HOOFDSTUK 1 |
INLEIDENDE REGELS
|
|
In deze regels wordt verstaan onder:
|
Artikel 1 |
Begrippen
|
1.1 |
Plan:
|
|
het bestemmingsplan Schenkel-Noord van de gemeente Capelle aan den IJssel, bestaande uit een toelichting, regels en verbeelding;
|
1.2 |
Aan- en uitbouw:
|
|
een gebouw in één bouwlaag dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat wat afmetingen en functie betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en aan dat hoofdgebouw is vastgebouwd;
|
1.3 |
Aanduiding:
|
|
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
|
|
ingevolge de regels bepalingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
|
1.4 |
Aanduidingsgrens:
|
|
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
|
1.5 |
Aanduidingsvlak:
|
|
een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;
|
1.6 |
Aan huis gebonden beroep:
|
|
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat qua aard, ruimtelijke uitstraling en uitwerking in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede detailhandel;
|
1.7 |
Ambacht:
|
|
het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden met het ambacht;
|
1.8 |
Antenne (-installatie):
|
|
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten, schotelantennes, panelen en technische installatie(s);
|
1.9 |
Automatenhal/speelhal:
|
|
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen;
|
1.10 |
Bebouwing:
|
|
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
|
1.11 |
Bebouwingspercentage:
|
|
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en indien geen bouwvlak aanwezig is van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd. Indien geen bebouwingspercentage wordt aangegeven mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
|
1.12 |
Bestemmingsgrens:
|
|
een grens vormt van een bestemmingsvlak;
|
1.13 |
Bestemmingsvlak:
|
|
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
|
1.14 |
Bijgebouw:
|
|
een niet voor bewoning geschikt gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
|
1.15 |
Bouwen:
|
|
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
|
1.16 |
Bouwgrens:
|
|
de grens van een bouwvlak;
|
1.17 |
Bouwlaag:
|
|
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
|
1.18 |
Bouwperceel:
|
|
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
|
1.19 |
Bouwvlak:
|
|
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
|
1.20 |
Bouwwerk:
|
|
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
|
1.21 |
Carport:
|
|
Een bijgebouw, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig;
|
1.22 |
Detailhandel:
|
|
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen brandstoffen zijnde, aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen;
|
1.23 |
Evenementen:
|
|
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur;
|
1.24 |
Garage op eigen erf:
|
|
overdekte stalling voor motorvoertuigen, welke op hetzelfde perceel is gelegen als het hoofdgebouw;
|
1.25 |
Gebouw:
|
|
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
|
1.26 |
Hoofdgebouw:
|
|
een gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering dan wel gelet op de functie als het belangrijkste gebouw op een perceel valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
|
1.27 |
Hoogtescheidingslijn:
|
|
een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak, waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;
|
1.28 |
Horeca:
|
|
een bedrijf, dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse en af te halen maaltijden en zaalverhuur, met uitzondering van seksinrichtingen;
|
1.29 |
Maatschappelijke voorzieningen:
|
|
het verlenen van diensten in medische, sociale, educatieve, overheids, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van seksinrichtingen;
|
1.30 |
Nutsvoorzieningen:
|
|
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
|
1.31 |
Onderkomens:
|
|
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, zoals woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
|
1.32 |
Parkeergarage:
|
|
overdekte stalling voor meerdere motorvoertuigen, welke niet op eenzelfde perceel is gelegen als een woning;
|
1.33 |
Peil:
|
|
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
|
1.34 |
Scheidingslijn:
|
|
lijn welke op de verbeelding is aangegeven en de grens vormt tussen verschillende maximale hoogtematen en verschillende maximale bebouwingspercentages;
|
1.35 |
Seksinrichting en/of seksbedrijf:
|
|
een voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen;
|
1.36 |
Stedenbouwkundig beeld:
|
|
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa(’s) bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);
|
1.37 |
Straatmeubilair:
|
|
verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor het stallen van fietsen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede telefooncellen, abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;
|
1.38 |
Verbeelding:
|
|
de verbeelding van het bestemmingsplan Capelle aan den IJssel, genummerd 09S023BS, bestaande uit 1 kaartblad;
|
1.39 |
Vrijstaand bijgebouw:
|
|
Een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;
|
1.40 |
Watergang:
|
|
Een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
|
1.41 |
Weg:
|
|
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeervakken en -terreinen;
|
1.42 |
Woning:
|
|
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
|
Artikel 2 |
Wijze van meten
|
2.1 |
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
|
2.1.1 |
dakhelling:
|
|
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
|
2.1.2 |
goothoogte van een gebouw:
|
|
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
|
2.1.3 |
inhoud van een bouwwerk:
|
|
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
|
2.1.4 |
(bouw)hoogte van een bouwwerk:
|
|
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, lifthuizen, technische ruimtes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
|
2.1.5 |
oppervlakte van een bouwwerk:
|
|
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
|
2.1.6 |
hoogte van een windturbine:
|
|
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
|
2.2 |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
|
HOOFDSTUK 2 |
BESTEMMINGSREGELS
|
Artikel 3 |
Maatschappelijk
|
3.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
|
|
- een ziekenhuis;
- een instelling voor geestelijke gezondheidszorg;
- ter plaatse van de aanduiding parkeergarage: een parkeerdek;
- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding uitbreiding ziekenhuis: een uitbreidingsgebied voor het ziekenhuis;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen: zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, ontsluitingswegen en andere vergelijkbare voorzieningen.
|
3.2 |
Bouwregels
|
|
Op de als Maatschappelijk bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
|
3.2.1 |
Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht;
- de maximale goot- en nokhoogte van de hoofdgebouwen is op de verbeelding per aaneengesloten gronden aangegeven;
- het maximale bebouwingspercentage is op de verbeelding per bebouwingsvlak eventueel door hoogtescheidingslijnen begrensd, aangegeven;
- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding uitbreiding ziekenhuis is bebouwing toegestaan met een maximum van 10.000 m² bruto vloer oppervlak (b.v.o.) en ten hoogste 10 bouwlagen.
|
3.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht;
- de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan 0.3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
- de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk ten hoogste 3 en 5 m.
|
3.2.3 |
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen van het college bouw ziekenhuisvoorzieningen inclusief normcorrectie voor de minder gunstige ligging ten opzichte van het openbaar vervoer. Ter indicatie zijn in bijlage 1 van deze regels de normen per 1 januari 2009 opgenomen.
|
3.2.4 |
Bij het oprichten van gebouwen hoger dan 30 meter boven peil dient er een onderzoek te worden verricht naar het windklimaat. Burgemeester en wethouders verlenen pas een bouwvergunning indien middels onderzoek kan worden aangetoond dat er geen sprake is van windhinder.
|
Artikel 4 |
Sport
|
4.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
|
|
- sportvelden;
- maatschappelijke doeleinden ten behoeve van kinderopvang;
- evenementen, maximaal 12 per kalenderjaar;
- groenvoorzieningen voor minimaal 30% van de gronden die bestemd zijn voor Sport;
- gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden met daarbij behorende voorzieningen zoals een kantine, clubgebouwen, kleedruimten en tribunes;
- horeca, ondergeschikt aan en ten dienste van deze doeleinden;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen: zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en langszaamverkeer routes met bijbehorende wegen, paden en andere vergelijkbare voorzieningen.
|
4.2 |
Bouwregels
|
|
Op de als Sport bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
|
4.2.1 |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding per bouwvlak aangegeven;
- er mogen maximaal 3 bijgebouwen worden opgericht buiten de bouwvlakken mits:
|
|
- de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
|
|
- de inhoud per bijgebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt.
|
d. |
een gebouw is voorzien van een plat dak of de dakhelling van het gebouw bedraagt minimaal 35 graden en maximaal 65 graden.
|
4.2.2 |
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
|
|
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is ten hoogste 2 m;
- de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten is ten hoogste 20 m;
- de bouwhoogte van afscheidingsnetten en ballenvangers is ten hoogste 8 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is ten hoogste 3 m.
|
4.2.3 |
Voor het bouwen in nabijheid van waardevolle bomen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- Ter plaatse van de aanduiding ´waardevolle boom´ mag de afstand van enig bouwwerk tot het hart van deze boom of houtopstand gemeten op een hoogte van 1.30 m vanaf het maaiveld niet minder bedragen dan 5 m.
- Het bepaalde in lid a. is niet van toepassing indien:
- binnen de genoemde afstand van 5 m. reeds bebouwing voorkomt en na sloop van deze bestaande bebouwing nieuwe bebouwing wordt opgericht met een zelfde afstand tot de boom en een zelfde goot- en bouwhoogte, mits daarbij zodanige maatregelen worden getroffen, dat de betrokken houtopstand / boom niet wordt geschaad;
- een kapvergunning is verleend;
- de boom om andere, van overmacht getuigende redenen reeds eerder is geveld, danwel door een calamiteit teniet is gegaan.
|
4.2.4 |
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan de normen uit de Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel (februari 2006) die in bijlage 2 van deze regels zijn opgenomen.
|
4.3 |
Ontheffing van de bouwregels
|
4.3.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2.1 en toe te staan dat er een tennishal wordt opgericht met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 m en 10 m onder de voorwaarden dat:
|
|
- het maximale oppervlak van de tennishal 5.300 m² bedraagt;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- vormgeving;
- de verkeersveiligheid;
- sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|
4.3.2 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2.1 en toe te staan dat er een clubgebouw inclusief kantine en kleedruimten wordt opgericht met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 m en 8 m onder de voorwaarden dat:
|
|
- het maximale oppervlak van het clubgebouw 400 m² bedraagt;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- vormgeving;
- de verkeersveiligheid;
- sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|
4.3.3 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2.1 sub d en toe te staan dat er wordt afgeweken van de voorgeschreven dakhelling onder de voorwaarden dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
|
|
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- vormgeving;
- de verkeersveiligheid;
- sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|
4.3.4 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2.4 sub a indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een bomeneffectanalyse van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in ieder geval vereist indien:
|
|
- er sprake is van de aanduiding ´waardevolle boom´;
- er gegronde vermoedens bestaan dat het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden het voortbestaan van de betreffende boom of houtopstand/boom in gevaar kunnen brengen.
Artikel 5 |
Verkeer
|
5.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
|
|
- wegen en straten;
- voet- en fietspaden;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
|
5.2 |
Bouwregels
|
|
Op de als Verkeer bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
|
5.2.1 |
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ten hoogste 3 m is.
|
Artikel 6 |
Water
|
6.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
|
|
- water ten behoeve van de waterhuishouding;
- water ten behoeve van de aan- en afvoer, waterberging en sierwater;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: bruggen, duikers, visvlonders, andere vergelijkbare voorzieningen en groenvoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
|
6.2 |
Bouwregels
|
|
Op de als Water bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 6.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder.
|
6.2.1 |
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 m is.
|
Artikel 7 |
Woongebied
|
7.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
|
|
- wonen;
- maatschappelijke doeleinden ten behoeve van kinderopvang;
- verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, fiets en voetpaden;
- ter plaatse van de aanduiding monument: twee gemeentelijke monumenten;
- ter plaatse van de specifieke functieaanduiding van woongebied-kapsalon: één kapsalon;
- ter plaatse van de functieaanduiding gezondheidszorg: voor gezondheidszorg;
- ter plaatse van de functieaanduiding kantoor: één kantoor;
- ter plaatse van de functieaanduiding horeca: één horecagelegenheid;
- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding carport: een carport;
- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding garage op eigen erf: een garage;
- minimaal één parkeervoorziening op eigen terrein;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bruggen, duikers, visvlonders, water en andere vergelijkbare voorzieningen.
|
7.2 |
Bouwregels
|
|
Op de als Woongebied bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 7.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
|
7.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- als hoofdgebouw mogen, met uitzondering van de locaties met de in artikel 7.1 sub f, g en h genoemde functieaanduidingen, uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
- een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding per bouwvlak aangegeven;
- het hoofdgebouw is voorzien van een plat dak of de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 35 graden en maximaal 65 graden.
|
7.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen minimaal op 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 5 m bedragen;
- bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn voorzien van een plat dak of de dakhelling van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bedraagt minimaal 35 graden en maximaal 65 graden;
- de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan 0.3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
- de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen, danwel 50 m² indien het zij- en achtererf groter zijn dan 150 m².
|
7.2.3 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
|
|
- aan- en uitbouwen voor de voorgevel zijn slechts toegestaan daar waar dit op de verbeelding met een maatvoeringsvlak is aangegeven;
- de maximale goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen, die zijn gelegen voor de voorgevel, is op de verbeelding aangegeven;
- de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- aan- en uitbouwen zijn voorzien van een plat dak of de dakhelling van aan- en uitbouwen bedraagt minimaal 35 graden en maximaal 65 graden;
- de breedte van aan- en uitbouwen voor de voorgevel mag ten hoogste 50% bedragen van de totale breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
|
7.2.4 |
Voor het bouwen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding carport gelden de volgende bepalingen:
|
|
- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding carport is per hoofdgebouw ten hoogste één carport toegestaan;
- de goot- en bouwhoogte van de carport bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- het oppervlak van de carport bedraagt maximaal 20 m².
|
7.2.5 |
Voor het bouwen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding garage op eigen erf gelden de volgende bepalingen:
|
|
- ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding garage op eigen erf is per hoofdgebouw ten hoogste één garage toegestaan;
- de goothoogte van de garage bedraagt ten hoogste 3 m;
- de bouwhoogte van de garage bedraagt ten hoogste 5 m;
- het oppervlak van de garage bedraagt maximaal 20 m²;
- de garage is voorzien van een plat dak of de dakhelling van de garage bedraagt minimaal 35 graden en maximaal 65 graden.
|
7.2.6 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
|
|
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 1 meter achter de voorgevel is ten hoogste 1 m;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 1 meter achter de voorgevel is ten hoogste 2 m;
- de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten is ten hoogste 9 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is ten hoogste 3 m;
- de oppervlakte van een parkeervoorziening op eigen terrein is minimaal 14 m².
|
7.2.7 |
Voor het bouwen in de nabijheid van waardevolle bomen gelden de volgende bepalingen:
|
|
- Ter plaatse van de aanduiding ´waardevolle boom´ mag de afstand van enig bouwwerk tot het hart van deze boom of houtopstand gemeten op een hoogte van 1.30 m vanaf het maaiveld niet minder bedragen dan 5 m.
- Het bepaalde in lid a. is niet van toepassing indien:
- binnen de genoemde afstand van 5 m. reeds bebouwing voorkomt en na sloop van deze bestaande bebouwing nieuwe bebouwing wordt opgericht met een zelfde afstand tot de boom en een zelfde goot- en bouwhoogte, mits daarbij zodanige maatregelen worden getroffen, dat de betrokken houtopstand / boom niet wordt geschaad;
- een kapvergunning is verleend;
- de boom om andere, van overmacht getuigende redenen reeds eerder is geveld, danwel door een calamiteit teniet is gegaan.
|
7.2.8 |
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan de normen uit de Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel (februari 2006) die in bijlage 2 van deze regels zijn opgenomen.
|
7.3 |
Nadere eisen
|
7.3.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
|
|
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|
7.3.2 |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing bestemd voor maatschappelijke doeleinden ten behoeve van kinderopvang, ten behoeve van:
|
|
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling;
- de sociale veiligheid;
- de GGD eisen die gesteld worden aan kinderopvanggebouwen;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|
7.4 |
Ontheffing van de bouwregels
|
7.4.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2.1 sub d, 7.2.2 sub c, 7.2.3 sub d en 7.2.5 sub e en toe te staan dat er wordt afgeweken van de voorgeschreven dakhelling onder de voorwaarden dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
|
|
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- vormgeving;
- de verkeersveiligheid;
- sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|
7.4.2 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2.7 sub a. indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een bomeneffectanalyse van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in ieder geval vereist indien:
|
|
- er sprake is van de aanduiding ´waardevolle boom´;
- er gegronde vermoedens bestaan dat het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden het voortbestaan van de betreffende boom of houtopstand/boom in gevaar kunnen brengen.
|
7.5 |
Specifieke gebruiksregels
|
7.5.1 |
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
|
7.5.2 |
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
|
|
- het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor bewoning;
- het betrekken van de garage en/of carport bij de woning;
- het gebruik van de garage en/of carport anders dan voor het primair stallen van een motorvoertuig;
- het onttrekken van de parkeervoorziening op eigen terrein;
- het gebruik van gronden en gebouwen voor detailhandels- en/of horeca-activiteiten;
- het gebruik van het hoofdgebouw als beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte.
|
7.5.3 |
Onder verboden gebruik als bedoeld in lid 7.5.2 sub f en artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval niet verstaan, het gebruik van de woning voor aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 van de Staat van de Bedrijfsactiviteiten, onder voorwaarden dat:
|
|
- de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m², met dien verstande dat het huis verbonden beroep of bedrijf niet mag plaatsvinden in bijgebouwen;
- de bewoner zelf het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
- de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
- het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer, zoals dat van kracht is ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de nabij gelegen woonbebouwing;
- door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
Artikel 8 |
Leiding-Leidingstrook
|
8.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, veiligstelling en onderhoud van de op de plankaart aangeduide hogedruk gasleiding, 150 Kv ondergrondse hoogspanningsleiding en waterleiding.
|
8.2 |
Bouwregels
|
|
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. Hierbij dienen de volgende afstanden, gerekend vanaf het hart van de leiding te worden aangehouden:
|
|
- hogedruk gasleiding 2,5 m;
- 150 Kv ondergrondse hoogspanningsleiding 27,5 m;
- waterleiding 2,5 m.
|
8.3 |
Ontheffing van de bouwregels
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van lid 8.2 en bebouwing toe te staan op de voorkomende overige bestemmingen indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding.
|
8.4 |
Aanlegvergunning
|
8.4.1 |
Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
|
|
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
- het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen, en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd.
|
8.4.2 |
het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
|
|
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de leidingen.
|
8.4.3 |
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding.
|
Artikel 9 |
Waarde -Archeologie
|
9.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
|
9.2 |
Bouwregels
|
9.2.1 |
Rapport archeologisch deskundige
|
|
- In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om bouwvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 9.3.1.
|
9.2.2 |
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan een bouwvergunning
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden :
|
|
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
|
9.3 |
Aanlegvergunning
|
9.3.1 |
Verbod
|
|
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de hierna onder 9.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.
|
9.3.2 |
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden :
|
|
- grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- Het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
- het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
|
9.3.3 |
Uitgezonderde werkzaamheden
|
|
Het aanlegvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
|
9.3.4 |
Vergunning
|
|
Aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
|
9.3.5 |
Rapport archeologisch deskundige
|
|
Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.
|
9.3.6 |
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan aanlegvergunning
|
|
Aan een aanlegvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
|
|
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 10 |
Waterstaat-Waterkering
|
10.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
|
De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering.
|
10.2 |
Bouwregels
|
10.2.1 |
Op en in de voor Waterstaat-Waterkering bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 10.1 bedoelde functie.
|
10.2.2 |
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 10.2.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Burgemeester en wethouders winnen alvorens ontheffing te verlenen advies in bij de waterbeheerder.
|
10.3 |
Aanlegvergunning
|
10.3.1 |
Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
|
|
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd;
- het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 30 cm;
- het ophogen van gronden.
|
10.3.2 |
De onder lid 10.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
|
|
- het normale onderhoud betreffen;
- het rooien of vellen van bestaand houtgewas betreffen in het kader van normale verzorging en onderhoud;
- werken of werkzaamheden betreffen van ondergeschikte betekenis;
- werken of werkzaamheden betreffen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.
|
10.3.3 |
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering. Burgemeester en wethouders winnen alvorens een aanlegvergunning te verlenen advies in bij de waterbeheerder.
|
HOOFDSTUK 3 |
ALGEMENE REGELS
|
Artikel 11 |
Antidubbeltelregel
|
|
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
|
Artikel 12 |
Algemene gebruiksregels
|
12.1 |
Gebruiksregels
|
12.1.1 |
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
|
12.1.2 |
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
|
|
- de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
- de opslag van rij- of voertuigen, die al dan niet voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen;
- het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
- het gebruik van gronden en daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting of seksbedrijf;
- het gebruik van gronden en daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/ speelhal;
- het gebruik van gronden en daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop.
Artikel 13 |
Algemene ontheffingsregels
|
13.1 |
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het plan voor:
|
|
- afwijkingen van de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden en oppervlakten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere ontheffingsregels zijn opgenomen;
- het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienst van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben.
|
13.2 |
De onder 13.1 genoemde ontheffing mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
|
13.3 |
Bij niet-naleving van de aan een ontheffing verbonden voorwaarden, wordt het betrokken strijdige gebruik geacht plaats te vinden zonder ontheffing.
|
Artikel 14 |
Algemene wijzigingsregels
|
14.1 |
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
|
Artikel 15 |
Algemene procedureregels
|
|
Indien Burgemeester en wethouders ontheffing als bedoeld in deze regels willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:
|
|
- het voornemen tot het verlenen van ontheffing ligt gedurende twee weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;
- Burgemeester en wethouders maken het voornemen bekend in één of meer dag, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze;
- Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder tegen het voornemen om ontheffing te verlenen schriftelijk zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders;
- aan indieners van zienswijzen wordt de gelegenheid geboden hun zienswijzen mondeling toe te lichten;
- het besluit tot het verlenen van ontheffing vermeldt in ieder geval wat omtrent de ingekomen zienswijzen is overwogen. Aan indieners van zienswijzen wordt een afschrift van het besluit tot vaststelling gezonden.
HOOFDSTUK 4 |
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
|
Artikel 16 |
Overgangsrecht
|
16.1 |
Overgangsrecht bouwwerken
|
16.1.1 |
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
|
|
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
|
16.1.2 |
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
|
16.1.3 |
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
|
16.2 |
Overgangsrecht gebruik
|
16.2.1 |
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
|
16.2.2 |
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
|
16.2.3 |
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
|
16.2.4 |
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
|
Artikel 17 |
Slotregel
|
|
Dit plan wordt aangehaald als "bestemmingsplan Schenkel-Noord"
|
|
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
|
|
Capelle aan den IJssel, gehouden op 5 oktober 2009.
|
|
De griffier, De voorzitter,
|
|
|
HOOFDSTUK 5 |
INLEIDENDE REGELS
|
|
In deze regels wordt verstaan onder:
|
Artikel 18 |
Begrippen
|
18.1 |
Aanduidingsgrens:
|
|
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
|
18.2 |
Aanduidingsvlak:
|
|
een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
|
18.3 |
Ander bouwwerk:
|
|
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
|
18.4 |
Bebouwing:
|
|
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
|
18.5 |
Bestemmingsgrens:
|
|
een grens vormt van een bestemmingsvlak.
|
18.6 |
Bestemmingsvlak:
|
|
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
|
18.7 |
Bouwen:
|
|
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
|
18.8 |
Bouwgrens:
|
|
de grens van een bouwvlak.
|
18.9 |
Bouwperceel:
|
|
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
|
18.10 |
Bouwperceelgrens
|
|
De grens van een bouwperceel.
|
18.11 |
Bouwvlak:
|
|
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
|
18.12 |
Bouwwerk:
|
|
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren.
|
18.13 |
Gebouw:
|
|
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
|
Artikel 19 |
Wijze van meten
|
19.1 |
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
|
19.1.1 |
dakhelling:
|
|
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
|
19.1.2 |
goothoogte van een gebouw:
|
|
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
|
19.1.3 |
inhoud van een bouwwerk:
|
|
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
|
19.1.4 |
(bouw)hoogte van een bouwwerk:
|
|
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
|
19.1.5 |
oppervlakte van een bouwwerk:
|
|
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
|
19.1.6 |
hoogte van een windturbine:
|
|
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
|
19.2 |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
|
HOOFDSTUK 6 |
BESTEMMINGSREGELS
|
HOOFDSTUK 7 |
ALGEMENE REGELS
|
Artikel 20 |
Antidubbeltelregel
|
|
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
|
HOOFDSTUK 8 |
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
|
Artikel 21 |
Overgangsrecht
|
21.1 |
Overgangsrecht bouwwerken
|
21.1.1 |
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
|
c. |
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
|
d. |
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
|
21.1.2 |
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
|
21.1.3 |
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
|
21.2 |
Overgangsrecht gebruik
|
21.2.1 |
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
|
21.2.2 |
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
|
21.2.3 |
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
|
21.2.4 |
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
|
Artikel 22 |
Slotregel
|
|
Deze regels worden aangehaald als "xxxxxxxx"
|
|
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
|
|
xxxxxxx, gehouden op ….
|
|
De griffier, De voorzitter,
|
| | | | |