Regels

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 
 

Artikel 1 Begrippen

 

  1. het plan:

het bestemmingsplan Voet- en fietspad Koggeweg - Zuiderdijk van de gemeente Drechterland;

 

  1. bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0498.BPFietspadKoggeweg-oh03 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

  1. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

  1. aanduidinggrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

  1. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

  1. bestaand

het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

  1. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

  1. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

  1. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

  1. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

  1. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

 

  1. peil:

 

Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het momenten van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

 

 

 

 
 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot , c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

  1. de oppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 
 

Artikel 3 Recreatie - Voet- en fietspad

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Recreatie - Voet- en fietspad’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een recreatief voet- en fietspad met bijbehorende voorzieningen zoals bruggen, hekken, een trap als opgang naar de dijk en andere kunstwerken ten behoeve van de functie,

 

en tevens voor:

  1. behoud, herstel en versterking van aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden,

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding van de waterkerende en cultuurhistorische functie van de aanwezige dijk voor zover de gronden ter plaatse nader worden aangeduid met "specifieke vorm van recreatie – waterkering van cultuurhistorische waarde",

  2. gebruik van het pad ten behoeve van landbouwverkeer,

 

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;

  2. openbare nutsvoorzieningen;

  3. water;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

3.2 Bouwregels

 

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 m mag bedragen.

 

 

 

 

3.3 Aanlegvergunning

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Recreatie – Waterkering van cultuurhistorische waarde" de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

    1. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

    2. het vergraven en/of dempen van sloten en andere watergangen, het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;

    3. het vellen, rooien of verwijderen van houtgewassen;

    4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;

    5. het aanbrengen van bodemdrainage.

 

  1. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

    1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;

    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de in werking treding van het bestemmingsplan.

 

  1. De aanlegvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de aanwezige waterkerende- en/of cultuurhistorische waarden in onevenredige mate kunnen worden aangetast.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 
 

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 5 Overgangsrecht

 

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

5.2 Overgangsrecht gebruik

 

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

  1. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Artikel 6 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

'Regels van het Bstemmingsplan Voet- en fietspad Koggeweg - Zuiderdijk, gemeente Drechterland'.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 februari 2010