direct naar inhoud van Regels

Zeehavens Dordrecht

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0505.BP177Zeehavens-3003

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

 

20.1 milieuzonering

 

20.1.1 Milieucategorieen

  1. Voor de milieuzonering gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bedrijf t/m categorie 3.2' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bedrijf t/m categorie 4.1' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 t/m 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bedrijf t/m categorie 4.2' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 t/m 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bedrijf t/m categorie 5.1' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 t/m 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bedrijf t/m categorie 5.2' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 t/m 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.

  1. Op bouwpercelen aangewezen voor meerdere milieucategorieën, zijn bedrijven toegestaan tot de op dat perceel ten hoogste toegelaten milieucategorie, met dien verstande dat bij de situering van de verschillende bedrijfsonderdelen de voor het bouwperceel geldende milieuzones in acht genomen moeten worden.

 

20.1.2 Afwijkende milieucategorieen

In afwijking van lid 20.1.1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 6 t/m 11', tevens de volgende bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste de vermelde categorie:

-(sb-6):

Kreekweg 10

op- en overslag van rijst, granen, fijne zaden, peulvruchten en oliezaden in bulk

cat. 5.1

-(sb-7):

Kreekweg 11 en 10F

op- en overslag van kunstmeststoffen en overige bulk- en stukgoederen, alsmede het blenden/mengen en afzakken van kunstmeststoffen

cat. 5.1

-(sb-8):

Wieldrechtseweg 35

op- en overslag van vloeibare aardolieproducten en plantaardige olie;

cat. 5.3

-(sb-9):

Wieldrechtseweg 37

fabricage van smeerolie en koelvloeistoffen

cat. 5.1

-(sb-10):

Wieldrechtseweg 39

fabricage van smeerolie

cat. 5.3

-(sb-11):

Wieldrechtseweg 50

op- en overslag van vloeibare (chemische) producten en afvalstoffen

cat. 5.3

-(sb-12):

Mijlweg 77

productie grondstoffen voor broodsoorten en pasta's

cat. 4.1

-(sb-13):

's-Gravendeelsedijk 171-175 - Van Leeuwenhoekweg 5-7

  • op- en overslag van containers, stukgoederen en steenkool, staalschroot, afvalstoffen, piekijzer en bouwstoffen;

  • op- en overslag van en naar binnenvaartschepen, goederentreinen en vrachtwagens;

  • bewerking van aangevoerde producten

cat. 5.3

 

20.1.3 Afwijken van de milieucategorieen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1.1 ten behoeve van bedrijfsactiviteiten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn vermeld, of ten behoeve van activiteiten die in een hogere categorie zijn ingedeeld.

  2. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend:

  1. indien de betreffende bedrijfsactiviteit naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die ter plaatse krachtens lid 20.1.1 onder a zijn toegestaan;

  2. nadat advies is ingewonnen van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid.

 

20.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door het laten vervallen van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' als bedoeld in lid 20.1.2 indien de betreffende afwijkende bedrijfsactiviteiten gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één jaar zijn onderbroken of beëindigd.

 

 

20.2 gezoneerd industrieterrein

 

20.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding “zone geluidverkaveling” gelden, behalve de regels voor de daar geldende bestemmingen, tevens de volgende regels voor de verdeling van de beschikbare geluidruimte:

  1. binnen de aanduiding “zone geluidverkaveling” worden de in bijlage 1 aangegeven deelgebieden A t/m Q onderscheiden;

  2. in de deelgebieden A t/m Q wordt het geluidbudget, als bedoeld als bedoeld in artikel 1, onder 1.26, bepaald op basis van de in bijlage 2 vermelde ten hoogste toegelaten geluidimmissie per m2 op de aangegeven zonepunten;

  3. in gevallen waarin bij het bepalen van het geluidbudget als bedoeld onder b. de ten hoogste toegelaten geluidimmissie op één of meer zonepunten lager is dan 15 dB(A), geldt bij die zonepunten de waarde van 15 dB(A) als de toegelaten geluidimmissie.

 

20.2.2 Gebruiksregel

Ter plaatse van de aanduiding “zone geluidverkaveling” gelden voor het gebruik van gronden, inclusief alle daaraan toe te rekenen activiteiten zoals laad- en losactiviteiten van aan de kade liggende schepen, de volgende regels:

  1. het met toepassing van lid 20.2.1 onder b. bepaalde geluidbudget mag niet worden overschreden;

  2. bij aanvragen voor een omgevingsvergunning dient de aanvrager met een akoestisch onderzoek aan te tonen dat het krachtens lid 20.2.1 onder b. geldende geluidbudget niet wordt overschreden.

 

20.2.3 Uitzonderingsregel

Het bepaalde in lid 20.2.2 onder b. is niet van toepassing indien het een inrichting type B als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer betreft en het bedrijf zonder akoestisch onderzoek aannemelijk kan maken dat de totale geluidemissie vanaf het bouwperceel ten hoogste 93 dB(A) bedraagt.

 

20.2.4 Bestaand geluidbudget

  1. In de gevallen waarin op de dag van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, op grond van een onherroepelijke vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aan een bestaande inrichting een hoger geluidbudget is toegekend dan het met toepassing van lid 20.2.2 voor die inrichting bepaalde geluidbudget, geldt het krachtens die vergunning toegekende geluidbudget als maximaal toelaatbaar.

  2. Het bepaalde onder 1. vervalt indien de activiteiten van een bestaande inrichting zodanig wijzigen dat daarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nodig is en blijkt dat alsnog kan worden voldaan aan het met toepassing van lid 20.2.2 voor de inrichting bepaalde geluidbudget.

 

20.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder a. voor het toestaan van een groter geluidbudget.

  2. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de bedrijfseconomische noodzaak voor het verhogen van het geluidbudget is aangetoond;

  2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:

  1. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een hoger geluidbudget noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient het gewenste geluidbudget te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;

  2. door het toestaan van een hoger geluidbudget de (voorkeurs-)grenswaarde op de grens van de geluidzone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen, niet worden overschreden;

  3. door het toestaan van een hoger geluidbudget de beschikbare geluidbudgetten voor de overige bouwpercelen niet wordt beperkt.

 

Alvorens omtrent het afwijken van de gebruiksregels te beslissen winnen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

20.2.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

20.2.6.1 Omgevingsvergunning voor slopen

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen.

 

20.2.6.2 Uitzonderingsregel

In afwijking van bepaalde in lid 20.2.6.1 is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist indien:

  1. de hoogte van te slopen gebouwen niet meer bedraagt dan 6 meter;

  2. de gevellengte van te slopen gebouwen niet meer bedraagt dan 10 meter.

 

20.2.6.3 Toetsingskader en voorwaarden

  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.2.6.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de sloop van het bouwwerk geen toename van de geluidsbelasting geeft op de geluidzone, dan wel op de bestaande en geprojecteerde woningen binnen de geluidzone, of;

  2. zekerheid is verkregen dat na de sloop geluidafschermende voorzieningen worden gerealiseerd waardoor de geluidsbelasting op de geluidzone, dan wel op de bestaande en geprojecteerde woningen binnen de geluidzone gelijk blijft of afneemt.

  1. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden om het bepaalde onder 1.b. zeker te stellen.

  2. Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen winnen Burgemeester en wethouders advies in bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

20.2.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verhogen van het geluidbudget van een bouwperceel binnen de aanduiding “gezoneerd industrieterrein” en het gelijktijdig verlagen van het geluidbudget van een ander bouwperceel binnen die aanduiding indien:

  1. de bedrijfseconomische noodzaak voor verhoging van het geluidbudget is aangetoond en het duurzaam bedrijfseconomisch functioneren voor het bouwperceel met het te verkleinen geluidbudget wordt gewaarborgd;

  2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:

  1. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een hoger geluidbudget noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient het gewenste geluidbudget te worden aangegeven, alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;

  2. door het toestaan van een hoger geluidbudget, de (voorkeurs-)grenswaarde op de grens van de geluidzone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen, niet wordt overschreden.

  1. Alvorens omtrent wijziging van het bestemmingsplan te beslissen winnen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

 

20.3 veiligheidszone - bevi

 

20.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – bevi” gelden, behalve de regels voor de daar geldende bestemmingen, tevens de volgende regels:

  1. havengebonden risicovolle activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de individuele 10-6 contour van een risicovolle inrichting niet buiten de aanduiding “veiligheidszone – bevi” mag liggen;

  2. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;

  3. beperkt kwetsbare objecten zijn niet toegestaan, met dien verstande dat dit niet geldt voor:

  1. aanwezige beperkt kwetsbare objecten;

  2. nieuwe beperkt kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met het gebied, met dien verstande dat functies specifiek voor minder zelfredzame personen niet zijn toegestaan;

  1. het totale groepsrisico van alle risicovolle activiteiten van een inrichting binnen de aanduiding “veiligheidszone – bevi” mag:

  1. ter plaatse van woningen ten aanzien van omwonenden in het invloedsgebied niet meer dan 0,75 maal de oriënterende waarde bedragen;

  2. in het invloedsgebied als geheel maar buiten de veiligheidszone niet meer dan de oriënterende waarde bedragen.

 

20.3.2 Afwijken van veiligheidszone - bevi

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 20.3.1 onder b., met dien verstande dat voorafgaand advies wordt ingewonnen bij de Regionale Brandweer en dat advies wordt meegenomen in de belangenafweging;

  2. artikel 20.3.1 onder d., met dien verstande dat voorafgaand advies wordt ingewonnen bij de Regionale Brandweer, dit advies wordt meegenomen in de belangenafweging en uit die belangenafweging blijkt dat het groepsrisico aanvaardbaar is.

 

20.3.3 Nadere eisen veiligheidszone - bevi

Binnen de aanduiding “veiligheidszone – bevi” kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan bebouwing in die zin dat het luchtbehandelingssysteem van gebouwen in geval van een calamiteit met één handeling kan worden uitgezet.