Zeehavens Dordrecht
Status: | Vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0505.BP177Zeehavens-3003 |
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologie verstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met
cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
4.1.2 Onderzoek
Cultuurhistorie
Van het oorspronkelijke vooral rechthoekige polderontginningspatroon is weinig terug te vinden. De indeling van het industriegebied Dordtse Kil, zuidelijk van het plangebied, weerspiegelt nog enigszins de oude situatie.
De oude noord-zuid lopende polderontsluitingswegen waren:
de Mijlweg in het westen, verdwenen bij de aanleg van de Zeehavens
de Dubbeldamseweg in het oosten, nu ongeveer de nieuwe Mijlweg
de Kruisweg, nu ongeveer de Rijksstraatweg.
De oude oost-west lopende polderontsluitingswegen waren:
de Reeweg, heeft de naam Amstelwijckweg gekregen
de Crabbeweg, buiten (ten oosten van) het plangebied, verdwenen bij de aanleg van de wijk Wielwijk
Het kreken- en killensysteem dat na de St. Elisabethsvloeden van 1421-1424 is ontstaan, is in het gebied nauwelijks meer aanwezig. Van zuidoost naar noordwest liepen in het noorden twee killen door het plangebied: de Oostkil en de Westkil. Waar deze elkaar troffen lag een rondlopend boezemwater met een sluis en een watermolen. Bij de aanleg van de Julianahaven in 1958 zijn de killen, boezemwater, sluis en molen verdwenen.
Door het graven van de Zeehavens, de aanleg van de A16 en bedrijventerrein Louter Bloemen (jaren 60) en de rechttrekking van de Dordtsche Kil zijn de in dit gebied gelegen buitenplaatsen en molens verdwenen.
De volgende landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden zijn nog wel aanwezig:
de dijken van de polder Wieldrecht sinds 1659: ’s-Gravendeelsedijk en Wieldrechtse Zeedijk (deels rechtgetrokken in 1977)
de buitenplaats Louterbloemen (plan uit 1854, alleen het park is gerealiseerd), nu vooral een bedrijvengebied, maar er rest nog iets van de oorspronkelijke groenaanleg
het dorp Wieldrecht (zuidelijk van het plangebied), oorspronkelijk een dorp in de Groote Waard, in 1421 verdronken en later een zelfstandige gemeente; in de meidagen 1940 werd het dorp en met name de veerstoep bijna geheel verwoest; met de komst van de Kiltunnel in 1977 verloor het dorp zijn functie als opstappunt voor het veer naar ’s-Gravendeel.
de Rijksstraatweg (nu deels Mijlweg) sinds 1811; alleen de Eerste Tolstraat herinnert nog aan de buurtschap die hier vroeger was.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid Holland staan de´s-Gravendeelsedijk en de Wieldrechtse Zeedijk vermeld als historisch landschappelijke lijnen van redelijk hoge waarde.
Rijks- en gemeentelijke monumenten
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten.
In het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) heeft de provincie Zuid-Holland in opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg c.q. het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, een inventarisatie verricht naar bouwkunst en stedenbouw tot stand gekomen tussen 1850 en 1945. Binnen het plangebied zijn geen objecten geïnventariseerd.
Archeologische verwachting en waarden
Het plangebied is onderdeel van de laatmiddeleeuwse “Groote Waard’, eeuwenlang het achterland van de stad Dordrecht. Het behoorde destijds tot de Tiesselenswaard, het gebied tussen de rivieren de Dubbel en het Oude Maasje.
In deze waard lagen onder andere de dorpen De Mijl, Wolbrandskerke, Leerambacht, Oude Land, Nesse, Genemanspolder en Tiesselenskerke.
Door de St. Elisabethsvloeden tussen 1421 en 1424 én de gelijktijdige rivierdoorbraak van de Merwede werden grote delen van dit gebied economisch onbruikbaar en veranderd in een zoetwatergetijdegebied met slikken en gorzen.
Lang is aangenomen dat bij de vloeden van 1421 en 1424 de bestaande inrichting en bewoning, zoals onder andere de vele dorpen in de Groote Waard, in archeologische zin verloren zijn gegaan.
Het is in de laatste jaren duidelijk geworden dat de verwoesting minder ernstig was dan werd aangenomen en dat de vele bij naam bekende dorpen met landerijen en akkers eerder ‘verdronken’ en verlaten zijn.
Na 1424 is de Groote Waard niet direct opnieuw ingepolderd en kreeg de rivier de Merwede vrij spel in het gebied. De rivier heeft een variërend dik pakket zand en klei afgezet boven op het verdronken laatmiddeleeuwse cultuurlandschap. Vanaf circa 1600 werd de invloed van de Merwede steeds verder beperkt door gestage inpolderingen: in 1603 als eerste de polder Dubbeldam, in 1617 de Zuidpolder en in 1659 de polder Wieldrecht.
Het Zeehavengebied ligt in de polder Wieldrecht.
Door het pakket rivierafzettingen – het zogenoemde Merwedek - is het landschap van vóór 1421-1424 afgedekt, beschermd en grotendeels goed bewaard gebleven. Maar door die afdekking is het oude laatmiddeleeuwse en het nog oudere landschap nu ook onzichtbaar en onherkenbaar geworden en is het onbekend waar archeologische waarden zoals bijvoorbeeld de genoemde dorpen zich bevinden.
Archeologisch onderzoek op het Eiland van Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewoningsgeschiedenis van de stad Dordrecht en het Eiland. Van groot belang hierbij is de reconstructie van het (cultuur-) landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de St. Elisabethsvloeden van 1421-1424.
Speciale aandacht gaat hierbij uit naar het bepalen van de lopen van de rivieren de Dubbel, de Oude Maas, de Devel, de Thuredrith en de Merwede en het localiseren van een groot aantal bij naam bekende verdronken dorpen in de voormalige Groote Waard. Binnen het gebied wordt de loop van de waarschijnlijk middeleeuwse en mogelijk nog oudere, rivier de (Gedempte) Devel verwacht. De loop van de Devel is tot nu toe in archeologisch onderzoek nog niet vastgesteld.
Tot nu toe zijn de locaties van drie van zeker zestien laatmiddeleeuwse dorpen die op het Eiland van Dordrecht moeten liggen, teruggevonden: waarschijnlijk betreft het Houweningen (1983), Erkentrudenkerke (1990) en Wolbrandskerke (2006). Van de dorpen in de toenmalige Tiesselenswaard is er dus één teruggevonden.
In 2001 is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd aan de oostzijde van de Krabbepolder in verband met het rechttrekken van een gebogen kade. Geconstateerd is dat de Krabbepolder in de middeleeuwen in een komgebied tussen twee rivieren/stroomgordels lag en dat er aan de oostzijde geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een verdronken dorp waren.
Verder is er een vondstmelding van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland bekend uit 1970 van het Duivelseiland: bij een veldkartering van de Maasoever zijn daar twee scherven Romeins aardewerk gevonden (Archiswaarneming 22026).
4.1.3 Conclusie
Het plangebied is aan te duiden als een gebied met een grotendeels onbekende archeologische waarde. De op de verwachtingskaarten aangegeven stroomgordels met een hoge archeologische verwachting zijn nog niet door aanvullend archeologisch booronderzoek exact in kaart gebracht zodat ook met name de in relatie daarmee staande archeologische waarden zoals bewonings- en landgebruikssporen onbekend zijn.
Vanwege de vele bodemingrepen in een periode waarin het uitvoeren van archeologisch onderzoek nog niet wettelijk geregeld was, zijn in het plangebied al veel archeologische waarden ongezien verdwenen.
Hierdoor wordt ten behoeve van dit bestemmingsplan archeologisch onderzoek niet nodig geacht.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1 Regelgeving en beleid
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het gewenst ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bedrijven en milieugevoelige functies zoals wonen. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.2.2 Onderzoek
Inleiding
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van het voor geluid gezoneerde industrieterrein Dordt-west/Groote Lindt. Het plangebied is bestemd voor middelzware tot zware (deels havengebonden) industrie. In het bestemmingsplan worden op onderdelen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, maar voor het grootste deel wordt de bestaande situatie vastgelegd en van een ruimtelijk-juridisch kader voorzien.
Het in 2009 ten behoeve van het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid is in april 2012 geactualiseerd.
Uitgangspunten bij de milieuzonering
In het bestemmingsplan is een milieuzonering opgenomen met de bedoeling om milieubelastende activiteiten zoveel mogelijk te scheiden van milieugevoelige functies.
Het vertrekpunt voor de toegepaste inwaartse zonering zijn de woningen in de nabijheid van het plangebied. Er zijn geen andere gevoelige functies aanwezig zoals bijvoorbeeld een school, ziekenhuis of kinderdagverblijf.
In het plangebied is een beperkt aantal (bedrijfs-)woningen aanwezig ('s-Gravendeelsedijk 157-159), Louterbloemenstraat 11, Fahrenheitstraat 12-14 en Mijlweg 50-54.
Voor deze zonering is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” (versie 2009). In deze VNG uitgave worden richtafstanden gegeven per type bedrijfsactiviteit en wordt op basis van deze afstanden aan elk opgenomen bedrijfsactiviteit een milieucategorie toegekend. Er worden zes milieucategorieën onderscheiden, die vervolgens weer verder onderscheiden worden in twee of meer subcategorieën. De gegeven richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk.
Op een zoneringskaart voor het plangebied zijn zones ingetekend met daarin aangegeven welke milieucategorie er in die zone maximaal is toegestaan. Vervolgens is een bedrijvenlijst samengesteld, waarin de bedrijfsactiviteiten met de bijbehorende milieucategorie, zijn weergegeven en die in het plangebied en in de verschillende zones, zijn toegestaan. Deze bedrijvenlijst is als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen.
In de nabijheid van het plangebied zijn woningen en woonwijken aanwezig en die ook als zodanig zijn bestemd. Deze vormen het vertrekpunt vanwaar de afstanden voor de verschillende milieuzones zijn gemeten.
In het plangebied zelf is een tweetal bedrijfswoningen bestemd. Aan de oostzijde van het gebied, aan de andere zijde van de A 16 liggen twee woonwijken (Wielwijk en Krispijn).Ten zuidwesten van het plangebied ligt een grote clustering van burgerwoningen in de hoek tussen de Amstelwijckweg en de Wielhovenstraat (Wieldrecht).
Een kleinere clustering van woningen ligt ten zuidoosten van het plangebied in het gebiedje tussen de Amstelwijckweg, Rijksstraatweg en de A 16. Al deze geclusterde woningen evenals de woningen in Amstelwijck liggen buiten het plangebied en niet op het industrieterrein Dordt West/Groote Lindt.
Aan de Amstelwijckweg ten oosten van de Snelliusstraat is nog een kleine clustering van woningen gelegen, die wel op het gezoneerde industrieterrein Dordt West/Groote Lint liggen, maar buiten het plangebied.
Er is in de omgeving van het plangebied geen omgevingstype “rustige woonwijk” aanwezig.
Bij de clusters van woningen en de woonwijken, gelegen buiten het plangebied en buiten het gezoneerde industrieterrein is geen sprake van een “rustige woonwijk” maar is het omgevingstype “gemengd gebied” van toepassing. Dit, omdat de woonfunctie direct de bedrijfsfunctie raakt (of gescheiden wordt door een straat) en/of door de ligging direct langs hoofdinfrastructuur (Wielwijk).
De richtafstanden in bovengenoemde VNG uitgave kunnen voor het omgevingstype “gemengd gebied” , met één afstandsstap worden verlaagd. Hiervan is gebruik gemaakt bij de in dit bestemmingplan toegepaste zonering.
In de huidige situatie is aan de Mijlweg een meubelboulevard gelegen. Dit gebied is bestemd voor specifieke detailhandel en is als zodanig niet meegenomen met de milieuzonering. Aan diezelfde Mijlweg (de strook tussen de Mijlweg en de Amstelwijckweg) is een aantal showrooms, onder andere van auto’s, gelegen. Ook hier is een specifieke detailhandelbestemming op gelegd maar wordt ook de vestiging van andere bedrijven met maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan.
Door toekenning van deze bestemmingen en milieucategorie, vormen deze gebieden een buffer ten opzichte van de woonwijken Wielwijk en Krispijn.
Vanwege de gewenste bufferwerking en/of het behoud van het karakter wat betreft aanwezige milieucategorieën en kavelgroottes is ervoor gekozen om het gebied Louter Bloemen en het westelijke deel van de Krabbepolder te bestemmen voor bedrijven met de milieucategorie 4.1 respectievelijk 4.2.
Het toepassen van miliezonering leidt tot een zogenaamde “inwaartse zonering” waarbij, naarmate de afstand ten opzichte van de woningen toeneemt, bedrijfsactiviteiten uit steeds hogere milieucategorieen zijn toegelaten.
Milieuzones worden toegepast, ongeacht de feitelijke omstandigheden of de eigendomssituatie. Immers, eigendomssituaties kunnen wijzigen en het gaat er om dat de vereiste ruimtelijke scheiding wordt bereikt.
Gelden voor een bedrijfskavel, vanwege de afstand tot een woonwijk of woningen, meerdere milieucategorieën, dan zijn op de hele kavel bedrijfsactiviteiten toegestaan voor het bedrijf dat behoort tot de maatgevende (hoogst toegelaten) milieucategorie. Dat neemt niet weg dat bij het situeren van de verschillende deelactiviteiten binnen één bedrijf rekening moet worden gehouden met de milieuzonering.
Dit betekent dat de maatgevende milieuactiviteit zal worden gesitueerd binnen het kavelgedeelte waar de hoogste milieucategorie is toegestaan en andere, voor het milieu minder ingrijpende, activiteiten op de kaveldelen met een lagere milieucategorie kunnen worden ondergebracht.
Om de onduidelijkheid over de toegepaste systematiek van milieuzonering uit te sluiten in de regels het volgende bepaald:
“Op bouwpercelen aangewezen voor meerdere milieucategorieën, zijn bedrijven toegestaan tot de op dat perceel ten hoogste toegelaten milieucategorie, met dien verstande dat bij de situering van de verschillende bedrijfsonderdelen de voor het bouwperceel geldende milieuzones in acht genomen moeten worden.”
Bedrijven moeten niet alleen voldoen aan de milieuzonering uit het bestemmingsplan maar ook aan de Wet milieubeheer. Deze wet kent een eigen beoordelingskader voor de milieueffecten van bedrijven. De toepassing daarvan zal er, zoals bij de zonering, toe leiden dat milieubelastende activiteiten op een verantwoorde afstand van gevoelige functies worden gesitueerd.
Beide instrumenten dienen daarmee eenzelfde doel en kunnen naast elkaar functioneren.
Maatbestemmingen in afwijking van de milieuzonering
Omdat het plangebied grotendeels een reeds bestaand bedrijventerrein betreft, doet de situatie zich voor dat er reeds gevestigde bedrijven zijn die een hogere milieucategorie hebben dan op het betreffende perceel conform de milieuzonering eigenlijk is toegestaan. Deze bedrijven hebben een maatbestemming gekregen. Bij vertrek van bedrijven met een dergelijke hogere categorie kan eenzelfde bedrijf zich hier vestigen, of uitsluitend een bedrijf tot en met de milieucategorie, die volgens de plankaart is toegestaan.
Concreet gaat het hierbij om de volgende bedrijven:
Zeehavenbedrijf Dordrecht, ’s-Gravendeelsedijk 175:
op- en overslaan van bulkmaterialen en containers
Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 52241.3 |
Laad-, los en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: ertsen, mineralen e.d. milieucategorie 5.3. |
Standic B.V., (voorheen VOPAK) - Wieldrechtseweg 50:
op- en overslaan van vloeibare (chemische) producten en afvalstoffen
Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 5151.2.2 - |
groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen, vloeistoffen, opslagcapaciteit ≥ 100.000 m3 milieucategorie 5.1. |
SBI code 6311.2.6 - |
laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: olie, LPG, e.d. milieucategorie 5.3 |
De Haan Oil Storage B.V. - Wieldrechtseweg 35:
op- en overslagbedrijf voor vloeibare aardolieproducten (K 1, K2, K3)en plantaardige olie.
Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 5151.2.2 |
groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen, vloeistoffen, opslagcapaciteit < 100.000 m3 Milieucategorie 4.1. |
SBI code 6311.2.6 |
laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: olie, LPG, e.d. milieucategorie 5.3 |
Transnational Blenders - Wieldrechtseweg 37:
Fabriek voor smeerolie en koelvloeistoffen
Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 2320.2 |
smeeroliën- en vettenfabrieken, milieucategorie 3.2 |
SBI code 5151.3 |
groothandel in minerale olieproducten milieucategorie 3.2 |
|
opslag van gevaarlijke stoffen in emballage of in gasflessen, grote hoeveelheden milieucategorie 5.1. |
Valvoline - Wieldrechtseweg 39
smeeroliefabrikant
Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 2320.2 |
smeeroliën- en vettenfabrieken milieucategorie 3.2 |
SBI code 5151.3 |
groothandel in minerale olieproducten milieucategorie 3.2 |
|
opslag van gevaarlijke stoffen in emballage of in gasflessen, grote hoeveelheden milieucategorie 5.1. |
SBI code 52241.6 |
Laad- los en overslagbedrijven tbv zeeschepen: olie. LPG e.d. Milieucategorie 5.3 |
GB Plange (voorheen DSM bakery) - Mijlweg 77
productie grondstoffen voor broodsoorten en pastas
Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 1589.1 |
bakkerij grondstoffenfabrieken milieucategorie 4.1 |
Transterminal Dordrecht - Kreekweg 11 en 10 F (gehuurd van Silo).
op- en overslag van kunstmeststoffen en overige ongevaarlijke bulk- en stukgoederen (inclusief granen), alsmede het blenden/mengen en afzakken van kunstmeststoffen
De bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI code 5155.2 |
groothandel in kunstmeststoffen milieucategorie 2 |
|
Opslag kunstmest, niet explosief milieucategorie 3.1 |
SBI-code 6311.1.4 |
laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: granen of meelsoorten v.c. ≥500 t/u milieucategorie 5.1. |
SILO - Kreekweg 4 en10
op- en overslagbedrijf van rijst, granen, fijne zaden, peulvrechten en oliezaden in bulk.
De bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:
SBI-code 6311.1.4 |
laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen, granen of meelsoorten v.c. ≥ 500 t/u milieucategorie 5.1. |
4.2.3 Conclusie
Ten tijde van het opstellen van de geldende bestemmingsplannen was het toepassen van bedrijvenzonering nog niet aan de orde. Al geruime tijd is milieuzonering in bestemmingsplannen waar bedrijfsactiviteiten worden toegelaten een verplicht onderdeel.
In het plan voor de Zeehavens is deze zonering bijna gebiedsdekkend. De meeste bestaande bedrijfsactiviteiten passen in de milieuzonering die met toepassing van de brochure Bedrijven en milieuzonering op basis van onderzoek wordt voorgesteld.
In enkele gevallen is sprake van een zwaardere milieucategorie dan volgens de voorgestelde zonering zou zijn toegestaan. Voor die activiteiten is een afwijkende gebruiksregel opgenomen, op grond waarvan die activiteit positief wordt bestemd en onbelemmerd kan worden voortgezet.
4.3 Bodemkwaliteit
4.3.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.3.2 Onderzoek
Het plangebied bestaat grotendeels uit de buitendijks gelegen Zeehaven. Deze is vanaf circa 1930 gegraven. De buitendijks gelegen terreinen zijn opgehoogd met diverse materialen. De oudste delen zijn gemiddeld sterk verontreinigd met zware metalen en PAK. Bij nieuwere delen, zoals de Krabbepolder is de bodemkwaliteit veel beter, gemiddeld niet tot licht verontreinigd. Het slib van de waterbodem in de haven is sterk verontreinigd.
Naast deze algemene bodemkwaliteit van het gebied is er vanwege de historie met industriële activiteiten ook een aantal specifieke verontreinigingen aanwezig, van de grond maar met name ook van het grondwater.
Voor een aanzienlijk deel van deze specifieke verontreinigingen zijn reeds saneringen uitgevoerd of worden die voorbereid. De saneringen bestaan meestal uit het deels ontgraven, deels isoleren en beheersen van de verontreiniging.
Bij de voorbereiding en uitwerking van de businesscases ten behoeve van de revitalisering van het Zeehavengebied is het in beeld brengen van de bodemverontreiniging en indien nodig de sanering één van de projectonderdelen. Voor de rest van het terrein geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde is bij nieuwe ontwikkelingen (bouwvergunning, milieuvergunning, verkoop en dergelijke). De bodemkwaliteit is niet van invloed op het bestemmen van het plangebied.
Op enkele locaties is sprake van een bevoegdheid tot planwijziging, maar daarbij kan informatie over de bodemkwaliteit bij de procedure tot planwijziging aan de orde komen.
4.3.3 Conclusie
Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.
4.4 Duurzaamheid
4.4.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.
De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
transitie naar duurzame energiehuishouding;
transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
transitie naar duurzame landbouw.
Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd.
Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
4.4.2 Onderzoek
Voor het overgrote deel is er in dit plangebied sprake van het beschrijven van de bestaande situatie. Er zijn enkele nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij het aspect duurzaamheid aan de orde zal kunnen komen.
Zo mogelijk zullen daarbij duurzaamheidsmaatregelen als groene daken en andere duurzaamheidsoplossingen als warmte-koude opslag worden gestimuleerd.
4.4.3 Conclusie
Bij (vooral) nieuwe ontwikkelingen zal aandacht moeten zijn voor het aspect duurzaamheid. Via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning zal dit nadere aandacht verkrijgen.
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Regelgeving en beleid
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er aandacht wordt besteed aan de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Verder wordt ingegaan op de provinciale CHAMP-benadering.
Voor het beleidskader is de Structuurvisie Dordrecht van belang. Daarin is aangegeven dat dit industrieterrein geschikt is voor het toelaten van risicorelevante bedrijven, waarbij het uitgangspunt is dat de 10-6 contouren binnen het eigen terrein blijven. Verder wordt gebruik gemaakt van clusterzonering. Dat betekent dat, waar mogelijk, hindergevoelige (inclusief risicorelevante) industrie wordt ingepakt met lichtere bedrijvigheid.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft de mogelijkheid om voor een gebied waarin zich risicorelevante bedrijven bevinden een veiligheidscontour vast te stellen. Parallel aan de vaststelling van dit bestemmingsplan stellen burgemeester en wethouders een veiligheidscontour vast.
De veiligheidscontour wordt opgenomen op de verbeelding (plankaart) en geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
De regeling van een veiligheidscontour wordt gekoppeld aan een regeling voor het groepsrisico. Daarmee wordt duidelijkheid gegeven over de mogelijkheden voor inpassing van Bevi-bedrijven en beogen we een duurzame grens te stellen tussen enerzijds het gebied waarbinnen we risicovolle activiteiten toestaan en anderzijds de meer kwetsbare omgeving.
De gegevens uit deze paragraaf zijn gebaseerd op de Rapportage Geactualiseerd milieuadvies bestemmingsplan Zeehavengebied Dordrecht van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 22 maart 2012.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk zijn beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motiveringsplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven, de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid. Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Voor externe veiligheind (EV) worden twee normstellingen gehanteerd:
het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.
het Groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een risicobron overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij deze bron, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor het plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval bij de risicobron waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen harde norm maar een oriënterende waarde.
Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het
groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.
4.5.2 Onderzoek
Bedrijven
Binnen het plangebied zijn zes Bevi-bedrijven gelegen, waarvan drie bedrijven vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO-bedrijven). Daarnaast is er één EV-relevant bedrijf dat niet onder het Bevi valt. Buiten het plangebied is één voor dit plangebied relevant Bevi-bedrijf aanwezig.
Bedrijf |
adres |
EV-categorie |
EV-relevante activiteit |
Haan Oil Storage |
Wieldrechtseweg 35 |
Bevi, BRZO |
Opslag brandstoffen en minerale olieproducten, waaronder licht ontvlambare vloeistoffen |
Transnational Blenders |
Wieldrechtseweg 37 |
Bevi, PGS15 |
Aardolie verwerkend bedrijf, smeeroliefabriek |
Ashland Nederland BV (Valvoline) |
Wieldrechtseweg 39 |
Bevi, PGS15 |
Opslag 800 ton gevaarlijke stoffen |
Transterminal Dordrecht (TTD) |
Kreekweg 11 |
Bevi, BRZO |
Opslag kunstmest |
Chempropack |
Donker Duyvisweg 45 |
Bevi, PGS15 |
Opslag en transport van chemicaliën |
Standic |
Wieldrechtseweg 50 |
Bevi, BRZO |
Op- en overslag van vloeistoffen |
Van der Wees Transporten |
’s-Gravendeelsedijk 100 |
Geen Bevi, wel risicorelevant |
Opslag gasflessen, containeroverslag |
Dasic Holland |
Mijlweg ’s-Gravendeel |
Bevi, PGS 15 |
Gevaarlijke stoffen in emballage |
Tabel 1 De risicorelevante bedrijven binnen en buiten het plangebied
Plaatsgebonden risico
In onderstaande tabel zijn de bedrijven vermeld en is de omvang van de contour van het plaatsgebonden risico omschreven.
Bedrijf |
Omschrijving PR 10-6 |
Haan Oil Storage |
In 2008 is een QRA uitgevoerd. De PR 10-6 loopt over de naastgelegen percelen, het water van de haven en het openbaar gebeid (tot onder aan de dijk van de Wieldrechtseweg). Er is geen sprake van kwetsbare objecten binnen de PR 10-6. |
Transnational Blenders |
De PR 10-6 loopt over het naastgelegen perceel en over de Wieldrechtseweg. |
Ashland Nederland BV (Valvoline) |
In 2008 is een QRA uitgevoerd. De PR 10-6 reikt net tot over de perceelsgrenzen bij de naastgelegen percelen en de Wieldrechtseweg. |
Transterminal Dordrecht (TTD) |
In 2009 is een QRA uitgevoerd. De PR 10-6 ligt op eigen perceel (westelijk) en reikt net tot over het water van de haven. |
Chempropack |
In 2012 is een indicatieve berekening van de EV-contouren uitgevoerd. |Daaruit blijkt dat de PR 10-6 rondom tot over de perceelsgrenzen reikt en tot op het perceel aan de overzijde van de Donker Duyvisweg. De PR 10-6 reikt niet tot aan het daar gevestigde kantoor. |
Standic |
In 2008 is een QRA uitgevoerd. De PR 10-6 ligt op eigen terrein en tot ruim op het water van de haven aan weerszijde van het perceel. De PR10-6 raakt het noordelijk deel van het naastgelegen perceel van Ashland. |
Dasic Holland (’s-Gravendeel) |
De PR 10-6 valt niet binnen het plangebied. |
Tabel 2 met de PR-relevante bedrijven en de omschrijving van het plaatsgebonden risico PR 10-6
In het milieu-advies van de Omgevingsdienst is ook een figuur met de 10-6 contouren opgenomen. Voor de zes Bevi-bedrijven binnen het plangebied geldt dat de 10-6 contour de perceelsgrens overschrijdt. In de meeste gevallen beperkt die zich tot het water, de weg of openbare ruimte. In enkele gevallen loopt de 10-6 contour over het perceel van naastgelegen bedrijven.
Groepsrisico
In onderstaande tabel zijn de bedrijven vermeld en is het groepsrisico beschreven.
Bedrijf |
Omschrijving groepsrisico |
Haan Oil Storage |
In 2008 is een QRA uitgevoerd. De rekenresultaten geven aan dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. |
Transnational Blenders |
Het invloedsgebied bedraagt 930 meter. Het groepsrisico ligt beneden de oriëntatiewaarde. |
Ashland Nederland BV (Valvoline) |
In 2008 is een QRA uitgevoerd. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt ruimschoots onderschreden. |
Transterminal Dordrecht (TTD) |
In 2009 is een QRA uitgevoerd. Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde. |
Chempropack |
Het invloedsgebied bedraagt 275 meter. Tussen de risicocontour van het plaatsgebonden risico PR 10-6 per jaar en het invloedsgebied bedraagt de oppervlakte 22,42 ha. Hierbinnen werken circa 220 personen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. |
Standic |
In 2008 is een QRA uitgevoerd. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. |
Dasic Holland (’s-Gravendeel) |
Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 930 meter. Deze contour loopt over het plangebied. Tussen de risicocontour van het plaatsgebonden risico PR 10-6 en het invloedsgebied morgen circa 80 personen per hectare wonen en werken. Voor het hele invloedsgebied betreft dat 19.600 personen. Dat aantal wordt zeker niet gehaald. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. |
Tabel 3 met de GR-relevante bedrijven en de omschrijving van het groepsrisico
Voor geen van de in de tabel genoemde bedrijven wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden.
Transportroutes
Wegtransport gevaarlijke stoffen
Voor de aan- en afvoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn twee routes aangewezen, vanuit het noorden via de A16, Glazenplein en Mijlweg en vanuit het zuiden via N3, en Rijksstraatweg. Daarnaast is er sprake van (doorgaand) vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16.
De bestemmingen binnen het zeehavengebied en de hiermee samenhangende vervoersbewegingen over de weg zijn voor de meest risicovolle gevaarlijke stoffen bekend.
Het tankwagentransport van gevaarlijke stoffen van en naar de Wieldrechtseweg en Donkere Duyvisweg is verreweg het meest omvangrijk. Met name het bedrijf Standic en in mindere mate de Haan Oil Storage aan de Wieldrechtseweg bepalen de vervoersomvang. Bij een conservatieve benadering dient rekening gehouden te worden met de volgende aantallen transporten met gevaarlijke stoffen:
Stof |
Omschrijving |
Aantal transporten/jaar vanaf N217 |
Aantal transporten/jaar vanaf Laan der VN |
Totaal |
LF1 |
Brandbare vloeistoffen |
3611 |
7720 |
11331 |
LF2 |
Zeer brandbare vloeistoffen |
2197 |
1605 |
4402 |
LT1 en LT2 |
Toxische vloeistoffen |
498 |
952 |
1300 |
GF1 |
Brandbare gassen |
48 |
|
48 |
GF3 |
Licht ontvlambare gassen |
90 |
|
90 |
GT3 |
Toxische gassen |
10 |
|
10 |
Tabel 4 Vervoersbewegingen weg met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied
De omvang van het totaal van dit tanktransport van gevaarlijke stoffen over de weg bedraagt ca. 17.000 transporten/jaar. In bijlage 1 van de (concept) Handreiking risicoanalyse transport is aangegeven waar de risicocontour PR 10-6 en de hoogte van het groepsrisico voor gegeven vervoerstromen voor de betreffende wegen (binnen de bebouwde kom, maximum snelheid 50 km/uur) en gegeven de omgevingspopulatiedichtheden komen te liggen. Daaruit volgt dat voor de wegen binnen het plangebied geen sprake is van een 10-6 contour en dat het groepsrisico vanwege dit transport van gevaarlijke stoffen onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 is vanwege de vervoersbeperkingen van de Drechttunnel beperkt van omvang, in elk geval voor de categorieën meest gevaarlijke stoffen. Op grond van het Basisnet vervoer geldt een 10-6 contour van 22 meter, gemeten vanuit het hart van de A16. Binnen deze zone zijn in het plangebied geen kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd. Met behulp van het populatiebestand groepsrisico en overeenkomstig bijlage 1 van de (concept) Handreiking risicoanalyse transport, is bepaald dat het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt.
In het kader van het nog vast te stellen Basisnet moet rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de rand van de weg. Hierbinnen mogen slechts gemotiveerd en onderbouwd met maatregelen nieuwe kwetsbare objecten worden bestemd.
Railtransport gevaarlijke stoffen
Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen is afgeleid uit de risicoanalyse van de huidige vergunde situatie van het spooremplacement Dordrecht. Hieruit komt het volgende beeld naar voren:
Stof |
Omschrijving |
Aantal wagons per jaar |
C3 |
Brandbare vloeistoffen |
332 |
D4 |
Zeer giftige vloeistoffen |
159 |
Totaal |
|
481 |
Tabel 5 Vervoersbewegingen spoor met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied
In bijlage 1 van de (concept) Handreiking risicoanalyse transport is aangegeven dat er voor spoorvervoer met een maximum snelheid van 40 km/uur geen sprake is van een 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico. Met behulp van het populatiebestand groepsrisico is bepaald dat het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt.
De spoorlijn Dordrecht-Lage Zwaluwe ligt op meer dan 1000 meter afstand van het plangebied en is daarmee niet EV-relevant.
Watertransport gevaarlijke stoffen
Op basis van de circulaire RNVGS dient voor de Oude Maas en de Dordtse Kil rekening te worden gehouden met de onderstaande aantallen transporten met gevaarlijke stoffen.
Stof |
Omschrijving |
Aantal transporten/jaar Oude Maas (CEMT-klasse Vlc) |
Aantal transporten/jaar Dordtse Kil (CEMT-klasse Vlc) |
LF1 |
Brandbare vloeistoffen |
9882 |
7430 |
LF2 |
Zeer brandbare vloeistoffen |
13958 |
5694 |
LT1 |
Toxische vloeistoffen |
146 |
91 |
GF2 |
Brandbare gassen |
0 |
70 |
GF3 |
Licht ontvlambare stoffen |
2135 |
3809 |
GT3 |
Toxische gassen |
196 |
41 |
Tabel6 Vervoersbewegingen water met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied
Binnen de Zeehaven zelf zijn geen externe veiligheidsrisico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over water te verwachten. Uit indicatieve risico-analyses voor de Oude Maas blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op het water ligt. Uit deze analyse blijkt ook dat er geen enkel relevant groepsrisico optreedt.
Op grond van bijlage 1 van de (concept) Handreiking risicoanalyse transport is een inschatting gemaakt van de externe veiligheidsrisico’s van beide vaarwegen ter hoogte van het plangebied. Daaruit volgt dat de PR 10-6 op het water ligt en dat get groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt.
Bij het nog vast te stellen Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen dient rekening te worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied van 40 meter vanaf de oeverlijn van de Dordtse Kil en 25 meter vanaf de oeverlijn van de Oude Maas. Hierbinnen mogen slechts gemotiveerd en onderbouwd met maatregelen nieuwe kwetsbare objecten worden bestemd.
Buisleidingtransport gevaarlijke stoffen
Aan de rand van het plangebied, ten zuiden van de Wieldrechtseweg ligt een hogedruk gasleiding van de gasunie (12 inch en 40 bar). Uit een recent uitgevoerde risico-analyse blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op de leiding zelf ligt. Het groepsrisico ligt onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Binnen het plangebied zijn de volgende kwetsbare objecten aanwezig:
De meubelboulevard aan de Mijlweg: hier is sprake van een complex waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd, met een gezamenlijk bruto oppervlak van meer dan 1.000 m2.
Het kantoor boven de autoshowroom aan de Mijlweg 61 (circa 1.600 m2).
Het hoofdkantoor van Brenntag aan de Donker Duyvisweg (> 1.500 m2).
Het kantoor van Vopak aan de Wieldrechtseweg 50 (> 1.500 m2).
Alle overige gebouwen binnen het plangebied waar mensen verblijven worden beschouwd als beperkt kwetsbare objecten. Daaronder vallen ook de volgende woningen binnen het plangebied:
De woningen Mijlweg 50 en Mijlweg 54, gelegen tussen de A16 en de Mijlweg in het zuidoosten van het plangebied. Het gaat hier conform het Bevi om verspreid liggende woningen (2 woningen per hectare) en de woningen zijn daarmee te beschouwen als beperkt kwetsbaar.
De bedrijfswoningen gelegen aan de Louterbloemenstraat, Fahrenheitstraat en ‘s-Gravendeelsedijk.
Binnen de invloed vanuit het plangebied zelf worden rondom het plangebied alle burgerwoningen en woonwijken (waaronder Wielwijk, Krispijn, buurtschap Wieldrecht, woningen aan de Amstelwijkweg) beschouwd als kwetsbaar object. De overige gebouwen zijn beperkt kwetsbaar. Daaronder valt ook Restaurant Chez Heeren Jansen gelegen aan de Wieldrechtseweg 52.
Ontwikkelingen
Het Masterplan Revitalisering beoogt een intensivering van bedrijvigheid binnen het gebied, onder meer vertaald in 1.250 extra arbeidsplaatsen ten opzichte van 2004. Nieuwe bestemmingen of uitbreiding betreft alleen de mogelijkheid om een deel van de Wilhelminahaven te dempen. De beoogde op- en overslag op die locatie betreft een gering aantal nieuwe arbeidsplaatsen en deze vallen binnen de doelstelling van 1.250.
Veiligheidscontour
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft de mogelijkheid om voor een gebied waarin zich risicorelevante bedrijven bevinden een veiligheidscontour vast te stellen. Parallel aan de vaststelling van dit bestemmingsplan stellen burgemeester en wethouders een veiligheidscontour vast. De veiligheidscontour wordt opgenomen op de verbeelding (plankaart) en geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
De Structuurvisie stelt dat juist het Zeehavengebied binnen Dordrecht geschikt is voor het toelaten van risicorelevante bedrijven. Als uitgangspunt wordt daarbij gesteld dat de 10-6 contouren binnen het eigen terrein blijven. Dat lukt in de huidige praktijk niet bij alle bedrijven. Waar bedrijven elkaar op deze wijze beïnvloeden kan en mag anders worden gewogen dan de invloed van bedrijven op de meer kwetsbare omgeving. De veiligheidscontour beoogd beide te regelen: ruimte voor risicorelevante bedrijven binnen het kern- en havengebonden gebied van de Zeehaven en bescherming van de kwetsbare omgeving.
De veiligheidszone-Bevi omvat de percelen met de bestemming bedrijven 1, de havengebonden bedrijven. Op een drietal locaties langs de Mijlweg omvat de veiligheidscontour ook percelen met de bestemming bedrijven 2. Deze locaties liggen binnen de zone van havengebonden percelen, maar zonder eigen toegang tot de haven. Binnen de veiligheidszone-Bevi zijn risicorelevante (Bevi-)bedrijven toegestaan. De individuele 10-6 contouren van het plaatsgebonden risico van de betreffende bedrijven mag de veiligheidszone niet overschrijden. Binnen de veiligheidszone zijn nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij er sprake is van een functionele binding met de bestaande inrichting of het havengebied (havengebonden bedrijvigheid).
Buiten de veiligheidszone-Bevi staan we Bevi-bedrijven in dit plangebied niet toe. In de huidige situatie bevinden zich ook geen Bevi-bedrijven buiten de beoogde veiligheidscontour. Wanneer de functionele binding ontbreekt is een nieuwe Bevi-activiteit binnen het plangebied, ook binnen de veiligheidszone-Bevi, dus niet mogelijk.
Plaatsgebonden risico
De contouren van het plaatsgebonden risico van bovenstaande bedrijven blijven binnen de vastgestelde veiligheidszone-Bevi.
Voor nieuwe activiteiten (of inrichtingen) die onder het Bevi vallen geldt dat deze alleen toelaatbaar zijn wanneer deze havengebonden zijn en indien de contour voor het plaatsgebonden risico past binnen de vastgestelde veiligheidszone.
Bedrijven die niet onder het Bevi vallen maar die wel relevant zijn voor externe veiligheid zijn op grond van dit bestemmingsplan toegestaan. Hiervoor worden geen planvoorschriften opgenomen. In die gevallen zal vanuit de Wet milieubeheer een zo veilig mogelijke situatie moeten worden voorgeschreven.
Regeling voor groepsrisico
Aanvullend op de regeling voor het plaatsgebonden risico willen we in het bestemmingsplan ook een regeling treffen voor het groepsrisico. Daarmee beogen we aanwezigen in en rondom het plangebied te beschermen door de kans op grootschalige incidenten in te perken. Daarbij maken we onderscheid tussen de aanwezigen binnen de veiligheidszone-Bevi en buiten de veiligheidszone maar binnen het industrie-/bedrijventerrein en de meer kwetsbare (woon)omgeving.
Conform de Structuurvisie Dordrecht 2020 streeft de gemeente voor de aan het Zeehavengebied grenzende woongebieden naar een zo laag mogelijke waarde van het groepsrisico, met een maximumwaarde van 0,75 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico voor bedrijven binnen de veiligheidscontour mag daarom voor de omliggende woongebieden niet meer bedragen dan 0,75 maal de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico voor bedrijven binnen de veiligheidszone mag voor de omliggende woongebieden en voor het omliggend industrie- en bedrijventerrein, niet meer bedragen dan één maal de oriëntatiewaarde. Dat is de standaardmaat voor groepsrisico in Nederland. Voor de bedrijven buiten de veiligheidszone geldt dat deze niet of in mindere mate georiënteerd zijn op gevaarlijke stoffen en de daarmee samenhangende risico’s. De zelfredzaamheid mag hoog worden ingeschat, ten opzichte van de omliggende woonwijken.
Voor het groepsrisico binnen de veiligheidszone wordt in het bestemmingsplan geen regeling getroffen. Hier mag de hoogste mate van bewustzijn en zelfredzaamheid worden verwacht. Binnen de veiligheidszone volstaat het kader van de Wet milieubeheer ten aanzien van externe veiligheid en toepassing van best beschikbare technieken (BBT).
Met bovenstaande regeling wordt, conform de gemeentelijke Structuurvisie, ruimte geboden aan risicorelevante en aan havengebonden bedrijven. Met de veiligheidscontour stellen we een duurzame grens tussen enerzijds het gebied waarbinnen we risicovolle activiteiten toestaan en anderzijds de meer kwetsbare omgeving. Daarvoor is het wel noodzakelijk aanvullend een regeling voor het begrenzen van het groepsrisico op te nemen.
Naast bovenstaande regeling worden in het plangebied geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan, zoals woningen, clusters van detailhandel met grote bezoekersaantallen en grote kantoren.
Voor het groepsrisico zijn ook ontwikkelingen buiten het plangebied maar binnen het EV-invloedsgebied van belang. Voor het zuidelijk deel, Wieldrecht en Dordtse Kil I, zijn geen ontwikkelingen voorzien die een relevante toename van aanwezige mensen geeft. Dat geldt ook voor de Noordoostzijde van het gebied, voor het Maasterras wordt een conserverend bestemmingsplan voorbereid. In Dordt-West zijn wel ontwikkelingen gaande. De herstructurering daar leidt tot een vermindering van woningen en aanwezige mensen. Bovendien wordt de afstand tussen de risicobronnen en de kwetsbare functies bij de herstructurering vergroot.
Overige aspecten
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zijn geen grote groepen mensen of groepen mensen die beperkt zelfredzaam zijn aanwezig. Functies voor beperkt zelfredzame personen worden niet toegestaan. In het gebied is wel een aantal doodlopende wegen en schiereilanden aanwezig. Dat is nadelig voor de vluchtroutes. In de meeste gevallen is er op of rond de wegen voldoende ruimte om met voertuigen te kunnen keren.
Van een aantal bedrijven reikt het invloedsgebied tot over de naastgelegen woongebieden. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen groepen van mensen die beperkt zelfredzaam zijn aanwezig.
Beheersbaarheid
Voor de bedrijven binnen het plangebied is de brand- en rampenbestrijding veelal geregeld in de milieuvergunningen. Dat geldt zeker voor de risicorelevante bedrijven. De aanwezige BEVI-bedrijven beschikken over een recente milieuvergunning of er loopt momenteel een vergunningprocedure.
In het plangebied zijn voldoende primaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Dit geldt echter niet voor de deellocaties Duivelseiland en PWA-kade. De realisatie van primaire bluswatervoorzieningen is daar een aandachtspunt bij de verdere ontwikkeling en bij de (milieu)vergunningverlening.
Secundair bluswater is ruim voldoende aanwezig.
Resteffecten
Hier zijn geen aandachtspunten.
CHAMP
CHAMP betreft het afwegingskader voor groepsrisico van de provincie Zuid-Holland. CHAMP staat voor communicatie, horizon, anticipatie, motivatie en preparatie.
Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Het bestemmingsplan beoogd door het vastleggen van een veiligheidscontour, een duurzame en verantwoorde begrenzing te regelen tussen enerzijds ruimte voor risicovolle en havengebonden activiteiten en anderzijds de meer kwetsbare omgeving (bedrijventerrein en woonwijken). Buiten deze veiligheidscontour worden Bevi-bedrijven niet toegelaten. Aanvullend op de veiligheidscontour is een regeling opgenomen om het groepsrisico te begrenzen.
Naast bovenstaande regeling worden in het plangebied geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan, zoals woningen, clusters van detailhandel met grote bezoekersaantallen en grote kantoren. Bedrijfskantoren groter dan 1.500 m2 bvo zijn uitsluitend toegestaan na toetsing aan de veiligheidssituatie.
Communicatie
Het plan voorziet niet in een toename van groepsrisico. Communicatie daarover is niet aan de orde. Risicocommunicatie gericht op de bestaande stad, in dit geval het industrieterrein en de directe omgeving, blijft wel van belang. In overleg met de Veiligheidsregio zal de inzet van communicatie gericht op de bedrijven binnen de veiligheidszone worden overwogen.
Horizon
Het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit. Knelpunten ten aanzien van externe veiligheid worden niet voorzien. De hierboven beschreven systematiek ten aanzien van zowel bestaande als nieuw te vestigen risicorelevante bedrijven dient te waarborgen dat geen knelpunten met externe veiligheidsrisico’s ontstaan.
Anticipatie
Zie hiervoor met name de tekst onder “beheersbaarheid”. Met name bij de BEVI-bedrijven is dit aspect onderdeel van de milieuvergunning.
Motivatie
Het plan voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Het plan beoogd een duurzame en verantwoorde begrenzing te regelen tussen enerzijds ruimte voor risicovolle en havengebonden activiteiten en anderzijds de meer kwetsbare omgeving (bedrijventerrein en woonwijken).
4.5.3 Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan het volgende worden geconcludeerd.
Er zijn geen knelpunten met het plaatsgebonden risico.
Er zijn geen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Het plan voorziet in een veiligheidszone-Bevi voor risicovolle en havengebonden bedrijven. Buiten deze veiligheidszone zijn Bevi-bedrijven in het plangebied niet toegestaan.
Binnen de veiligheidszone is de vestiging van nieuwe beperkt kwetsbare bestemmingen mogelijk onder de voorwaarde dat deze functioneel gebonden zijn aan het havengebied, of aan inrichtingen die voorafgaand aan de vaststelling al binnen de veiligheidscontour gevestigd waren.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan, zoals woningen, clusters van detailhandel met grote bezoekersaantallen. Voor bedrijfsgebonden kantoren geldt een maximum b.v.o. van 3.000 m2, mits uit oogpunt van veiligheid verantwoord. De Regionale Brandweer moet vooraf advies uitbrengen.
Er zijn geen grote knelpunten op de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Ondanks deze opsomming blijft de kans op zwaar ongeval met veel slachtoffers ook in dit plangebied en haar omgeving aanwezig.
De gemeente vindt het resterend risico aanvaardbaar.
4.6 Natuur
4.6.1 Regelgeving en beleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000-doelen-document (Ministerie van LNV 2007) en ontwerp aanwijzingsbesluiten.
Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
• de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
• een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen
• de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:
• de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
• een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de afstand van het plangebied tot de Dordtse Biesbosch zal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.
Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.
Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.
De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS.
Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013
In 2008 is het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.
De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad” . Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.
4.6.2 Onderzoek
Begin 2012 is door het Natuurwetenschappelijk Centrum een Flora- en Fauna onderzoek uitgevoerd. Dit heeft het volgende opgeleverd.
Vleermuizen
Aan de Kilkade zijn vier dikke wilgen aangetroffen met nissen en/of holtes die mogelijk als verblijfplaats voor vleermuizen dienen. Daarnaast bleek tijdens het onderzoek dat ook het asielgebouw in Louter Bloemen geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Verder is bekend dat de Meervleermuis gebruik maakt van de watergangen als foerageergebied en vliegroute.
Vogels met een vaste verblijfplaats
In drie wilgen langs de Kilkade bevindt zich een nest van de Zwarte kraai (Corvus corone). Daarnaast is op het terrein van Rijkswaterstaat (Van Leeuwenhoekweg) een boom aangetroffen met een spechtenholte. Tijdens het onderzoek zijn geen jaarrond beschermde nesten waargenomen en zijn alleen exemplaren van algemeen voorkomende vogelsoorten gezien, zoals de Aalscholver (Phalacrocorax carbo), de Heggenmus (Prunella modularis), de Zilvermeeuw (Larus argentatus) en de Kramsvogel (Turdus pilaris).
Vaatplanten
In het plangebied zijn 5 tongvarens in haventaluds aangetroffen alsmede wilde marjolein tegen een gevel van een bedrijfsgebouw (Kilkade).
De beschermde plant Grote kaardenbol (Dipsacus fullonum) is in grotere aantallen aangetroffen en staat vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet.
Verder zijn alleen algemeen voorkomende soorten aangetroffen zoals Zacht vetkruid (Sedum
sexangulare), Ronde ooievaarsbek (Geranium rotundifolium) en Kleine varkenskers (Coronopus didymus).
Beschermde vaatplanten die mogelijk ook voorkomen binnen het plangebied zijn Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea), Lange ereprijs (Veronica longifolia) en Klein glaskruid (Parietaria judaica). Voor deze soorten is binnen het plangebied geschikt biotoop aanwezig. Alle drie de soorten worden vermeld in tabel 2 van de Flora- en faunawet.
Vissen
In de Wilhelminahaven zijn geen strikt beschermde vissoorten aangetroffen. Toch wordt op basis van gebiedskenmerken en biotoopeisen verwacht dat de beschermde Rivierdonderpad (Cottus perifretum) binnen het plangebied voorkomt: de basalten oeverbekleding vormt geschikt habitat. Onder andere door de schuilmogelijkheden tussen de blokken.
De Rivierdonderpad wordt vermeld in tabel 2 van de Flora- en faunawet en kan tijdens het vissen gemist zijn omdat de elektrische spanning te zwak is om tussen de basaltblokken door te dringen.
Aanwezigheid van andere beschermde vissoorten kan op basis van biotoopeisen en verspreidingsgegevens uitgesloten worden. Wel zijn tijdens het onderzoek in de Wilhelminahaven vier exemplaren van de algemeen voorkomende vissoort Blankvoorn (Rutilus rutilus) aangetroffen.
Overig
Naast de blankvoorns zijn ook algemeen voorkomende zoetwaterslakken gevangen: vier exemplaren van de Stompe moerasslak (Viviparus viviparus), één Posthoornslak (Planorbarius corneus) en drie exemplaren van de Ovale poelslak (Radix ovata).
4.6.3 Conclusie
Op locaties waar mogelijk vleermuizen verblijven dient voorafgaand aan eventuele sloopwerkzaamheden vooraf nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. De kraaiennesten kunnen echter jaarrond beschermd zijn indien deze gebruikt worden door vogels met een vaste verblijfplaats. Wanneer de wilgen gekapt moeten worden, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen dan wel uit te sluiten of de nesten gebruikt worden door vogels met een vaste verblijfplaats.
Voor alle vogelsoorten geldt dat rekening gehouden dient te worden met het broedseizoen. Binnen deze periode (globaal van 15 maart tot en met 15 juli), maar ook daarbuiten, mogen broedende vogels, hun nesten of jongen niet verstoord worden door werkzaamheden. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden niet in de broedtijd van vogels uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, moet door een deskundige vastgesteld worden dat op het moment van de werkzaamheden geen sprake is van broedgevallen.
Indien de Wilhelminahaven (gedeeltelijk) gedempt wordt (na toepassing wijzigingsbevoegdheid), zullen de groeiplaatsen van de Tongvaren vernietigd worden. De plant staat vermeld in tabel 2 van de Flora- en faunawet. Om deze reden dient een ontheffing aangevraagd te worden, tenzij er een goedgekeurde gedragscode van toepassing is en/of er maatregelen genomen worden die een wezenlijke nadelige invloed op de soort voorkomen.
Bij uitvoering van de demping dient ook nader onderzoek naar de vissen plaats te vinden.
4.7 Geluid
4.7.1 Regelgeving en beleid
Algemeen
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.
De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidzone) langs wegen. Binnen deze geluidzone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied.
De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen.
De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidzone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidzone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Door het plangebied loopt een stamlijn. Deze lijn wordt gebruikt voor aan- en afvoer van goederen voor een beperkt aantal bedrijven. De stamlijn sluit via het gebied Maasterras en het emplacement ter hoogte van de Weeskinderendijk aan op het landelijke spoorwegnet.
De lijn valt buiten de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.
Beleid hogere waarden
Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.
Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:
woningen dienen in principe een geluidluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidluwe zijde, een zijde waarvan de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.
het geluidniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidbelasting op de als geluidluw aangemerkte gevel.
elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogste geluidbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidbelaste zijde gesitueerd.
4.7.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of de aanleg van nieuwe wegen mogelijk gemaakt.
Wel is meegenomen de verbreding van de Mijlweg tussen de Van Leeuwenhoekweg en het Glazenplein. Hiervoor is een projectprocedure doorlopen. In het kader van die procedure is aandacht geschonken aan het aspect verkeerslawaai, met name voor de woningen aan de 1e Tolstraat. Uit onderzoek bleek dat de al hoge geluidbelasting van de Mijlweg en de A16 door de wegverbreding verder zou toenemen. Op grond hiervan is besloten de woonfunctie aan de 1e Tolstraat te beëindigen.
Inmiddels zijn de betreffende woningen aangekocht en gesloopt. De uitvoering van de verbreding van de Mijlweg is gestart.
Industrielawaai
Inleiding
Het Zeehavengebied maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt/Dordt-West, gelegen in Zwijndrecht en Dordrecht. Het gezoneerde industrieterrein is bij Koninklijk Besluit van 19 april 1991 als zodanig bestemd en beoogt ruimte te bieden aan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers. Rondom dit industrieterrein is een geluidzone vastgesteld. Buiten deze geluidzone mag de geluidbelasting vanaf het gezoneerde industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen de geluidzone bevinden zich woningen. Voor een deel van deze woningen gelden hogere waarden.
In februari 2008 is het Zonebeheerplan Groote Lindt/Dordt-West in werking getreden. Dit zonebeheerplan heeft tot doel om de zone te bewaken, de beschikbare geluidruimte te verdelen en het zonebeheer zorgvuldig uit te voeren. Het zonebeheerplan wordt gehanteerd bij vergunningverlening. Daarbij wordt getoetst aan het geluidbudget zoals dat in het zonebeheerplan is vastgelegd.
De afgelopen jaren is gebleken dat de juridische basis voor deze toets onvoldoende is. Vanuit de Wet milieubeheer dient met name de geluidzone in acht te worden genomen. Over de verdeling van de beschikbare geluidruimte heeft zich het idee ontwikkeld dat dit veeleer een ruimtelijk vraagstuk is. Daarmee is het bestemmingsplan het aangewezen document om de verdeling van geluid vast te leggen. In dit bestemmingsplan beogen we de verdeling van geluidruimte voor het Zeehavengebied vast te leggen conform het in 2008 in werking getreden Zonebeheerplan Groote Lindt/Dordt-West.
Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan zal de geluidverdeling van het Zonebeheerplan worden ingetrokken. De geluidverdeling van het Zonebeheerplan blijft van kracht voor de overige delen van het gezoneerde industrieterrein tot het moment waarop ook daar de verdeling van geluidruimte in de betreffende bestemmingsplannen is vastgelegd.
Juridische aspecten
Zonebewaking
Zonebewaking richt zich op het voorkomen van overschrijdingen van grenswaarden, te weten de voorkeursgrenswaarde op de zonegrens en hogere waarden. Zonebewaking is gebaseerd op de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (voorheen milieubeheer). Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidzone vastgesteld en zijn hogere waarden vastgesteld voor (een deel van) de woningen binnen de geluidzone. Op grond van de Wabo (voorheen de Wm) wordt bij vergunningverlening de voorkeursgrenswaarde op de zonegrens (en de hogere waarden) in acht genomen. Zonebewaking is geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
Verdeling geluidruimte
De verdeling van geluidruimte op het industrieterrein zelf wordt niet geregeld in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. Een regeling hiervoor is echter noodzakelijk voor een duurzame invulling van het industrieterrein. Zonder een regeling geldt “wie het eerst komt, die het eerst maalt”. Dat kan tot gevolg hebben dat delen van het industrieterrein niet of onvoldoende benut worden. Daarnaast leidt dit tot grote onzekerheid voor ondernemers. Met name bij wijzigingen in activiteiten is op voorhand geen zekerheid over het te verkrijgen geluidbudget. Ook dit kan leiden tot ongewenste gevolgen voor het industrieterrein.
Dit bestemmingsplan voorziet in een dergelijke regeling. De verdeling van geluid wordt op grond van de Wro ruimtelijk geordend en vastgelegd. Daarmee wordt voorzien in een duurzame en goede ruimtelijke invulling van het industrieterrein.
Geluidverdeling
In dit bestemmingsplan wordt de verdeling van de beschikbare geluidruimte vastgelegd. Daarmee is op voorhand duidelijk welk geluidbudget er voor een bepaald bouwperceel beschikbaar is. Daarmee is bovendien verzekerd dat er voor elk bouwperceel een geluidbudget beschikbaar is. De verdeling van de beschikbare geluidruimte wordt in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
Voorgeschiedenis
In 1991 is de geluidzone vastgesteld. In 2004 bleek dat er sprake was van overschrijding van grenswaarden. Tegelijkertijd was een fors deel van het industrieterrein niet of onvolledig in gebruik. In 2005 is gestart met de aanpak van de geluidproblematiek.
Maatgevende bedrijven zijn onderzocht en vergunningen zijn aangepast. Het zonebeheer is op orde gebracht en er is een zonebeheerplan opgesteld dat begin 2008 in werking is getreden. Bij het opstellen van een geluidverdeling bleek dat bestaande (en vergunde) activiteiten en de beoogde revitalisering niet inpasbaar waren.
Op onderdelen bleek de geluidzone (inclusief hogere waarden voor woningen daarbinnen) zoals die in 1991 was vastgelegd niet te voldoen. In het zonebeheerplan is bij de geluidverdeling de vergunde geluidruimte in kaart gebracht en resteerde slechts in beperkte mate geluidruimte voor de beoogde revitalisering.
Daarop is een traject gestart voor het herzien van de geluidzone en hogere waarden voor woningen binnen de geluidzone. Dat traject is afgerond. De geluidruimte voor de beoogde revitalisering is daarmee nu ook beschikbaar.
De geluidzone en de hogere waarden zijn dus afgestemd op de voor de geluidverdeling benodigde geluidruimte. Er resteert daarmee vrijwel geen extra of vrije geluidruimte. Er wordt een kleine marge gehanteerd voor onvoorziene zaken zoals bijvoorbeeld reflectie en afscherming van gebouwen.
Emissie en immissie
Er zijn in het zonebeheer twee manieren om een geluidbudget vast te leggen, in emissie en in immissie. Emissie zegt iets over de hoeveelheid geluid die op een bouwperceel geproduceerd mag worden. Immissie zegt iets over de hoeveelheid geluid waarmee de omgeving belast mag worden. Een immissiebijdrage is nauwkeuriger als het er om gaat de totale hoeveelheid geluidruimte te verdelen. Het voordeel van het werken met een immissiebijdrage per deelgebied is ook dat deze werkwijze vanzelf bijdraagt aan inwaartse zonering.
Daarmee wordt bedoeld dat de grootste geluidproductie zoveel mogelijk centraal in het gebied wordt gesitueerd en de minste geluidproductie juist aan de randen van het gebied. Op deze manier kan de maximale hoeveelheid geluid (en daarmee activiteiten) binnen het gezoneerde terrein worden ingepast.
Om bovenstaande redenen is bij de geluidverdeling gekozen voor het vastleggen van een geluidbudget in een immissiebijdrage. De immissiebijdrage is gerelateerd aan de buitengrens van de geluidzone en de bij het zonebeheer gehanteerde 26 zonepunten (figuur 1.).
< invoegen figuur 1 >
Omdat de immissiebijdrage van een bouwperceel niet goed zichtbaar is te maken, is een indicatieve emissiewaarde per vierkante meter bepaald. In bijlage 1 van de regels zijn de deelgebieden binnen het gezoneerde industrieterrein kort beschreven met daarbij de indicatieve emissiewaarde per vierkante meter. Aan de hand hiervan is eenvoudig een eerste indruk te krijgen van het beschikbare geluidbudget voor een bepaald bouwperceel en hoe zich dat verhoudt tot andere delen van het industrieterrein. Dit is slechts indicatief. Het specifieke geluidbudget voor een bouwperceel wordt bepaald aan de hand van de immissiebijdragen uit bijlage 2 van de regels.
Geluidverdeling
De verdeling van geluidruimte is overgenomen uit het zonebeheerplan dat begin 2008 in werking is getreden. Op basis van het bestaande gebruik en de geplande ontwikkelingen is het gezoneerde industrieterrein in deelgebieden verdeeld en is een immissiebijdrage per vierkante meter per deelgebied bepaald.
In figuur 2 zijn de deelgebieden weergegeven. In bijlage 1 is bij deze tekening ook een typering van de deelgebieden beschreven.
In bijlage 2 is de immissiebijdrage per deelgebied weergegeven. Deze is als immissiebijdrage per vierkante meter weergegeven. Aan de hand van deze bijdrage per vierkante meter is het geluidbudget van een bouwperceel te bepalen. Deze immissiebijdrage wordt gehanteerd als het beschikbare geluidbudget voor het bouwperceel en dat is waaraan getoetst wordt bij het bestemmingsplan.
figuur 2
Geluidruimte voor de ontwikkelingslocaties en de Wilhelminahaven
Bij de verdeling van de geluidruimte is rekening gehouden met de ontwikkelingslocaties van het Masterplan Revitalisering Zeehavengebied Dordrecht. Dit Masterplan is op 22 mei 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. De ontwikkelingslocaties ZHD, voormalig NS-terrein, PWA-kade en achterterrein, Kop van de Kilkade en Duivelseiland zijn verwerkt in de verdeling van geluidruimte.
De betreffende immissiebijdrage per vierkante meter voor deze deelgebieden is opgenomen in bijlage 2.
Voor een deel van de Wilhelminahaven is een demping voorzien. Voor dit nieuwe deel van het industrieterrein is een geluidbudget gereserveerd. Demping is mogelijk met toepassing van een in de regels opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Daarbij wordt de bestemming Water-Haven omgezet in de bestemming Bedrijf-1. Bij toepassing van die wijzigingsbevoegdheid zal tevens het geluidbudget voor de betreffende gronden worden vastgesteld.
Planregels
Bovenstaande geluidverdeling is op de plantekening aangeduid als gezoneerd industrieterrein.
In de planregels zijn voor de aanduiding "zone geluidverkaveling" regels opgenomen voor de verdeling van de beschikbare geluidruimte.
Allereerst is geregeld hoe het geluidbudget wordt bepaald. Dat gebeurt aan de hand van de in bijlage 1 onderscheiden deelgebieden. In bijlage 2 is per deelgebied de immissiebijdrage per vierkante meter opgenomen. Aan de hand daarvan kan het geluidbudget voor een bouwperceel worden bepaald, weergegeven als equivalent geluidniveau in dB(A) en gerelateerd aan de 26 zonepunten, volgens de formule Lbouwperceel = Lw + 10logN. Lbouwperceel staat daarbij voor het geluidbudget (per zonepunt); Lw staat voor het equivalent geluidniveau per vierkante meter opgenomen in bijlage 2; N staat voor het aantal vierkante meters.
Het geluidbudget wordt bepaald als een immissiebijdrage op de 26 zonepunten rondom het industrieterrein. Daarbij zal het in veel gevallen zo zijn dat de immissiebijdrage op de ver weg gelegen zonepunten erg laag en te verwaarlozen is.
Om te voorkomen dat er problemen met de inpassing ontstaan bij verwaarloosbare immissiebijdragen is een ondergrens bepaald (rapportage Peutz d.d. 28 februari 2012). Die ondergrens is bepaald op 17 dB(A). Als de geluidruimte, op basis van bijlage 2 bepaald, op één of meer zonepunten beneden de 17 dB(A) ligt, dan mag voor die betreffende zonepunten 17 dB(A) worden aangehouden.
In een gebruiksregel is vervolgens vastgelegd dat het geluidbudget niet mag worden overschreden. Dit geldt in beginsel voor alle bedrijfsactiviteiten, ook die niet worden aangemerkt als activiteiten die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken.
In de huidige situatie is dit vastgelegd in vergunningvoorschriften en de daarbij behorende akoestische onderzoeken. Bij een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning moet de aanvrager met een akoestisch onderzoek aantonen dat het geluidbudget voor het betreffende bouwperceel niet wordt overschreden. Daarbij geldt dat het totaal van aan het bouwperceel toe te rekenen geluid wordt meegerekend, ook bijvoorbeeld de laad- en losactiviteiten bij schepen aan de kade van een bouwperceel.
Een uitzondering wordt gemaakt voor Barim type B-bedrijven. Veel van deze bedrijven zijn akoestisch niet relevant. In die gevallen willen we voorkomen dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, een inpassingstoets moet plaatsvinden en dat maatwerkvoorschriften moeten worden opgelegd. We zoeken daarbij aansluiting bij het standaardvoorschrift voor geluid uit het Activiteitenbesluit. Wanneer een Barim type B-bedrijf zonder akoestisch onderzoek aannemelijk kan maken dat de totale geluidemissie vanaf het bouwperceel de 93 dB(A) niet overschrijdt, dan hoeft dit bedrijf niet over een akoestische rapportage te beschikken. Ook voor deze bedrijven geldt wel het ten hoogste toegelaten geluidbudget.
Hierboven is al vermeld dat er met de verdeling van de geluidruimte vrijwel geen extra of vrije geluidruimte resteert. Het kan echter voorkomen dat een gebruiker van een bouwperceel net niet uitkomt met het ten hoogste toegelaten geluidbudget. In de planregels is een regeling opgenomen om af te kunnen wijken van de gebruiksregel, waarmee een hoger geluidbudget op een bouwperceel kan worden toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen onder de voorwaarden zoals onder artikel 20.2.4 opgenomen.
In de planregels is ook een regeling opgenomen voor het verhogen van het geluidbudget voor een bouwperceel, gelijktijdig met het verlagen van het geluidbudget van een ander bouwperceel. Het college kan de verdeling van geluidruimte wijzigen onder de voorwaarden zoals in artikel 20.2.6 opgenomen.
Tot slot is in de planregels een regeling getroffen voor het slopen van grote gebouwen. Voor een dergelijke sloop is een vergunning nodig om af te wijken van het bestemmingsplan. Het doel hiervan is te voorkomen dat gebouwen worden gesloopt die voor het geluid van andere bedrijven een voor geluid afschermende werking hebben. Deze regeling is beperkt tot gebouwen met een bouwhoogte van meer dan 6 meter of een breedte van meer dan 10 meter.
Een onderzoek naar de geluideffecten van het slopen van gebouwen, zoals bedoeld in artikel 20.2.6 onder lid 2.a, kan worden uitgevoerd door de zonebeheerder. Onderzoek naar compenserende voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 20.2.6 onder lid 2.b moet door de aanvrager worden uitgevoerd.
4.7.3 Conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan spelen verkeerslawaai en spoorweglawaai geen rol.
Voor industrielawaai wordt een regeling opgenomen waarmee een juridische grondslag ontstaat voor verdeling van de beschikbare geluidruimte.
4.8 Groen
4.8.1 Regelgeving en beleid
In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan en de Nota Parken zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.
De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.
Parken zijn de kern van het openbaar groen en vaak ook het openbaar gebied. Het groengebied Louter Bloemen wordt in de Nota Parken aangemerkt als park. Het gebied wordt gekenmerkt door de waardevolle monumentale bomen en de groenkwaliteit temidden van het industriegebied, waarbij de kleinschaligheid, ontoegankelijkheid en het medegebruik door het dierenasiel van invloed zijn op de kwaliteit.
Louter Bloemen is als zodanig vermeld in de Stedelijke Ecologische Structuur. De bomen in dit gebied en de boombeplanting in de middenberm van de Nijverheidsstraat zijn vermeld op de Bomenlijst.
4.8.2 Onderzoek
Ook qua beheer van groen zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
4.8.3 Conclusie
Het bestemmingsplan gaat uit van handhaving van het groengebied Louter Bloemen, met dien verstande dat het aanwezige dierenasiel een positieve bestemming krijgt.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Regelgeving en beleid
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005.
De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:
het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;
er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;
het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
4.9.2 Onderzoek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit beschouwd en zijn de effecten van de nieuwe planontwikkeling op de luchtkwaliteit berekend. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in de Rapportage Luchtonderzoek Bestemmingsplan Zeehavengebied Dordrecht (Milieudienst, 12 mei 2009). De uitkomsten zijn getoetst aan de grenswaarden zoals die worden gedefinieerd in de Wet milieubeheer (11 oktober 2007). Daarnaast is in de beoordeling betrokken het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, juni 2008), waarin de Zeehaven als “in betekenende mate” (IBM) project is opgenomen en het Regionaal Programma Luchtkwaliteit 2006-2015, waarin de maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit zijn opgenomen. Deze maatregelen zijn ook onderdeel van het NSL.
Voor de opzet van het onderzoek en de gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar de rapportage van de Milieudienst.
Huidige situatie
In de huidige situatie wordt ter hoogte van het Glazenplein de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie voor NO2 (40 µg/m3) overschreden. De plandrempel voor NO2 (46 µg/m3) wordt alleen ter plaatse van de tunnelmond (buiten het plangebied) overschreden.
Binnen het beschouwde gebied wordt nergens de jaargemiddelde concentratie voor PM10 (40 µg/m3) overschreden. Ter hoogte van de tunnelmond wordt wel de norm voor het aantal dagen boven de 24-uursgemiddelde concentratie overschreden.
Autonome ontwikkeling
Bij een autonome ontwikkeling doen zich in de jaren 2015 en 2020 geen overschrijdingen meer voor van de jaargemiddelde concentratie voor NO2 (40 µg/m3). Dat geldt ook voor PM10.
Planontwikkeling
De beoogde planontwikkeling leidt tot een verhoging van de jaargemiddelde concentratie voor NO2 in een omvang tussen 0,4 en 1,2 µg/m3 in 2015 en van circa 0,4 µg/m3 in 2020. Dit is een verhoging “in betekende mate”. Wel is het zo dat in de berekende jaren 2015 en 2020, ook met de planontwikkeling meegerekend, er geen overschrijdingen zijn van de jaargemiddelde concentratie voor NO2.
Voor PM10 geldt dat de planontwikkeling tot een heel geringe verhoging van de concentraties leidt, zowel voor 2015 als 2020 niet in betekende mate en zonder dat ergens de grenswaarden worden overschreden.
NSL en Regionaal Programma Luchtkwaliteit
Op grond van de saneringstool van het NSL zijn de Mijlweg en de Laan der Verenigde Naties als aandachtspunten benoemd waar de concentratie NO2 groter is dan 38 µg/m3. De uitkomsten van het onderzoek van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, dat als een aanvulling of detaillering van de saneringstool wordt beschouwd, komen hiermee overeen. De uitkomsten liggen iets lager.
Onderdeel van het NSL, en opgenomen vanuit het Regionaal Programma Luchtkwaliteit 2006-2015, zijn maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Die maatregelen zijn gericht op het terugdringen van de NO2-concentratie, als de meest kritische parameter. Regionale en lokale generieke maatregelen geven in 2015 naar verwachting een verlaging van de NO2-concentratie van 0,47 µg/m3. Alle verkeersmaatregelen rondom het Glazenplein (inclusief de verbreding van de Mijlweg) leiden naar verwachting tot een verlaging van de NO2-concentratie van 2 µg/m3). Deze gebiedsmaatregelen voorzien ruimschoots in de compensatie van de toename van luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van de beoogde planontwikkeling.
4.9.3 Conclusie
De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van luchtkwaliteit.
4.10 Verkeer en vervoer
4.10.1 Regelgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.
Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.
4.10.2 Onderzoek
De verkeersstructuur kan worden verklaard uit de geleidelijke ontwikkeling van het plangebied in de vorige eeuw, waarbij de ligging direct westelijk van de A16 een belangrijk gegeven is. Een goede ontsluiting op deze belangrijke noord-zuidverbinding in het landelijke hoofdwegennet draagt bij aan het functioneren van het voor Dordrecht en de regio belangrijke werkgelegenheidsgebied.
De route Mijlweg - Rijksstraatweg ligt westelijk van en parallel aan de A16. Aan de noordzijde komt de route uit op het Glazenplein, dat niet alleen aansluit op het locale hoofdwegennet, maar ook rechtstreeks aansluiting geeft op de A16.
De verkeersafwikkeling laat te wensen over. Regelmatig ontstaan in de spitsuren problemen, waaronder in de Drechttunnel, veroorzaakt door onvoldoende verkeersdoorstroming op het Glazenplein en het noordelijk deel van de Mijlweg. Aanpassing van het Glazenplein en verbreding van de Mijlweg tot aan de Van Leeuwenhoekweg moeten hier een oplossing bieden.
Aan de zuidzijde eindigt de route bij het knooppunt N3-A16, dat van belang is voor verkeer naar/uit het zuiden en oosten (via N3en A15) van het land.
Alle deelgebieden zijn direct of indirect ontsloten via de Mijlweg-Rijksstraat
De belangrijkste wegen in het gebied zijn voorzien van een fietspad of -strook, die bijdragen aan het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer. De fietsbrug over de A16 ter hoogte van de Woonboulevard en het viaduct in de Copernicusweg zorgen voor goede oost-west verbindingen met de oostelijk van de A16 gelegen woonwijken.
4.10.3 Conclusie
De aanwezige wegenstructuur blijft op grond van het het bestemmingsplan ongewijzigd.
4.11 Water
4.11.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water.
De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Beleidslijn Grote rivieren
Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn “Grote rivieren”. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden.
Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”.
Het toepassingsgebied van de Beleidslijn grote rivieren omvat het gehele rivierbed, waarvoor de vergunningplicht ingevolge artikel 1a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) van toepassing is. In deze wet worden de rivieren, behorende tot de wateren in beheer bij het Rijk, begrensd door de buitenkruinlijn van de primaire waterkering in de zin van de Wet op de waterkering dan wel, waar zodanige waterkering ontbreekt door de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijn van de hoogwaterkerende gronden.
De gebieden als bedoeld in artikel 6.16 van de Waterregeling zijn gedeelten van het rivierbed waar op basis van rivierkundige gronden en via een algemene maatregel van bestuur het vergunningenregime van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken niet van toepassing is. Deze aanduiding betekent dat de betreffende gebieden vanuit rivierkundig oogpunt (vanuit het rivier- en stroombelang) minder van belang worden geacht. Bescherming van dat belang door middel van een vergunningstelsel is daarmee niet noodzakelijk.
De overwegingen die hebben geleid tot het aanwijzen van deze gebieden maken duidelijk dat deze gebieden voor het realiseren van de doelstellingen van deze beleidslijn feitelijk geen rol spelen. Daarom vallen deze gebieden – ondanks de ligging in het rivierbed – niet onder het toepassingsgebied van de Beleidslijn grote rivieren.
Deze gebieden blijven wel deel uit maken van het rivierbed. Dit betekent dat sommige van deze gebieden bij hoogwatersituaties onder water kunnen staan. Bouwen in deze, in het rivierbed gelegen artikel 2a-gebieden, geschiedt net als elders in het rivierbed op eigen risico. Ook hier is het Rijk niet aansprakelijk voor eventuele schade.
Het Zeehavengebied ligt binnen toepassingsgebied van de Beleidslijn. De Oude Maas, de Dordtsche Kil en Mallegat (noord) zijn aangeduid als "stroomvoerend regime".
De wateren binnen het havengebied zijn aangeduid als "artikel 2a Wbr" gebied
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land.
Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)
Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.
In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.
Het plangebied valt binnen dijkringgebied 22 waarbij de primaire waterkering volgens de Wet op de waterkering moet voldoen om een hoogwaterstand met een voorkomingskans van 1 maal per 2.000 jaar te kunnen weerstaan.
Waterkering
De ’s-Gravendeelsedijk, Van Leeuwenhoekweg, Mijlweg en Wieldrechtseweg fungeren als hoofdwaterkering. Verder bevindt zich ter hoogte van de Johan Wagenaarstraat /Diepenbrockweg een regionale waterkering (voorheen 'secundaire waterkering'). Met deze functie dient in het bestemmingsplan rekening te worden gehouden. Concreet betekent dit dat de waterkering een daarop gerichte bestemming verkrijgt. Deze bestemming valt samen met de overige bestemmingen die voor de zone van de waterkering gelden en wordt daarom aangeduid als een dubbelbestemming.
De dubbelbestemming “Waterstaat- Waterkering” houdt in dat bouwen alleen rechtstreeks is toegestaan als dit ten behoeve van de waterkering is. Bouwactiviteiten die ten dienste staan van de andere hier geldende bestemmingen zijn niet toegestaan, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen. De vergunning kan alleen worden verleend indien daardoor het belang van de waterkering niet in gevaar komt.
Voordat burgemeester en wethouders zo’n omgevingsvergunning verlenen wordt de beheerder van de waterkering, het Waterschap, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen omtrent de toelaatbaarheid van het bouwplan.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier.
Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
4.11.2 Onderzoek
Voorzover het bestemmingsplan in het toepassingsgebied van het Stedelijk Waterplan ligt, is in dat kader het nodige onderzoek verricht.
Het bestemmingsplan Zeehavens brengt geen wijziging in de bestaande ligging en afmetingen van de Oude Maas, Dordtsche Kil en de havenbekkens.
Het bestemmingsplan voorziet wel in de mogelijkheid om een deel van de Wilhelminahaven te dempen. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voorzover nodig zullen te zijner tijd bij toepassing van die wijzigingsmogelijkheid de noodzakelijke onderzoeken worden uitgevoerd.
4.11.3 Conclusie
Het stedelijk waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het Waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.
Voorzover het plangebied buiten de hoofdwaterkering ligt is Rijkswaterstaat bevoegd gezag, waarmee tijdens de voorbereiding van het plan overleg heeft plaatsgevonden.