opgesteld door de Regionale Brandweer van de Veiligheidsregio ZHZ.

Het belangrijkste knelpunt ten aanzien van het plangebied is de eenzijdige bereikbaarheid. Bij grootschalige incidenten, veroorzaakt door één of meerdere risicobronnen, is het voor de hulpdiensten niet mogelijk om via verschillende aanrijdroutes het plangebied te bereiken. De Sliedrechtse Biesbosch is uitsluitend via de Baanhoekweg te bereiken.

Mocht het bestemmingplan of toekomstige ontwikkelingen grootschalige toename van gebruikers of bezoekers van het plangebied mogelijk maken, dan wordt geadviseerd de bereikbaarheid van het plangebied te verbeteren. Dit kan door het plangebied door middel van een tweede ontsluiting bereikbaar te maken.

 

Conclusie en aanbevelingen

De veiligheidstoets levert de volgende conclusies op:

  • Er zijn geen kwetsbare bestemmingen binnen de PR 10-6 contouren;

  • Het groepsrisico neemt niet toe door het vaststellen van het bestemmingsplan en

  • Geadviseerd wordt geen omvangrijke bouwplannen of intensieve recreatie toe te staan in het plangebied.

 

De omwonenden, gebruikers en andere betrokkenen dienen geïnformeerd te worden over een drietal zaken. Ten eerste over de plannen/bestemming in hun directe omgeving en de mogelijke risico´s als gevolg. Vervolgens over de maatregelen die de overheid treft om de risico´s te beperken. Tot slot over de handelingsperspectieven voor de burger zelf om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op een eventueel incident. Dit kan door middel van het publiceren van teksten op de website of in de gemeenterubriek. Maar hiertoe kunnen ook andere communicatie middelen worden ingezet. De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor risicocommunicatie. De regionaal risicocommunicatie adviseur, werkzaam bij de Veiligheidsregio, kan hierbij ondersteunen.

 

Ik adviseer u tevens bij nieuw- of verbouw in het plangebied in contact te treden met de brandweer voor wat betreft de advisering over de brandveiligheid van de gebouwen en de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening in het plangebied."

 

Het bestemmingsplan staat geen omvangrijke bouwplannen of nieuwe ontwikkelingen toe waarbij grote hoeveelheden personen in het plangebied kunnen verblijven. Het bestemmingsplan is conserverend van aard.

 

5.4.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan.

 

 

5.5 Natuur

 

5.5.1 Regelgeving en beleid

 

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te verkrijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepaingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Sindsdien is de Flora- en faunawet “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet wordt een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet 1998 ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudings- doelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a lid 2 Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

  • een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

  • de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van EL&I.

Zij mogen slechts vergunning verlenen zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied.

 

In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Op grond van artikel 19j Nb-wet is het daartoe ook verplicht.

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen.

 

Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

In 2008 is het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.

De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad” . Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.

 

5.5.2 Onderzoek

Naar de gevolgen voor flora en fauna en de natuurwaarden in de Biesbosch (Natura 2000) heeft het Natuur-Wetenschappelijk Centrum in opdracht van de gemeente onderzoek gedaan.

Deze onderzoeken zijn in bijlagen 4.a., 4.b., en 4.c. bij deze toelichting opgenomen. Het betreft de volgende onderzoeken:

4.a. Natuurwaardenonderzoek (quick-scan Flora- en faunawet + oriëntatiefase Natuurbeschermingswet 1998);

4.b. Verstoringstoets Natuurbeschermingswet 1998 van vijf initiatieven;

4.c. Verstoringstoets Natuurbeschermingswet 1998 van het bestemmingsplan in zijn geheel.

Daarnaast is in bijlage 4.d. een voortoets opgenomen naar de recreatieve functie van de griendkeet Huiswaard. Dit onderzoek is in opdracht van Staatsbosbeheer verricht.

 

 

 

Natuurbeschermingswet 1998

Uit de verstoringstoets blijkt dat de initiatieven (i.c. uitbreiding Sterrenwacht, uitbreiding StayOkay, bedrijfspanden Sionpolder, Merwelanden 39, ecolodge Sionsloot en ecolodge nabij Merwelanden 39) niet leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied de Biesbosch. Per initiatief zijn eventuele voorwaarden vermeld.

Voor wat betreft de verstoringstoets voor het bestemmingsplan in zijn geheel luidt de conclusie als volgt: "Vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch’ zal niet leiden tot significant nadelige effecten op de doelsoorten van het Natura 2000-gebied De Biesbosch. De doelstellingen voor deze soorten komen door vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan niet in gevaar.

De conclusie van de voortoets griendkeet Huiswaard luidt als volgt: "Uit de voortoets blijkt dat door de bestaande en toekomstige activiteiten binnen en nabij de woning er geen significant negatieve effecten ontstaan op de instandhoudsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Het nemen van enkele maatregelen is noodzakelijk om eventuele verstoring door geluid, licht, betreding en aanwezigheid van mensen te voorkomen. De aanvraag van een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 is niet noodzakelijk."

 

Flora- en faunawet

Voor de uitvoering van de werkzaamheden van genoemde initiatieven dienen de voorwaarden als gesteld in het in bijlage 4.a. opgenomen onderzoek te worden gevolgd.

Naar de vleermuizen vindt is aanvullend onderzoek verricht (paarperiode half augustus-begin oktober 2012).

 

5.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is getoetst op zijn gevolgen voor flora en fauna en Natura 2000. Uit de onderzoeken blijkt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

 

5.6 Geluid

 

5.6.1 Regelgeving en beleid

 

Stiltegebied

In de Provinciale milieuverordening (PMV) is de Sliedrechtse Biesbosch aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stilte.

 

Industrielawaai

De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.

Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

 

5.6.2 Onderzoek

 

Industrielawaai

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen de geluidzone van het industrieterrein Derde Merwedehaven. Daar bevinden zich twee lawaaimakers in de zin van de Wet geluidhinder, namelijk een 380 kV transformatorstation en een staalstraalbedrijf.

Voor deze bedrijven is de 1e herziening bestemmingsplan Opgecomen Landen opgesteld met een bijbehorende geluidszone (bestemmingsplan Herziening zone industrielawaai 3e Merwedehaven). De gemeenteraad heeft beide plannen vastgesteld op 13 september 2011. Voor de vaststelling van de geluidszone is onderzoek verricht naar de gevolgen ervan voor de Sliedrechtse Biesbosch (Verslechterings- en verstoringstoets ten behoeve van een nieuwe geluidszone in de 3e Merwedehaven te Dordrecht, augustus 2010, en het bestuurlijk oordeel van de provincie d.d. 7 december 2010, beide in te zien op www.dordrecht.nl/ruimtelijkeplannen).

 

Zowel de gemeente Werkendam als de gemeente Sliedrecht hebben de gemeente Dordrecht verzocht om geluidzones vast te stellen. Deze zones zijn zeer gering van omvang en bedoeld om milieuvergunningen te kunnen verlenen voor industriële activiteiten in die gemeentes. De zone van Werkendam is gelegen in het uiterste noordoosten van het plangebied. Deze zone is vastgesteld in het bestemmingsplan Geluidzone industrieterrein Werkendam (raadsbesluit d.d. 24 augustus 2010).

De zone van Sliedrecht bevindt zich nabij het griendje Craijenstein. Het bestemmingsplan voor de vaststelling van deze zone is op 10 januari 2012 vastgesteld (bestemmingsplan Geluidzone industrieterrein Sliedrecht).

Beide zones gaan net over de gemeentegrens heen en leiden niet tot onaanvaardbare milieugevolgen voor Dordrecht. De zones zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.

 

In het milieuonderzoek van de Omgevingsdienst Zuid-Holland (bijlage 3) is aan dit omgevingsaspect aandacht besteed.

Uit het rapport komt onder meer het volgende voor:

"De zones van de Derde Merwedehaven en het industrieterrein Molendijk-Industrieweg te

Sliedrecht zijn samengevoegd met de arcering van het industrieterrein “De Staart”.

Geadviseerd wordt om ter verduidelijking de separate zones met een separate arcering aan te gegeven op de verbeelding.

 

 

De zones van het industrieterrein "Rivierdijk/De Peulen" te Sliedrecht en de zone van het

industrieterrein "Langs de Merwede" in Hardinxveld-Giesendam zijn niet weergegeven op de plankaart. Ook worden deze zones niet genoemd in het tekstgedeelte. OZHZ voert op dit moment in opdracht van de gemeente Sliedrecht een akoestisch onderzoek uit op

industrieterrein Rivierdijk. Doel hiervan is om, indien mogelijk, het gezoneerde industrieterrein Rivierdijk in twee delen te knippen en mogelijk de bijbehorende geluidszone aan te passen.

Formeel geldt nog de in het verleden vastgestelde zone. Deze zone dient ingetekend te

worden.

OZHZ heeft in opdracht van de gemeente Hardinxveld-Giessendam akoestisch onderzoek

uitgevoerd voor het industrieterrein Langs de Merwede. Op basis hiervan heeft deze

gemeente besloten de in het verleden vastgestelde zone aan te passen (verkleinen). Na een check op “ruimtelijkeplannen.nl” blijkt dat dit plan inmiddels is vastgesteld. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld. De nieuwe vastgestelde zone zal hoogstwaarschijnlijk hierdoor wel gewoon stand houden. Formeel moet op dit moment dan ook rekening worden gehouden met de nieuw vastgestelde zone. Ook deze zone dient ingetekend te worden."

 

Een soortgelijke reactie heeft de gemeente Hardinxveld-Giessendam ingediend in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De zones zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

 

Het is niet mogelijk om de separate geluidzones (i.c. van industrieterrein De Staart, de Derde Merwedehaven en en industrieterrein Molendijk-Industrieweg) op de (digitale) verbeelding van het bestemmingsplan weer te geven. Ter verduidelijking is bij deze toelichting een tekening gevoegd waarop de geluidzones zijn opgenomen. Zie bijlage 5.

 

5.6.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

 

5.7.1 Regelgeving en beleid

 

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 (opgenomen in de Wet milieubeheer) is één van de maatregelen, die de overheid heeft getroffen om negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken, en om mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren. De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer bestaat uit luchtkwaliteitseisen gebaseerd op de Europese richtlijnen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De EU heeft Nederland in april 2009 derogatie (verlenging van de termijn om luchtkwaliteitseisen te realiseren) verleend.

 

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”.

Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;

  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

 

5.7.2 Onderzoek

In het milieuonderzoek van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is dit aspect onderzocht (bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

"Het bestemmingsplan “Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch” voldoet aan NIBM (artikel 5.16, lid 1, onder c van de Wet milieubeheer). Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 en 2015 nergens rondom het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde voor de stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) wordt overschreden. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan."

 

5.7.3 Conclusie

De luchtkwaliteitseisen staan dus niet in de weg aan de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan.

 

 

 

5.8 Verkeer en vervoer

 

5.8.1 Regelgeving en beleid

 

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden. In het plan wordt een duidelijke keuze gemaakt voor het versterken en verbeteren van de radialen naar de binnenstad.

Het netwerk van fietsroutes en (hoogwaardig) openbaar vervoer is gericht op de radialen. In de nota "Dordt Fietst Door" uit 2008 is het fietsnetwerk verder uitgewerkt.

 

5.8.2 Onderzoek

 

Autonome situatie

Het bestemmingsplangebied heeft één ontsluitingsweg, nl. de Baanhoekweg. Deze lange doodlopende weg ligt tussen de rijksweg N3 en een eindigt in het recreatiegebied.

 

Veerdiensten en Biesbus

De weg eindigt bij een keer- en parkeervoorziening aan de rivier de Beneden - Merwede, vanwaar met name in de weekenden en de zomer veerdiensten vertrekken. De aldaar gelegen waterbushalte is eigendom van het Parkschap Nationaal Park De Biesbosch. Tevens rijdt in dezelfde periodes de Biesbus tussen veerhalte en NS-station Dordrecht. Deze veer- en busdiensten, die de enige openbaar vervoerverbinding naar het plangebied vormen, genereren geen grote hoeveelheden verkeer en leiden niet tot doorstromingsproblemen.

 

Oostdeel Baanhoekweg

Tussen de Merwede - Lingelijn en het recreatiegebied ligt de Baanhoekweg buiten de bebouwde kom. Het wegprofiel is hier voor de verkeersfunctie aan de brede kant, omdat de weg is aangelegd als industrieweg voor grootschalige bedrijvigheid die er nooit is gekomen. Hierdoor kan er tijdens evenementen langs de weg worden geparkeerd in de bermen. Dit levert een grote tijdelijke parkeercapaciteit. In 2010 is de maximumsnelheid op de Baanhoekweg verlaagd naar 60 kilometer per uur en ter hoogte van het Biesboschcentrum en de Thermen/Sterrenwacht zelfs naar 30 kilometer per uur. Daarnaast zijn er snelheidsremmende maatregelen toegepast om het recreatieve karakter van het gebied te benadrukken. Fietsverkeer wordt gedeeltelijk vrijliggend (buitenom en parallel aan de Baanhoekweg) en gedeeltelijk op de rijbaan afgewikkeld.

 

Waar de weg ten westen van het spoor vooral tijdens de spitsen en op werkdagen wordt gebruikt, kent het deel ten oosten van het spoor piekmomenten in de weekenden/vakanties en tijdens evenementen. Daartussen is het veelal rustig. De verkeersintensiteit verloopt in 2020 van ongeveer 8000 motorvoertuigen per etmaal ter hoogte van de spoorlijn naar grofweg 1000 motorvoertuigen per etmaal aan het einde van de weg. Dit leidt met uitzondering van wellicht enkele piekmomenten, in combinatie met parkeren langs de weg, niet tot doorstromingsproblemen.

 

 

 

 

Westdeel Baanhoekweg

Tussen de N3 en de Merwede - Lingelijn (spoorlijn) ligt de genoemde Baanhoekweg in de bebouwde kom en ontsluit zowel industrie- en havengebied (noordzijde) als woongebied (zuidzijde). Er geldt hier een snelheidsregime van 50 km/uur en er is een vrijliggend fietspad aanwezig aan de noordzijde aanwezig.

In 2020 rijden er volgens het verkeersmodel ongeveer 8.000 (oostzijde) tot 13.000 (westzijde) motorvoertuigen per etmaal. In de avondspits is dit 1300 tot 1800 motorvoertuigen. Volgens een telling uit 2006 betreft dit voor ongeveer 20% vrachtverkeer. Deze aantallen leiden niet tot grote doorstromingsproblemen; de weg wordt tijdens de spitsen stevig belast maar zit nog niet aan zijn capaciteit.

 

Met uitzondering van de directe omgeving van het Biesboschcentrum Dordrecht zijn de terreinen in de Sliedrechtse Biesbosch voor het overige uitsluitend over water te bereiken. De bewoners van de woningen zijn geheel ingesteld op Hardinxveld-Giessendam dat aan de overzijde van de Beneden-Merwede ligt. Het water zelf vormt voor de bewoners de hoofdontsluiting. De bewoners beschikken over één of meerder bootjes veelal voorzien van buitenboordmotoren. Daarmee overbruggen ze de afstand over de Beneden - Merwede.

Daarnaast bestaat nu nog een (laarzen)pad naar en van de Helsluis. Dit pad ligt grotendeels op de kruin van een dijk langs de Beneden-Merwede. De bewoners kunnen hiervan gebruik maken als er niet gevaren kan worden bij slecht weer, mist of ijsgang.

 

Planontwikkelingen

Voor de realisatie van Thermen de Biesbosch is een projectbesluit vastgesteld. In de ruimtelijke onderbouwing hiervan is ook de verkeersaantrekkende werking berekend. Geschat wordt dat de verkeersaantrekkende werking van de Thermen 900 motorvoertuigen per etmaal betreft.

Andere mogelijk recreatieve initiatieven in het gebied zijn beperkt. De verkeersaantrekkende werking is nihil.

 

5.8.3 Conclusie

De hoofdverkeersstructuur in het recreatiegebied is bestemd tot Verkeer.

Binnen die bestemming kunnen zo nodig herinrichtingen plaatsvinden.

 

 

5.9 Water

 

5.9.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat

problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

 

Waterwet

In hoofdstuk 4.2.4 is aan deze wet aandacht geschonken.

 

Beleidsregels grote rivieren

Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.

Artikel 6 van de beleidsregels biedt de mogelijkheid om een vergunning te verlenen voor

niet-riviergebonden activiteiten in stroomvoerend regime. Het bepaalde onder c. en d. zijn voor onderhavig plangebied van belang: "een functieverandering binnen de bestaande bebouwing" en “een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie”.

Rijkswaterstaat maakt bij de vergunningaanvraag een afweging tussen enerzijds het

belang van bescherming van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk en het belang van

verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het

belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken en het belang van de

aanvrager.

De toestemming als bedoeld in artikel 6 onder d. wordt alleen onder bepaalde

voorwaarden verleend. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Beleidsregels grote

rivieren. Het gaat hierbij om de volgende voorwaarden:

- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;

- er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en

- er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

 

 

 

 

Stedelijk Waterplan

Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisatie en uitbreiding van het eerste Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

 

5.9.2 Onderzoek

Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van dit gebied. Met Rijkswaterstaat heeft overleg plaatsgevonden over de Nota van Uitgangspunten, zoals de gemeenteraad die voor dit plangebied heeft vastgesteld. Zie hoofdstuk 4.2.4.

Rijkswaterstaat heeft op 21 juni 2011 een aantal opmerkingen gemaakt. De belangrijkste zijn hierna integraal en cursief overgenomen met daarin reacties van gemeentezijde.

 

Belang Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Beneden en Nieuwe Merwede en ziet toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem. Ook ziet Rijkswaterstaat er op toe dat er voldoende ruimte is voor de veilige en ongehinderde afvoer van water. Tevens is Rijkswaterstaat vaarwegbeheerder van de Rijkswateren Beneden en Nieuwe Merwede die onderdeel zijn van het Hoofdvaarwegennet. Rijkswaterstaat ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst. Van bovenbeschreven belang signaleer ik (d.i. Rijkswaterstaat, red.) de onderstaande aandachtspunten.

 

Waterbeheer

 

Toepassing Wet milieubeheer

Bij de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied zal er water worden geloosd op rijkswater. Om de waterkwaliteit en -kwantiteit van dit rijkswater op orde te houden, is het van belang dat het geloosde water van goede kwaliteit is en dat er niet teveel water wordt geloosd. Artikel 10.29a van de Wet milieubeheer stelt hiervoor kaders. In dit wetsartikel worden voorkeursvolgorden genoemd voor het beheer van water. De voorkeursvolgorde voor waterkwaliteit is schoonhouden-scheiden-zuiveren, die voor waterkwantiteit is vasthouden-bergen-afvoeren. In uw plan dienen deze voorkeursvolgorden te worden genoemd, en worden toegelicht hoe deze volgorden op het watersysteem in uw plangebied worden toegepast.

 

Reactie gemeente:

Deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen. Het waterbeheer is geen onderwerp voor een bestemmingsplan. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen zal aan dit aspect aandacht worden geschonken.

 

 

 

 

Toepassing Beleidsregels grote Rivieren

In hoofdstuk 4 ‘Bestaande ontwikkelingen en initiatieven, afweging en vertaling naar bestemmingsplan’ van uw Nota van Uitgangspunten somt u een aantal initiatieven op die u met uw bestemmingsplan mogelijk wilt maken. Zelf geeft u terecht aan dat voor de initiatieven 3, 4, 5 en 9 problemen zijn te verwachten vanwege toetsing aan de Waterwet en de AMvB Ruimte en met name de Beleidsregels grote rivieren.

 

Om deze initiatieven te laten voldoen aan de Bgr is het volgende nodig:

Volgens de Bgr zijn alleen activiteiten (initiatieven) in buitendijks gebied mogelijk wanneer deze activiteit per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie. Daarnaast geldt:

  • De situering en uitvoering van de activiteit zijn zodanig dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft.

  • Er ontstaat geen feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.

  • De situering en uitvoering van de activiteit zijn zodanig dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

  • De gevraagde (compenserende) rivierverruimende maatregelen moeten worden genomen, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd moeten zijn.

 

Als u de initiatieven 3, 4, 5 en 9 mogelijk wilt maken, dient u dus niet alleen te zorgen voor compensatie van verloren gegane ruimte, maar dient u per saldo te zorgen voor meer ruimte voor de rivier. De hiermee gemoeide kosten zijn voor uw rekening. Welke voorwaarden hier door Rijkswaterstaat verder aan worden gesteld is nu nog onvoldoende te beoordelen.

 

Reactie gemeente:

In hoofdstuk 3.2.3 zijn de verschillende initiatieven in het gebied aan de orde gekomen. Hierbij is ook ingegaan op de gevolgen van de Bgr voor dit plangebied.

 

Dubbelbestemming ‘Waterstaat - waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ toevoegen

Het is voor Rijkswaterstaat van belang om te waarborgen dat uw buitendijks gelegen plangebied planjuridisch (ook) bedoeld is voor waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functies waaronder de afvoer of berging van water.

In lijn met de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) en terwille van een optimaal rivierbeheer verzoek ik u de buitendijkse gebieden langs de Beneden en Nieuwe Merwede en de Merwedes zelf de dubbelbestemming ‘waterstaat - waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ toe te kennen. Ik verzoek u deze bestemming in de verbeelding, in de regels en in de toelichting van het plan op te nemen. De omschrijving van de bestemming ‘waterstaat - waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ luidt bij voorkeur:

 

De voor ‘waterstaat - waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

1. De afvoer van oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit. Op deze gronden zijn de Beleidsregels grote rivieren van toepassing.

 

2. Op de bedoelde gronden mag, in afwijking van de voorschriften behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van:

a) bouwwerken geen gebouwen zijnde;

b) werken geen bouwwerken zijnde, alle uitsluitend ten behoeve van de bestemming waterstaatsdoeleinden;

c) de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte.

d) bouwwerken die voldoen aan alle vereisten die de Bgr stelt voor het bouwen in het stroomvoerend regime.

 

Tevens zijn toegestaan normale onderhoud- en beheerswerkzaamheden, maar uitsluitend ten behoeve van de bestemming waterstaatsdoeleinden.

 

3. Het bouwen kan slechts geschieden nadat de rivierbeheerder hierover heeft geadviseerd. Bovendien is voor alle activiteiten in het rivierbed een watervergunning van de rivierbeheerder noodzakelijk in het kader van de Waterwet.

 

Reactie gemeente:

Voor het buitendijks gelegen gebied is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie opgenomen. De redactie daarvan wijkt om regeltechnische redenen af van het voorstel. De essentie is echter dezelfde.

 

KRW

In relatie tot de KRW is het Ecologisch toetsingskader BPRW (zie bijlage) van belang. Dit toetsingskader schrijft voor dat de ruimtelijke ingrepen binnen het KRW plangebied, dit is het gebied tussen winterdijk en winterdijk, getoetst moet worden aan de ecologische kwaliteit. Hierbij mag geen achteruitgang optreden in de ecologische kwaliteitsklasse van één van de kwaliteitselementen uit de KRW doelstellingen van het betreffende waterlichaam en het ecologisch relevant areaal mag niet meer dan 1% verminderen.

Een uitzondering hierop kan zijn wanneer vanuit een ander kader en hoger openbaar belang wordt gediend.

In de lijst van initiatieven in hoofdstuk 4 van uw nota is dit toetsingskader nergens opgenomen. Alle afzonderlijke initiatieven zullen mogelijk ook geen effect hebben, maar alle initiatieven tezamen kunnen wel effecten hebben op de ecologische kwaliteit en of areaal aantasting van 1%. Dit zal nader moeten worden onderzocht. Rijkswaterstaat beschikt over kaarten die aangeven waar de gevoelige gebieden voor de verschillende kwaliteitselementen voorkomen. Mochten er gronden vergraven moeten worden waar bepaalde ecologische waarde aanwezig is dan dienen hiervan de effecten in beeld gebracht te worden.

 

Reactie gemeente:

Het ecologisch toetsingskader en de kaarten zijn niet als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Door de uitbreiding van een aantal locaties (vergraven van gronden) zal het totaal ecologisch areaal verminderen. Die vermindering is echter geringer dan 1% van het aanwezig ecologisch relevant areaal.

 

Naast de Natuurbeschermingswet is natuurlijk ook de Flora- en Faunawet (bescherming van soorten) van toepassing. Ook hiervoor zullen de nodige toetsen voor moeten worden uitgevoerd.

 

Reactie gemeente:

De toets aan de Flora- en faunawet is verricht. Zie hoofdstuk 5.5.

 

Scheepvaart

 

BPR/RPR - afmeerverbod

Voor het binnen uw plangebied gelegen deel van de Beneden en Nieuwe Merwede geldt een afmeer- en ligplaatsverbod volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).

Vanwege genoemd ligplaatsverbod is het eventuele gebruik van steigers en aanlegplaatsen in strijd met de regelgeving.

Ik verzoek u in de toelichting van uw bestemmingsplan het BPR te beschrijven. Tevens verzoek ik u in de regels en verbeelding van uw plan geen aanlegsteigers en –plaatsen mogelijk te maken langs de Merwedes.

 

Reactie gemeente:

In het bestemmingsplan worden langs de Merwedes geen aanlegsteigers en -plaatsen mogelijk gemaakt. Het BPR is niet beschreven.

 

Verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer

Rijkswaterstaat ziet toe op het vlotte en veilige verloop van het scheepvaartverkeer en dient desgewenst voor de verkeersregulering op het water scheepvaartverkeerstekens en andere nautische verkeersvoorzieningen ten behoeve van de veiligheid, te kunnen plaatsen. Deze tekens ten behoeve van het scheepvaartverkeer kennen een hoogte van 6 meter. De tekens kunnen in het water staan en op de oevers. Ik verzoek u om ‘Verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer’ met een hoogte van maximaal 6 meter mogelijk te maken in uw bestemmingsplan in het water en op de oevers.

 

Reactie gemeente:

Zowel op grond van de Waterwet als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gaat het hier om vergunningvrije activiteiten. In het bestemmingsplan is dan ook geen regeling nodig.

 

5.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het relevante waterbeleid en de waterwetgeving.