Wipmolen    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gronden gelegen ter plaatse van het plangebied zijn bestemd als 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Centrum -1'. Het betreft de locatie die bekend is als de Wipmolenlocatie en het ontleent haar naam aan het voormalig cultureel centrum De Wipmolen. Voorliggend bestemmingsplan biedt ruimte aan de ontwikkeling van 36 woningen ter plaatse van het plangebied. Het nieuwe bestemmingsplan is nodig omdat het huidige bestemmingsplan "Herstelplan Alblasserdam" (vastgesteld op 31 maart 2015) het woningbouw initiatief niet mogelijk maakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied, bekend als de Wipmolenlocatie, is gelegen aan de Zeevaartschoollaan/ Wilde Woutstraat te Alblasserdam. In de huidige situatie zijn de gronden braakliggend.

Het plangebied wordt begrensd door de Wilde Woutstraat aan de noordzijde, de Wipmolenstraat aan de oostzijde, de Dam aan de zuidzijde en het Bos Rijkee aan de westzijde. Daarnaast bevindt het centrum van Alblasserdam zich in westelijke richting op circa 500 meter afstand van het plangebied.

Om invulling te geven aan de parkeerbehoefte van het woningbouwinitiatief waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt, inclusief de compensatie van parkeerplaatsen als gevolg van de herontwikkeling van het terrein, bestaat het plangebied tevens uit een deel van de Wilde Woutstraat, Cornelis Smitstraat en de hoek van de Lelsstraat.

Figuur 1. Begrenzing plangebied.

verplicht

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Herstelplan Alblassersdam”, vastgesteld door de gemeenteraad van Alblasserdam op 31 maart 2015. Het plangebied kent de bestemmingen 'Maatschappelijk – 1', 'Verkeer – Verblijfsgebied' en 'Centrum -1'. Nagenoeg de gehele locatie kent de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 5'. Binnen de maatschappelijk bestemming geldt een bouwvlak met een maximale bouw- en goothoogte van 13,5 en 9 meter. Daarnaast kent een gedeelte van het gebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' en is het gehele gebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone – beschermd dorpsgezicht'.

Figuur 1.1. Uitsnede bestemmingsplan.

verplicht

De gronden waar parkeerplaatsen beoogd worden buiten het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Maatschappelijk - 1'.

Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan “Parapluherziening Geluid Aan de Noord – Alblasserdam", vastgesteld op 24 januari 2017, het voorbereidingsbesluit “Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters”, vastgesteld op 12 juli 2023 en tot slot het bestemmingsplan "Parapluherziening Wonen en parkeernormen", vastgesteld op 9 mei 2023.

1.4 Coördinatie bestemmingsplan     

In het kader van de realisatie van de woningbouwontwikkeling wordt de coördinatieregeling toegepast. Met de coördinatie van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning vinden de voorbereiding, de terinzageleggingen voor de zienswijzenprocedure en de beroepsprocedure gelijktijdig plaats (zie onderstaand figuur). Dit leidt niet alleen tot snellere besluitvorming, maar voor belanghebbenden heeft deze coördinatie als voordeel dat exact duidelijk is op welke wijze het bouwplan is uitgewerkt binnen de kaders die het bestemmingsplan biedt.

1.5 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven:

  • Hoofdstuk 2: Planbeschrijving en stedenbouwkundige onderbouwing;
  • Hoofdstuk 3: Beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: Omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5: Uitvoerbaarheid;
  • Hoofdstuk 6: Juridsche vormgeving.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Plan     

Het doel is om ter plaatse van het plangebied 36 woningen te realiseren. De grootte van de woningen varieert en de woningen zijn verdeeld over meerdere woonblokken. Een aanzienlijk deel van de koopwoningen in het plan bestaat uit een betaalbare koopwoning. Deze woningen zijn specifiek gericht op de doelgroep 'starters en doorstromers op de woningmarkt'.

Tevens biedt voorliggend bestemmingsplan ruimte aan de realisatie van 91 parkeerplaatsen. Hiervan zijn in totaal circa 51 parkeerplaatsen beoogd aan de Wipmolenstraat en 13 aan de Wilde Woutstraat. Daarnaast worden 2 langsparkeerplaatsen voorzien aan de Wilde Woutstraat en 24 op de hoek van de Lelsstraat. Tot slot is één parkeerplaats beoogd aan de Cornelis Smitstraat. Op basis van het woningbouwprogramma waar het bestemmingsplan ruimte aan biedt en de daarbij behorende parkeernorm dienen er 52 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Op grond van de uitgevoerde parkeerdrukmeting dienen er 39 parkeerplaatsen gecompenseerd te worden om de bestaande parkeervraag uit de omgeving op te vangen. Derhalve biedt voorliggend bestemmingsplan ruimte aan de realisatie van 91 parkeerplaatsen en bestaat het plangebied uit een drietal locaties. Hiervoor wordt tevens verwezen naar paragraaf 4.9 van onderhavig bestemmingsplan.

In onderstaand figuur is hier situatietekening van weergegeven.

Figuur 2.0. Situatietekening plangebied.

verplicht

In de figuren 2.1 en 2.2 zijn impressies van de toekomstige situatie opgenomen. Drieëndertig procent van de woningen betreffen woningen in het sociale huur segment, waarbij de woningen speciaal bestemd zijn voor starters. De overige woningen betreffen woningen in de vrije sector.

Figuur 2.1 Impressie toekomstige situatie

verplicht

Figuur 2.2 Impressie toekomstige situatie

verplicht

2.1.1 Stedenbouwkundige inpassing     

De Wipmolenlocatie kenmerkt zich door zijn ligging tussen een dijklichaam met centrumbebouwing aan de zuidzijde in een nauwe opzet en dorpse stempelbebouwing in een ruimte opzet aan de noordzijde. De westzijde wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van het Bos Rijkee, een monumentaal park. Aan de oostzijde is het tweede dijklichaam aanwezig.

De aanwezigheid van de dijklichamen zorgen voor een groot hoogteverschil van 2-4 meter tussen het dijklichaam en het plangebied. Daarnaast is de aanwezige bebouwing sterk gericht op respectievelijk de Cortgene en de Plantageweg. Dit resulteert in een dominante achterkant situatie richting het plangebied met weinig kwaliteit.

Positief aan deze situatie zijn de diverse doorsteekjes voor voetgangers tussen de locatie en de Plantageweg en Cortgene met zijn vele winkels en horeca. Het winkelgebied dat ten noordwesten van het plangebied is gelegen is goed per auto, fiets en lopend te bereiken via de weg of door het bos Rijkee.

Figuur 2.3 Impressie toekomstige situatie

verplicht

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

Figuur 3.0 Uitsnede NOVI

verplicht

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. Combineren boven enkelvoudig
  2. Kenmerken & identiteit
  3. Afwentelen voorkomen
3.1.1.1 Relatie tot het plangebied     

Uit de uitwerking van prioriteit 3 (Sterke en gezonde steden en regio's) volgt onder andere dat sprake dient te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling en dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag. Daarnaast is één van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3.) onder prioriteit 3 “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”. Onderhavig plan sluit aan op prioriteit 3 en de beleidskeuze door woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, conform een programma waar grote behoefte naar bestaat en is afgestemd op de vraag.

Verder worden in de NOVI onder andere de nationale belangen “Waarborgen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” (4) en “Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte” (5) benoemd.

In onderhavig plan wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) wordt gerealiseerd, zie hiervoor hoofdstuk 4. De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen. De ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte naar grondgebonden woningen. Daarnaast wordt voorzien in sociale woningbouw (speciaal voor starters), binnen de gemeente.

De ontwikkeling waar voorliggend bestemmingsplan ruimte aan biedt is niet in strijd met een van de 21 nationale belangen. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel), aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

3.1.2.1 Relatie tot het plangebied     

Het plan is kleinschalig van aard en maakt geen onderdeel uit van de genoemde ruimtelijke rijksbelangen in het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening     

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.3.1 Relatie tot het plangebied     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan biedt ruimte aan de ontwikkeling van 36 woningen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

De gemeente Alblasserdam vormt samen met de gemeenten Dordrecht, Hendrik-Ido Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht de woningmarkt regio Drechtsteden. Binnen deze regio vindt onderlinge afstemming plaats over woningbouwontwikkelingen.

De vraag naar woningen wordt in belangrijke mate bepaald door de demografische ontwikkelingen. Voor de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat het sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van het aantal huishoudens. Het Onderzoekcentrum Drechtsteden heeft de demografische ontwikkeling van de regio Drechtsteden tot 2040 inzichtelijk gemaakt in de rapportage 'Komt de krimp?'. Uit de demografische gegevens is af te leiden dat de Drechtsteden de komende jaren een positieve huishoudensontwikkeling kennen. De verwachting is dat het aantal huishoudens tot aan 2040 met circa 14.000 zal toenemen.

In 2017 is een woningmarktonderzoek voor de regio Drechtsteden uitgevoerd door RIGO. In dit onderzoek is niet alleen de situatie voor de gehele regio onderzocht, ook bevat het onderzoek een factsheet per gemeente. Hieruit is af te leiden dat, ongeacht welk economisch scenario, de algemene woningbehoefte in de gemeente Alblasserdam zal toenemen in de periode 2016-2031. Enkel de woningbehoefte voor corporatiewoningen en particuliere woningen worden negatieve ontwikkelingen geprognosticeerd. Aangezien de voorgenomen plannen voorzien in de toevoeging van koopwoningen (betaalbaar en duur) en tevens sociale huur, wordt aangesloten bij de positieve woningbehoefte van alle type woningen. Het Onderzoekcentrum Drechtsteden heeft in haar rapportage 'Wonen in de Drechtsteden 2017' een actueel beeld gegeven van het thema wonen binnen de regio. Ook in dit onderzoek komt naar voren dat er enkel voor het woningtype huur eengezins' geen sprake is van een behoefte. Voor de overige woningtypen is wel sprake van een kwalitatieve behoefte. Ook wanneer de diverse prijscategorieën behorende bij koopwoningen worden bekeken, geldt dat sprake is van een kwalitatieve behoefte, ongeacht de prijscategorie.

Voor onderhavig plangebied is door de raad besloten dat er goedkope huurhuizen gebouwd moeten worden. Het bestemmingsplan biedt ruimte aan sociale woningen evenals woningen bestemd voor de vrije sector. Geconcludeerd kan worden dat zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte is aan het plan waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt.

Aan de eisen uit de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland     

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  1. Naar een klimaatbestendige delta

Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.

  1. Naar een nieuwe economie: the next level

De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.

  1. Naar een levendige meerkernige metropool

De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied zullen we moeten inzetten op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.

  1. Energievernieuwing

Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.

  1. Best bereikbare provincie

De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.

  1. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
  • De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.



In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Figuur 3.1 Uitsnede omgevingsverordening

verplicht

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

Bodem- en watersysteem

De Omgevingsvisie omvat het wettelijk verplichte regionale waterplan (artikel 4.4 van de Waterwet (Ww). Klimaatverandering, toenemende verzilting, inklinking en het veranderend ruimtegebruik (ook in de ondergrond) vergen aanpassingen van en keuzes in het bodem- en watersysteem, die in veel gevallen invloed hebben op de ruimtelijke ordening.

3.2.1.1 Relatie tot het plangebied     

Het plangebied behoort niet tot een provinciaal gebiedsprofiel en/of een beschermingscategorie. Conform de provinciale kwaliteitskaart zijn de kenmerken Rivierdeltacomplex (laag van de ondergrond), Steden en dorpen, bouwwerken voor energie-opwekking (laag van stedelijke occupatie) van toepassing.

Figuur 3.2 Uitsnede kwaliteitskaart van Zuid - Holland.

verplicht

Bij de ontwikkeling zal op grond van de geldende richtpunten, onder andere rekening moeten worden gehouden met de impact op klimaatverandering, de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 36 woningen juridisch planologisch mogelijk. Het plangebied is gelegen in de binnenstad van Alblasserdam en de directe omgeving bestaat hoofdzakelijk uit wonen. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief een inpassing betreft passend bij de aard en schaal van de omgeving.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Zuid – Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland     

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. De relevante regels worden hieronder nader toegelicht.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (bsd). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen bsd. Alleen als binnen bsd geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bsd in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze Ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De Ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening Zuid-Holland gaat in op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het artikel luidt als volgt:

  1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  1. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  2. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Stedelijke ontwikkelingen

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD.

3.2.2.1 Relatie tot het plangebied     

Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand weergegeven.

Artikel 6.9

Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

In artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsverordening is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In geval van het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook 3.2.1 Provinciale omgevingsvisie) speelt de ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, zoals eerder beschouwd in voorgaande paragraaf. Het betreft een inpassingsontwikkeling die past bij de aard en schaal van de omgeving en is niet gelegen binnen een beschermingscategorie.

Artikel 6.10

Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dient eveneens te worden voldaan aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening. Bij een stedelijke ontwikkeling in het bestaand stads- en dorpsgebied dient in de toelichting van het bestemmingsplan ingegaan te worden op de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking kan verwezen worden naar een regionale visie waar de behoefte van de stedelijke ontwikkeling al is gemotiveerd. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking, zoals opgenomen in het Bro, ook opgenomen in de verordening om het provinciaal belang bij de toepassing van de ladder te benadrukken. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- of dorpsgezicht kan worden voorzien kan gebruik worden gemaakt van de aangewezen locaties in het Programma ruimte.

Op grond van de provinciale Omgevingsverordening dient ingegaan te worden op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij dient zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond. Het plangebied is gelegen in het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarnaast wordt in paragraaf 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking van het plan de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling aangetoond. Het plan voldoet hiermee aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

Artikel 6.27a

In artikel 6.27a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

In navolgende paragrafen wordt op het duurzaamheidsaspect nader ingegaan.

Verder gelden vanuit de Omgevingsverordening geen beperkingen. Het plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Regionale woonvisie 2017 - 2031     

De regionale woonvisie 'Goed wonen in de Drechtsteden' is vastgesteld in oktober 2017. Met deze woonvisie wil de regio zich positioneren als 'de Drechtsteden voor Rotterdam'. Daarnaast geldt dat de regio een kwalitatief hoog woningaanbod wil realiseren voor een doelgroep die in een duurder segment, goed bereikbaar, met meer ruimte en met moderne stedelijke voorzieningen in of direct bij Dordrecht, een traditioneel Hollandse stad, wil wonen. Deze ambitie is vertaald in 20 kernpunten. Deze kernpunten hebben onder andere betrekking op de kwantitatieve woonopgave voor de regio en richten zich op aspecten als betaalbaarheid en duurzaamheid.

3.3.1.1 Relatie tot het plangebied     

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan realisatie van 36 grondgebonden woningen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave voor de regio om te kunnen voorzien in de autonome groei van het aantal huishoudens. Tevens is in de regionale woonvisie een inspanningsverplichting beschreven waarbij wordt gestreefd om naast de autonome groei, nog zo'n 15.000 extra woningen te realiseren. Tevens geldt dat het initiatief ook kwalitatief bijdraagt aan de ambities uit de regionale woonvisie, aangezien het plan zowel voorziet in woningen in het sociale huur segment als de vrije sector.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie     

Op 29 oktober 2013 heeft de gemeenteraad van Alblasserdam de Structuurvisie Alblasserdam 2040 vastgesteld. Binnen deze structuurvisie zet Alblasserdam in op de volgende ambitie: “Alblasserdam is een dorp met een menselijke maat waar aangenaam wonen en ruimte voor ontmoeting vanzelfsprekend zijn. Alblasserdam koestert haar groene en dorpse karakter waar de lijnen kort zijn, de sociale infrastructuur hecht en de voorzieningen op het huidige niveau blijven. De economische kracht zit in de marktplaatsfunctie die Alblasserdam vanouds door haar ligging heeft en in de samenwerking met haar omgeving. De houding van de gemeente is er één van netwerken, faciliteren, kansen zien, flexibiliteit en ruimte geven. Vanuit deze basis richt Alblasserdam zich op een veilige en duurzame toekomst.”

Op het gebied van wonen zet de structuurvisie in op het volgende:

  • Zorg dragen voor voldoende en betaalbare woningen voor ouderen, starters en eenoudergezinnen.
  • Realiseren van bijzondere woonvormen op kleine schaal.
  • Op peil houden van de kwaliteit van het groen in het dorp.
  • Op peil houden van de voorzieningen voor winkels, verenigingen, sport en vrije tijd.
  • Bevorderen van de leefbaarheid in de woongebieden.
3.4.1.1 Relatie tot het plangebied     

De gemeente geeft aan in de structuurvisie zich in te zetten op het toevoegen van middeldure woningen in de koop- en huursector, evenals op bijzondere woonvormen. Onderhavig bestemmingsplan biedt hier ruimte aan. Zo worden woningen voorzien in het sociale- en vrije sector. Het draagt zodoende bij aan de differentiatie in woningtypologie.

3.4.2 Lokaal uitvoeringsprogramma wonen 2018 - 2031     

De lokale uitvoeringsparagraaf concretiseert het woningbouwprogramma en geeft invulling aan de lokale inzet binnen de regionale woonvisie. De regionale Woonvisie Drechtsteden 2018 vormt hierbij de leidraad.

In het uitvoeringsprogramma zijn de volgende kernpunten vastgelegd:

  • Ruimte bieden aan autonome groei.
  • Bijdragen aan de extra groeiopgave van Drechtsteden.
  • Toepassing van maatregelen voor een energie neutrale omgeving.
  • Wat gaan we bouwen?
  • De sociale huurwoningvoorraad.
  • Aandacht voor bijzondere en kwetsbare doelgroepen.
  • Regionale samenwerking.
3.4.2.1 Relatie tot het plangebied     

Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte aan de realisatie van 36 woningen. Zo wordt bijgedragen aan de autonome groei van de gemeente. Daarnaast wordt voldaan aan de inspanningsverplichting uit de regionale woonvisie om naast de autonome groeiopgave te zoeken naar locaties om zo'n 15.000 woningen te realiseren. De gemeente heeft geen grote uitbreidingslocaties en dus dienen de woningbouwontwikkelingen met name gevonden worden door te transformeren (bedrijven)locaties. Onderhavig plagebied, aan de Zeevaartschoollaan, ligt al sinds het vertrek van sociaal cultureel centrum De Wipmolen, dat ruim tien jaar geleden is verhuisd naar Landvast, braak. Het biedt derhalve bij uitstek ruimte voor de extra binnenstedelijke bouwopgave in de regio.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Alblasserdam     

Het GVVP Alblasserdam bevat de visie op het gebied van Verkeer en Vervoer (V&V), waarbij voldaan wordt aan landelijke c.q. regionale normen en (als afgeleide van die normen) een leidraad is voor gemeente Alblasserdam bij de ontwikkeling en uitvoering van lokaal beleid op V&V-gebied. In dit GVVP wordt, rekening houdend met aspecten die voor de gemeente van groot belang zijn (veiligheid, duurzaamheid, leefbaarheid en bereikbaarheid), ingezoomd op o.a. de prioriteiten uit de structuurvisie Alblasserdam 2040 (bijv. het waar mogelijk terugdringen van verkeersdruk en het stimuleren van andere vervoersvormen (vervoer over water) en fietsverkeer (nieuw fietspad)).

3.4.3.1 Relatie tot het plangebied     

In paragraaf 4.9 van het plan wordt nader ingegaan op het aspect verkeer- en parkeren.

3.4.4 Energietransitie Drechtsteden Energieneutraal 2050     

Op 28 november 2017 heeft de gemeenteraad van Alblasserdam de Energiestrategie 'Drechtsteden, Energieneutraal 2050' vastgesteld. De doelstelling is om samen met partners te komen tot 'Drechtsteden Energieneutraal 2050'. De Energiestrategie 'Drechtsteden, Energieneutraal 2050' wordt als leidraad gehanteerd voor het in gang zetten van deze beweging en voor het uitwerken van lokale maatregelen. De Energiestrategie 'Drechtsteden, Energieneutraal 2050' gaat uit van de volgende vijf richtinggevende ontwikkellijnen:

  1. Gefaseerd los van aardgas; bij nieuwbouw en waar mogelijk bij verouderde bestaande aardgasnetten;
  2. Afgaan van benzine, diesel en andere fossiele energie, zodra dat redelijkerwijs kan;
  3. Sterk inzetten op energiebesparing;
  4. Duurzaam opwekken van elektriciteit; met opbouw in tijdsstaffels;
  5. Realisering van de hoogst maatschappelijke opbrengst.
3.4.4.1 Relatie tot het plangebied     

De woningen zullen gasloos worden gebouwd. Bij de technische uitwerking wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. De woningen zullen minimaal BENG gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik

De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

4.1.1 Relatie tot het plangebied     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling waar voorliggend bestemmingsplan ruimte aan biedt, omvat de realisatie van maximaal 36 woningen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, getypeerd worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

De gemeente Alblasserdam vormt samen met de gemeenten Dordrecht, Hendrik-Ido Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht de woningmarkt regio Drechtsteden. Binnen deze regio vindt onderlinge afstemming plaats over woningbouwontwikkelingen.

De vraag naar woningen wordt in belangrijke mate bepaald door de demografische ontwikkelingen. Voor de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat het sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van het aantal huishoudens. Het Onderzoekcentrum Drechtsteden heeft de demografische ontwikkeling van de regio Drechtsteden tot 2040 inzichtelijk gemaakt in de rapportage 'Komt de krimp?'. Uit de demografische gegevens is af te leiden dat de Drechtsteden de komende jaren een positieve huishoudensontwikkeling kennen. De verwachting is dat het aantal huishoudens tot aan 2040 met circa 14.000 zal toenemen.

In 2017 is een woningmarktonderzoek voor de regio Drechtsteden uitgevoerd door RIGO. In dit onderzoek is niet alleen de situatie voor de gehele regio onderzocht, ook bevat het onderzoek een factsheet per gemeente. Hieruit is af te leiden dat, ongeacht welk economisch scenario, de algemene woningbehoefte in de gemeente Alblasserdam zal toenemen in de periode 2016-2031. Enkel de woningbehoefte voor corporatiewoningen en particuliere woningen worden negatieve ontwikkelingen geprognosticeerd. Aangezien de voorgenomen plannen voorzien in de toevoeging van koopwoningen (midden en duur) en tevens sociale huur, wordt aangesloten bij de positieve woningbehoefte van alle type woningen. Het Onderzoekcentrum Drechtsteden heeft in haar rapportage 'Wonen in de Drechtsteden 2017' een actueel beeld gegeven van het thema wonen binnen de regio. Ook in dit onderzoek komt naar voren dat er enkel voor het woningtype huur eengezins' geen sprake is van een behoefte. Voor de overige woningtypen is wel sprake van een kwalitatieve behoefte. Ook wanneer de diverse prijscategorieën behorende bij koopwoningen worden bekeken, geldt dat sprake is van een kwalitatieve behoefte, ongeacht de prijscategorie.

Voor onderhavig plangebied is door de raad besloten dat er goedkope huurhuizen gebouwd moeten worden. Bij de planvorming is hier invulling aangegeven. Er worden woningen in de sociale- en vrije sector. Een aanzienlijk deel van de koopwoningen in het plan, 20 van de 25 koopwoningen, bestaat uit een betaalbare koopwoning die valt onder de NHG-grens. Deze woningen zijn gericht op starters en doorstromers en zijn bedoeld om binnen Alblasserdam verhuisbewegingen op gang te brengen en deze doelgroep, waar veel vraag naar is, te bedienen. Op deze manier draagt het project bij aan de doorstroming op de woningmarkt die zo hard nodig is. Geconcludeerd kan worden dat zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte is aan het initiatief waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt.

4.1.2 Conclusie     

Aan de eisen uit de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie     

De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2022 in werking treedt.

4.2.1 Relatie tot het plangebied     

Archeologie

Op basis van het bestemmingsplan "Herstelplan Alblasserdam" blijkt dat aan het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5' is toegekend. Dit houdt in dat bouwen alleen onder de voorwaarden is toegestaan.

Ten behoeve van het plan is door Synthegra B.V. een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hieronder beschreven.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek is er mogelijk een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden binnen het westelijke deel van het plangebied dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. In het oostelijke deel van het plangebied is dit niveau waarschijnlijk al verstoord en zijn eventueel aanwezige archeologische resten verdwenen. Er wordt geadviseerd om voor het westelijke deel een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd. Het oostelijke deel van het plangebied wordt vrij gegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Het benodigd vervolgonderzoek zal voorafgaand aan de bouwactiviteiten zijn afgerond. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie niet aan vaststelling van het plan in de weg staat.

Cultuurhistorie

Het plangebied kent op grond van het bestemmingsplan “Herstelplan Alblasserdam” (2015) de gebiedsaanduiding 'overige zone – beschermd dorpsgezicht'. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de bestaande bouwwerken te slopen. Daarnaast gelden ter plaatse van deze aanduiding voor beeldbepalende zaken de volgende bepalingen:

  1. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en/of bouwhoogte;
  2. het uiterlijk van de beeldbepalende zaken mag niet worden gewijzigd zonder positief advies van de monumentencommissie;
  3. burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder a na een positief advies van de monumentencommissie.

Ten zuiden van het plangebied aan de Cortgene en Dam zijn diverse beeldbepalende objecten gelegen. Het betreft onder andere Cortgene 1. Tevens betreft het de Dam 143 en 145. Het beoogd initiatief is niet van invloed op de hiervoor genoemde beeldbepalende objecten. Daarnaast gelden verder geen beperkingen vanuit het vigerende bestemmingsplan.

4.2.2 Conclusie     

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering     

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

verplicht



De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Gebieden langs een hoofdinfrastructuur betreffen eveneens een gemengd gebied.

4.3.1 Relatie tot het plangebied     

Het plangebied kent hoofdzakelijk de bestemming 'Maatschappelijk- 1'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Wonen', 'Centrum – 1' en Groen'. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat sprake is van gemengd gebied. Aan de noordzijde van het plangebied, aan de overzijde van de Wilde Woutstraat zijn woningen gelegen. Ten oosten, aan de Wipmolenstraat geldt de bestemming 'Gemengd – 1', waar onder andere detailhandel, dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, banken en wonen is toegestaan. Dergelijke bestemmingen kunnen grotendeels gekwalificeerd worden als milieucategorie 1 (SBI – 2008: 47, 471, 64, 65, 66), met een te hanteren richtafstand van 0 meter binnen het omgevingstype 'gemengd gebied'. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt op grond van de begripsbepalingen bij het geldende bestemmingsplan verstaan:

“educatieve, (para)medische, (sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en voorzieningen voor sportbeoefening, kinderdagverblijven en kinderopvang.”

Hiervoor geldt maximaal milieucategorie 2 (SBI – 2008: 8891, 852, 8531, 8532, 854) met een te hanteren richtafstand van 10 meter binnen het omgevingstype gemengd gebied.

De afstand tussen de te realiseren woningen en de als 'Gemengd – 1' bestemde gronden bedraagt meer dan 10 meter en derhalve wordt aan de geldende richtafstand voldaan.

Ten zuiden van het plangebied, aan de Cortgene en de Dam, zijn de gronden bestemd als 'Centrum – 1'. Hierbinnen is onder andere detailhandel, horeca, dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, banken, wonen en lichte bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1 en 2 toegestaan. De afstand van de te realiseren woningen en de als 'Centrum – 1' bestemde gronden bedraagt meer dan 10 meter en derhalve kan geconcludeerd dat de geldende richtafstanden voldaan wordt en dat dit aspect geen belemmering vormt.

4.3.2 Conclusie     

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.4 Bodem     

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

4.4.1 Relatie tot het plangebied     

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Equipe (voorheen BK Ingenieurs). De rapportage d.d. 19 april 2021 is opgenomen in als bijlage 2 bij het plan. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.

Opbouw en zintuiglijke waarnemingen

De bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) bestaat uit zand met plaatselijk bijmengingen baksteen. De ondergrond bestaat variërend uit zintuiglijk schone zand-, klei- en veenlagen.

Grond

De bovengrond ter plaatse van de oostelijke parkeerplaats is licht verontreinigd met zink, kwik, PCB en hexachloorbutadieen. De overige bovengrond binnen de onderzoekslocatie is niet tot maximaal licht verontreinigd met zink. De kleiige ondergrond is licht verontreinigd met kwik en lood. De venige ondergrond is licht verontreinigd met zink, kwik, lood, PAK en minerale olie.

Hergebruik grond (indicatief)

De bovengrond ter plaatse van de parkeerplaats voldoet aan klasse 'Industrie'. De overige licht verontreinigde bovengrond en kleiige ondergrond voldoet aan bodemfunctieklasse 'Achtergrondwaarde'. De venige ondergrond voldoet aan bodemfunctieklasse 'Industrie'. Met oog op PFAS is geen sprake van toepassingsbeperkingen voor zowel het landelijke als lokale beleid.

Asbest

Op de locatie is zowel op het maaiveld als in de contactzone (0,0 – 0,5 m -mv) visueel geen asbest aangetroffen of analytisch aangetoond. Het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) wordt niet overschreden.

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen.

PAK en/of minerale olie' is juist gebleken. De verdenking ten aanzien van PFAS is niet terecht. De PFAS-gehaltes voldoen aan de klasse 'Landbouw/natuur'. De hypothese 'locatie verdacht op het voorkomen van een asbestverontreiniging in de puinhoudende lagen' is niet correct gebleken. Er is zowel visueel als analytisch is geen asbest aangetroffen.

Hoewel de vooraf gestelde hypothese voor asbest niet correct is gebleken, wordt aanvullend asbestonderzoek met een aangepaste hypothese niet noodzakelijk geacht.

Het uitvoeren van vervolgonderzoek is niet benodigd.

4.4.2 Conclusie     

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  1. Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  2. Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

4.5.1 Relatie tot het plangebied     

Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de risicokaart. Op de risicokaart is te zien dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of inrichting waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt die een bedreiging kunnen vormen voor het beoogd woningbouwplan.

Tevens kan geconcludeerd worden op grond van de risicokaart dat er in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen gelegen zijn die in het kader van externe veiligheid relevant zijn.

Figuur 4.0 Uitsnede risicokaart, plangebied ter plaatse van ster.  

verplicht

Transport gevaarlijke stoffen via transportroutes

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen spoorwegen waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel dient opgemerkt te worden dat de oostelijke ingang van de Sophiaspoortunnel in de Betuweroute (spoortraject Route 202, Kijfhoek - Meteren) op circa 3,0 kilometer ten zuidoosten van het plangebied is gelegen. Over dit traject vindt het transport van gevaarlijke als toxische vloeistoffen plaats. Het invloedsgebied van dit spoortraject bedraagt 4,0 kilometer en derhalve zal nader worden ingegaan op het aspect zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

De snelweg A15 en bijbehorende omleidingsroute N915 liggen op circa 500 meter, respectievelijk 550 meter, ten zuiden van het plangebied. Over deze wegen vindt, met uitzondering van de Noordtunnel in de A15, hoofdzakelijk vervoer van brandbare gassen (GF3) plaats. Echter kan over deze wegen ook incidenteel transport van toxische vloeistoffen (LT1, LT2) of -gassen (GT3) plaatsvinden. Deze stofcategorieën kennen een invloedsgebied van 560 meter (GT3), 730 meter (LT1) tot 880 meter (LT2) en derhalve wordt ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp met gevaarlijke stoffen.

De Noord ligt op ongeveer 600 meter ten westen van het plangebied. Deze binnenvaartroute of vaarweg is onderdeel van de 'Corridor Rotterdam - Duitsland'. Over De Noord vindt onder andere vervoer plaats van zowel toxische vloeistoffen (LT1) als - gassen (GT3). Voor LT1 geldt een invloedsgebied van 600 meter en voor GT3 een invloedsgebied van 1.070 meter. Het plangebied is op circa 600 meter vanaf de rand van de vaarweg gelegen en hiermee is geen sprake van een nieuwe bestemming binnen de waterlijn en valt het plangebied buiten het Plasbrand Aandacht Gebied (PAG). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over binnenwater opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Nota van toelichting bij het Bevt is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. Deze uitzonderingen zijn uitgewerkt in de Handleiding Risicoanalyse Transport (Hart). De Noord is een rivier van bevaarbaarheidsklasse (CEMT) 6. Het Basisnet stelt dat over deze vaarweg jaarlijks geen LT2 en 196 transporten GT3 worden vervoerd (LT2+GT3 is dus 196 transporten/jaar). In paragraaf 1.4.2.2 van de Handleiding Risicoanalyse Transport (Hart) is wat betreft de toetsing van het groepsrisico de volgende vuistregel opgenomen: ‘Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500 /ha en LT2+GT3>1000 per jaar’.

Binnen 200 meter van de oever van De Noord ligt de aanwezigheidsdichtheid onder de 500 personen per hectare. Het Basisnet stelt dat over de Noord jaarlijks geen LT2 en 196 transporten GT3 worden vervoerd (LT2+GT3 is dus 196 transporten/jaar). Het groepsrisico is zowel in de bestaande situatie als in de nieuwe situatie minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een berekening van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid

Scenario's brandbare gassen

Door een externe beschadiging van een tankwagen met GF3-stoffen (zoals propaan of LPG) kan de tank openscheuren waardoor de gehele inhoud aan brandbaar gas direct vrijkomt. Als dit direct ontsteekt ontstaat er een vuurbal en een drukgolf (zogenaamde koude BLEVE 2). Als dit gas later ontsteekt ontstaat er een gaswolkexplosie of wolkbrand. Als een tankwagen met GF3 -stoffen betrokken raakt bij een brand kan na enige tijd de tank bezwijken waardoor de gehele inhoud aan brandbaar gas direct vrijkomt en ontsteekt (zogenaamde warme BLEVE). Als maatgevend scenario wordt voor wegen (vanwege de hogere kans) uitgegaan van een koude BLEVE. Bij dit scenario kunnen tot een afstand van 200 meter personen die buiten aanwezig zijn komen te overlijden door de optredende (kortdurende) warmtestraling. Het optreden van een koude BLEVE kan door de optredende kortdurende warmtestraling leiden tot onherstelbare schade aan het gebouw in het plangebied (waarbij alle aanwezige personen komen te overlijden).

Toxisch scenario

Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen, of -container met toxische vloeistoffen of gassen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een ongeval. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of direct als gas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Op grond van het HART wordt voor een toxische wolk van LT2-stoffen een 1% letaliteitsgrens aangehouden van 880 meter. Dit is de grens waarbij buiten aanwezige personen net nog kunnen overlijden indien zij buiten aanwezig zijn en niet vluchten/schuilen. Afhankelijk van de plaats van het ongeval, de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven en over het plangebied komen te liggen.

Bestrijdbaarheid

Het optreden van een koude BLEVE is een snel scenario dat direct plaatsvindt. Voor dit scenario zijn er vanuit bestrijdbaarheidsperspectief geen mogelijkheden om dit scenario te voorkomen. Bij de dreiging van een warme BLEVE door brand rondom/nabij een tankwagen met brandbare gassen bestaat er voor de brandweer gedurende enige tijd de mogelijkheid om de tankwagen te koelen met water om een warme BLEVE te voorkomen. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn.

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen/gassen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van woningen. Uitgangspunt is dat de personen in de woningen zelfredzaam zullen zijn.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. In geval van een ramp op het water (bv. een plasbrand, gifwolk of explosie) is men veilig in de woning als men de ramen en deuren sluit en de ventilatie uitzet. De woningen worden voorzien van een uitschakelbare mechanische ventilatie, waardoor het handmatig uitgeschakeld kan worden. Daarnaast hebben de bewoners de mogelijkheid om via de (hoofd)entree(s) van hun woning en omliggende wegen te vluchten. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in meerdere richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.

4.5.2 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Geluid     

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  1. woningen;
  2. onderwijsgebouwen;
  3. ziekenhuizen;
  4. verpleeghuizen;
  5. verzorgingstehuizen;
  6. psychiatrische inrichtingen;
  7. kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen

4.6.1 Relatie tot het plangebied     

Het plangebied is gelegen binnen de zone van verschillende wegen en het gezoneerde industrieterrein Aan de Noord. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een trein, tram, metro of luchthaven.

Door Equipe (voorheen BK Ingenieurs) is akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met het geluidgezoneerde industrieterrein en wegverkeer. De rapportages (d.d. 23 augustus) zijn als bijlage 3 en 4 toegevoegd aan voorliggend plan.

Wegverkeerslawaai

De Dam, de Van Eesterensingel en de Plantageweg bestaan uit een gedeelte waar een maximale snelheid geldt van 50 km/uur en een gedeelte waar een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. In het akoestisch onderzoek is de Dam als één weg, de Van Eesterensingel als één weg en de Plantageweg als één weg beschouwd. In onderstaand figuur zijn de hoogst berekende geluidsniveaus opgenomen inclusief en exclusief aftrek art. 110g Wgh.

Figuur 4.1 hoogste geluidbelastingen ter plaatse van het bouwplan (afgerond naar hele getallen).

verplicht

Gezoneerde wegen

  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de rijksweg bedraagt ten hoogste 40 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Dam bedraagt ten hoogste 29 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de De Helling bedraagt ten hoogste 34 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Haven bedraagt ten hoogste 43 dB Lden inclusief aftrek.
  • De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Plantageweg bedraagt ten hoogste 29 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Van Eesterensingel bedraagt ten hoogste 32 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

30 km/uur wegen (niet gezoneerd)

  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Havenstraat bedraagt ten hoogste 28 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Dam bedraagt ten hoogste 36 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Plantageweg bedraagt ten hoogste 50 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden wordt voldaan
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Van Eesterensingel bedraagt ten hoogste 29 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Lelsstraat bedraagt ten hoogste 39 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Cornelis Smitstraat bedraagt ten hoogste 40 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Kerkstraat bedraagt ten hoogste 24 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen tezamen (Lcum) bedraagt ten hoogste 55 dB exclusief aftrek.

Geluidbeleid Alblasserdam

Gemeente Alblasserdam beschikt over geluidbeleid, te weten “Geluidbeleid goede ruimtelijke ordening Gemeente Alblasserdam”, opgesteld door Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, kenmerk D-17-1688784/JAL, van 8 november 2017.

De geluidbelasting ten gevolge van de Plantageweg (30 km/uur) overschrijdt ter plaatse van twee woningen de voorkeursgrenswaarde. In het akoestisch ondezoek is onderzocht of redelijkerwijs maatregelen getroffen kunnen worden om een lagere geluidbelasting te realiseren. Voor het verminderen van het wegverkeerslawaai kan gedacht worden aan het verbeteren van het wegdektype en het verlagen van de rijsnelheid. Het vervangen van het asfalt voor 'stiller' asfalt en het aanpassen van de rijsnelheid stuit op bezwaar van financiële aard en op bezwaar van verkeerskundige aard. Het plaatsen van geluidschermen is om praktische en financiële redenen en vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Daarom worden bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. Tevens de opmerking dat het om 'slechts' twee woningen gaat. De woningen beschikken wel over een geluidluwe zijde.

In het planvoornemen wordt rekening gehouden met de vastgestelde geluidbelastingen, zodat voldaan kan worden aan het binnenniveau zoals opgenomen in de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit 2012. Bij de omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt een onderzoek naar de geluidwering van de gevels gevoegd. Dit aspect staat niet aan vaststelling van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van industrieterrein Aan de Noord. Voor geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van het industrieterrein geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) conform de Wet geluidhinder. Voor het toestaan van een waarde hoger dan 50 dB(A), met een maximum van 55 dB(A), moet een hogere waarde procedure worden doorlopen.

In onderstaand figuur zijn de rekenresultaten opgenomen. De resultaten zijn inclusief correctie in verbad met de redelijke sommatie (- 1 dB). Dit is aangegeven door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Er moet worden uitgegaan van aangegeven van 1 dB redelijke sommatie. De aftrek voor redelijke sommatie wordt toegepast op de geluidbelasting op de gevel ten gevolge van het gezoneerd industrieterrein. Het vaststellen van hogere waarden ten gevolge van het gezoneerd industrieterrein is inclusief aftrek van de redelijke sommatie. Daarnaast moet bij het bepalen van de geluidwering van de gevel ook worden uitgegaan van de geluidbelasting na aftrek van de redelijke sommatie.

Figuur 4.2 langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) inclusief correctie i.v.m. redelijke sommatie

verplicht

De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de te realiseren woningen bedragen ten hoogste 47 dB(A) in de dagperiode, 44 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. In de dag-, avond- en nachtperiode wordt voldaan aan de geluideisen uit de Wet geluidhinder.

4.6.2 Conclusie     

Omdat aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan, is vanuit industrielawaai (gezoneerd industrieterrein Aan de Noord) geen bezwaar tot de voorgenomen realisatie van de 36 woningen. Voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. De geluidbelasting ten gevolge van de Plantageweg (30 km/uur) overschrijdt ter plaatse van twee woningen de voorkeursgrenswaarde.Het vaststellen van een hogere waarde is niet noodzakelijk omdat dit weggedeelte van de Plantageweg niet gezoneerd is in het kader van de Wet geluidhinder. Bij de omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt een akoestisch onderzoek toegevoegd naar de geluidswering van de gevels. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit.

4.7 Luchtkwaliteit     

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  1. woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  2. kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

4.7.1 Relatie tot het plangebied     

In onderhavig geval biedt het bestemmingsplan ruimte aan de realisatie van 36 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaand figuur 4.4 toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij het plangebied (geraadpleegd via CIMLK) met bijbehorende grenswaarden.

Figuur 4.4 Omliggende Natura 2000 - gebieden.

verplicht

Uit bovenstaand figuur blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van het plangebied, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden.

4.7.2 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Natuur     

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

4.8.1 Relatie tot het plangebied     

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Equipe (voorheen BK Bouw- & milieuadvies) een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten en gebieden. Deze quickscan is uitgevoerd op 2 februari 2021 en als bijlage 5 toegevoegd. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.

Soortenbescherming

Op grond van de uitgevoerde quickscan kan geconcludeerd worden dat nader onderzoek niet benodigd is. Aangezien de bomen op het terrein niet essentieel zijn voor eventuele foeragerende vleermuizen en vervangen worden door meer bomen, is nader onderzoek niet noodzakelijk. De bomen zijn volgens de ontwerpschets nabij en tussen de parkeerplaatsen voorzien. Wel dient de periode tussen het rooien en de nieuwe bomen zo kort mogelijk te zijn en dienen er volwassen bomen teruggeplaatst te worden.

Als gevolg van nadere planuitwerking na uitvoering van de quickscan flora en fauna is door Equipe beoordeeld wat de gevolgen zijn ten aanzien van de resultaten uit de quickscan. Deze beoordeling is beschreven in een memo welke is toegevoegd als bijlage 6 bij voorliggend plan.

De conclusie hiervan luidt dat aangezien bij de wijziging van het projectplan het bouwvlak nagenoeg gelijk blijft en er geen extra natuurwaarden verloren gaan, hetzelfde advies als van de quickscan van 2 februari 2021 van toepassing blijft. Er is daarom geen nieuwe quickscan flora en fauna en/of nader onderzoek nodig. De werkzaamheden kunnen daarom zonder beperking voor beschermde flora en fauna doorgang vinden.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt op 530 meter van het dichtstbijzijnde NNN gebied. Gezien de stedelijke omgeving met reeds aanwezige verstoringsfactoren als licht, geluid et cetera worden op gebiedsniveau geen nadelige effecten verwacht.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Een project dat significante gevolgen kan hebben, is natuurvergunningplichtig. Ter beoordeling daarvan is onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het projecteffect van het plan op Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige natuur dient bepaald te worden. De berekening is verricht met behulp van de Aerius Calculator, zoals voorgeschreven in artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming. Het projecteffect wordt inzichtelijk gemaakt op twee decimalen nauwkeurig. De rapportage is als bijlage 7 toegevoegd aan voorliggend plan. De berekeningen voor zowel de bouw- als gebruiksfase zijn toegevoegd als 8 en 9. De resultaten worden hieronder beschreven.

Het meest nabij gelegen(stikstofgevoelige) Natura 2000-gebied is (natura2000.nl):

  • Bieschbosch (ca. 6 km).

Figuur 4.5 Omliggende Natura 2000 - gebieden.

verplicht

Bouwfase

Relevante emissies tijdens de bouwfase ontstaan door de inzet van mobiele werktuigen en vervoersbewegingen van- en naar het plan. De invoergegevens zijn aangereikt door opdrachtgever. Voor elk van de bouwfasen is in kaart gebracht welke mobiele werktuigen noodzakelijk zijn, het aantal benodigde draaiuren en het te verwachten dieselverbruik. Er wordt uitgegaan van Stage IV materieel.

De berekening van het projecteffect van de bouwfase is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator en toegevoegd als bijlage 8 aan voorliggend bestemmingsplan. Hieruit blijkt het projecteffect op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Bij een dergelijke projectbijdrage treedt er geen stikstofdepositie op binnen omliggende Natura 2000- gebieden. Derhalve treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden

Gebruiksfase

In de beoogde situatie wordt de woning voor de verwarming uitgevoerd middels een gasloos energieconcept. Derhalve zijn gebouwemissies niet relevant. In de gebruiksfase is er sprake van emissies door verkeersgeneratie. Het effect van de verwachte toename in verkeersbewegingen verkeer is berekend door gebruik te maken van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (2018).

De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie is verricht met behulp van hetprogramma Aerius Calculator. De berekening is als bijlage 9 toegevoegd. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage treedt er geen stikstofdepositie op binnen omliggende Natura 2000- gebieden. Derhalve treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden

4.8.2 Conclusie     

Alle vergaarde gegevens zijn in de AERIUS Calculator ingevoerd. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk.

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Verkeer en parkeren     

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Parkeren

Auto

De gemeente heeft in 2019 het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Alblassrrdam vastgesteld In dit GVVP een nadere uitwerking van de parkeernorm gegeven met het onderscheid naar gebied: centrum, schil om het centrum, rest bebouwde kom en industrieterreinen. Voor wat betreft de woongebieden is onderscheid gemaakt tussen de woning categorieën “duur, gemiddeld en goedkoop”.

Voor nieuwbouw in Alblasserdam zijn voor zowel woningen als bedrijven parkeernormen opgesteld. In uitzonderingsgevallen kan het college van Burgemeester en Wethouders gemotiveerd afwijken. Bij afwijking zal de motivering tevens zijn gebaseerd op publicatie 137 van het CROW.) Voor het toepassen van de parkeernormen is voor Alblasserdam een 4-tal gebieden onderscheiden:

  1. Centrum.
  2. Schil om centrum.
  3. Rest bebouwde kom.
  4. Buitengebied.

Figuur 4.6 Uitsnede GVVP

verplicht

4.9.1 Relatie tot het plangebied     

Na sloop van de bioscoop en het cultureel centrum zijn ter plaatse van het plangebied betonnen platen aangelegd. Als gevolg van deze verharding is het terrein nadien in gebruik geweest als tijdelijke parkeervoorziening. Het is een bestuurlijke wens dat het terrein wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie, waarbij ook sociale woningen gerealiseerd. In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan staat dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een toename van de huidige parkeerdruk.

Op grond van de geldende parkeernormen van de gemeente, kan geconcludeerd worden dat ten behoeve van het programma waar het bestemmingsplan ruimte aan biedt in totaal 52 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. De parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling is weergegeven in onderstaand figuur.

Figuur 4.7 Parkeerbehoefte berekening.  

verplicht

Zoals beschreven is de bioscoop en het culturele centrum in 2007 gesloopt. Na de sloop van de bioscoop en het culturele centrum is het Wipmolenterrein eind 2009 inclusief de parkeerplaatsen verkocht aan de woningstichting. De parkeerbehoefte van de vervallen functies komt met gemiddelde kencijfers uit op 57 parkeerplaatsen. Normaal gesproken mag de vervallen parkeerbehoefte afgetrokken worden van de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling. De parkeerbehoefte van de bioscoop is in de loop der jaren na de sloop ingevuld door andere ontwikkelingen in het centrum. De vervallen parkeerbehoefte kan bij de Wipmolenlocatie daarom niet zomaar worden afgetrokken in de berekening van de nieuwe parkeerbehoefte. Het is beter om op basis van de actuele parkeerdruk na te gaan welke overcapaciteit de huidige Wipmolenlocatie heeft en derhalve is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. Hiertoe is door Megaborn een parkeerstudie uitgevoerd (zie bijlage 10). De resultaten hiervan worden hieronder samenvattend beschreven.

Uit de parkeerstudie van Megaborn kan geconcludeerd worden dat de maatgevende situatie de nachtsituatie is. Dan zijn er op basis van de parkeerdrukmeting 39 extra parkeerplaatsen nodig. Geconcludeerd kan worden dat op basis van de parkeerdrukmeting, 39 parkeerplaatsen nodig zijn om de bestaande parkeervraag uit de omgeving op te vangen. In totaal dienen er zodoende 91 (52 + 39) parkeerplaatsen gerealiseerd worden in en om het plangebied met een gewenste maximum loopafstand van 100 meter.

Binnen het plangebied wordt ruimte geboden aan de realisatie van 64 parkeerplaatsen, 13 aan de Wilde Woutstraat en 51 aan de Wipmolenstraat. Daarnaast worden 27 parkeerplaatsen buiten het plangebied gerealiseerd. Het betreft 2 plekken aan de Wilde Woutstraat, 1 aan de Cornelis Smitsstraat en 24 op de hoek van de Lelsstraat. Deze gronden zijn onderdeel van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan en de gronden ter plaatsen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat geborgd is dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en het bestemmingsplan niet leidt tot een toename van de parkeerdruk.

Verkeersgeneratie en ontsluiting

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op het feit dat het plangebied in het centrum van Alblasserdam ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor 'centrum' aangehouden kunnen worden. De gemeente Alblasserdam wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'matig stedelijk gebied'. Voor de 25 woningen 'koop, tussen/hoek' geldt een minimale verkeersgeneratie van 6,4 en maximaal 7,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de 11 woningen 'huurhuis, sociale huur' geldt een minimale verkeersgeneratie van 3,9 en maximaal 4,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de totale verkeersgeneratie als gevolg van het plan minimaal 203 motorvoertuigbeweging en maximaal 232 bedraagt.

Het plangebied is gelegen aan de Wipmolenstraat die ontsluit op de Wilde Woutstraat, Plantageweg en Dam. In de huidige planologische situatie is tevens sprake van verkeersgeneratie. Zoals beschreven zijn de bioscoop en het culturele centrum in 2007 gesloopt. Het betrof een bioscoop van 1.110 m2 en cultureelcentrum van 1.055 m2. Voor een bioscoop geldt een minimale verkeersgeneratie van 11,0 en maximaal 14,2 en voor een cultureel centum/ theather minimaal 7,8 en maximaal 11,8 per 100 m2 BVO. Hieruit volgt dat op gond van de huidige planologische situatie de verkeersgeneratie minimaal 205 en maximaal 283 bedraagt. Geconcludeerd kan worden dat de verkeersgeneratie op grond van de huidige planologische situatie hoger is dan de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt. Reeds is beschreven dat na de sloop van de bebouwing ter plaatse, het plangebied in gebruik is genomen als parkeerterrein. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat reeds sprake is van motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Dit aantal bedraagt op grond van vier motorvoertuigbewegingen pet etmaal in totaal 256 (64 parkeerplaatsen maal 4 motorvoertuigbewegingen). De netto toevoeging van het aantal motorvoertuigbewegingen als gevolg van het initiatief waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt is zodoende nihil.

Op grond van de CIMLK is de stagnatiefactor van de omliggende wegen van het plangebied beschreven. De stagnatiefactor geeft de mate aan waarin de doorstroming wordt verhinderd. In onderstaand figuur is weergegeven dat de stagnatiefactor voor de omliggende wegen (Plantageweg, Dam, Cortegene, De Helling) in overwegende mate in 2030 lager is dan 10%. Aangezien de toename van de verkeersgeneratie als gevolg van het plan ten opzichte van de huidige situatie nihil is, kan geconcludeerd worden dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op de verkeersdoorstroming in en rond het plangebied.

Figuur 4.9 Uitsnede CIMLK-kaart weergave omliggende wegen, stagnatiefactor licht verkeer.

verplicht

4.9.2 Conclusie     

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het plan.

4.10 Water     

4.10.1 Regelgeving en beleid     

Europees en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is van kracht.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit in Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2022 – 2027

Op 9 maart 2022 is het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2022-2027 in werking getreden. Voorheen gold het Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Op hoofdlijnen wordt het beleid uit het regionale waterplan voortgezet in het regionaal waterprogramma, maar op punten is het ook aangepast. Aanleidingen daartoe waren:

  1. kwaliteitsverbetering;
  2. klimaatadaptatie;
  3. verandering van wetgeving.

Het provinciaal Waterplan Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2022-2027 moet gebeuren, om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven: • waterveiligheid • mooi en schoon water; • beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling; • sport, recreatie en water- en groenbeleving • goed functionerende provinciale infrastructuur • toekomstbestendige infrastructuur.

Beleid waterbeheerder en gemeente

De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Waterschap Rivierenland.

Waterbeheerprogramma (WBP)

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

De langetermijnvisie staat in de Watervisie 2050. Deze visie is in het WBP uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. Voor dit WBP is dat 2022-2027. De maatregelen realiseren we vervolgens in projecten en in het reguliere beheer en onderhoud.

De principe van de uit te werken Watervisie 2050 zijn als volgt:

  1. De natuurlijke kenmerken van de ondergrond vormen het uitgangspunt voor ons werk.
  2. Water is bepalend voor de inrichting van het gebied.
  3. We zijn zuinig op water en grondstoffen.
  4. Bescherming van het gebied tegen overstromingen is onze focus.
  5. We pakken uitdagingen op binnen deze generatie en wentelen niet af.
  6. Waterbeheer van de toekomst: we maken maatschappelijk verantwoorde keuzes.
  7. Met elkaar zorgen we voor een toekomstbestendigrivierengebied.

In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het Waterschap Rivierenland het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Voor Rivierenland wordt voornamelijk ingezet op “vasthouden – bergen – afvoeren” van water. De digitale watertoets is een instrument om het planvoornemen vroegtijdig aan te geven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het Waterschap

Keur

Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening “de Keur”. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening “de Keur” is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang.

Legger

In de legger van het Waterschap staan de wateren en waterkeringen die zij in het beheer hebben. Aan de hand van de legger kan bepaald worden welke wateren en waterkeringen er binnen het plangebied liggen en aan welke regels uit de keur moet worden voldaan. De wateren in de legger van Waterschap Rivierenland zijn verdeeld in 3 categorieën: A-wateren: van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het Waterschap onderhouden. B-wateren: van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden. C-wateren: wateren die van tertiair belang zijn voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt.

Nota “Samen door één Buis

De nota “Samen door één buis” is primair gericht op het samen (gemeenten en Waterschap) beheersen van lozingen uit de riolering en het zo bijdragen aan een goede waterkwaliteit en leefomgeving. Het primaire doel van deze Nota is het bieden van een handvat om in samenwerking tussen gemeenten en Waterschap lozingen van afvalwater en hemelwater zodanig te beheersen dat watersysteemdoelen op een doelmatige wijze (blijven) worden bereikt.

Waterplan Alblasserdam

In 2006 is het Waterplan Alblasserdam opgesteld door de gemeente en het Waterschap. Het Waterplan verschaft zowel de gemeente als het Waterschap inzicht over het functioneren van het watersysteem in Alblasserdam. Bovendien wordt in het plan de gezamenlijke visie op het water en het waterbeleid tussen de partijen vastgelegd. Met het opstellen van het Waterplan Alblasserdam realiseren de bij het waterbeheer betrokken partners een aantal doelen, te weten: - het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het waterbeheer op lange termijn (2020) en het formuleren van concrete maatregelen voor de korte termijn (2010); - het afstemmen van waterbeleid en het verdelen van taken tussen de betrokken partijen en zorgen dat de uitvoering van maatregelen verwerkt wordt in de uitvoeringsprogramma's van de betrokken organisaties; - het maken van afspraken voor de goede afstemming van water en ruimtelijke ordening; - bekendheid geven aan het Waterplan om de betrokkenheid van externe partijen bij duurzaam waterbeheer te vergroten.

4.10.2 Relatie tot het plangebied     

Het plangebied is gelegen aan de Wilde Woutstraat, Zeevaartschoollaan en Wipmolenstraat te Alblasserdam. Ten behoeve van het plan is de digitale watertoets doorlopen. De resultaten hiervan zijn als rapportage opgenomen bij voorliggende toelichting. Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit verharding. Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de legger wateren van het Waterschap Rivierenland. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat er nabij het plangebied geen watergangen gelegen zijn.

Figuur 4.10 Uitsnede legger wateren Waterschap.

verplicht

Waterkwaliteit en kwantiteit

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

De hemelwaterriolering wordt verplicht aangeboden middels het bestaande gemeentelijke rioolstelsel. Het plan zal voldoen aan het rioleringskader 'Samen door een buis'. In het verdere planproces zal nadere afstemming met het Waterschap plaatsvinden hierover.

Ter plaatse van het plangebied heeft in de voormalige situatie een cultureel centrum gestaan. De gronden waren toentertijd volledig verhard. Naast het gebouw bestond het plangebied toen uit parkeerplaatsen. Na de sloop van het cultureel centrum is een deel van het terrein braak komen te liggen. De locatie is daarna deels verhard en gebruikt voor opslag en parkeren. Dit was de afgelopen vijf jaar het geval en betreft zodoende de huidige situatie.

In onderstaand tabel is de huidige situatie en toekomstige situatie voor wat betreft verhard en onverharde gronden weergegeven. Dit is berekend conform de uitgangspunten van het Waterschap Rivierenland. Bij alle woningen (rijwoningen) op perceelniveau is 90% verharding gerekend. In de buitenruimte is gerekend met 100% verharding voor wegen, stoepen en parkeerplaatsen. Voor de parkeerplaatsen met halfverharding is 50% verharding gerekend. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat het verhard oppervlakte als gevolg van het initiatief waar voorliggend bestemmingsplan ruimte aan biedt toeneemt. Het een en ander is weergegeven in onderstaand tabel.

verplicht

Bij een toename aan verharding geldt de volgende rekensom voor compensatie in open water: 607 x 436/ 10.000  / 0,2 = 132,33 m2. Voor compensatie in een wadi geldt: 607 x 664 / 10.000 / 0,3 = 134,34 m2. Bij de nadere uitwerking van het plan wordt onderzocht hoe invulling kan worden gegeven aan de compensatieplicht zoals die geldt op grond van het beleid van het Waterschap Rivierenland. Voor het creëren van de benodigde waterberging op grond van de compensatieplicht zal een watervergunning worden aangevraagd.

Beschermde gebieden

Op de kaart vastgestelde legger waterkeringen staan de dijken in het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Deze legger is vastgesteld op 1 juli 2022 en vanaf 21 juli 2022 geldig. Onderstaand figuur betreft een uitsnede van deze legger.

Figuur 4.11 Uitsnede legger waterkering Waterschap.

verplicht

Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat een deel van het plangebied gelegen is binnen de beschermingszone van een waterkering (buitenbeschermingszone). Het is verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Deze waterkering dient beschermd te worden en voorzien te zijn van een passende juridisch planologische regeling. Hiertoe wordt verwezen naar de regels van onderhavig bestemmingsplan.

4.10.3 Conclusie     

Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

4.11 (VORMVRIJE) M.E.R-BEOORDELING     

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

4.11.1 Relatie tot het plangebied     

De ontwikkeling omvat de realisatie van 36 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Aanmeldnotitie en m.e.r.-beoordelingsbesluit

Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling is toegevoegd als bijlage 12. Op basis van de aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid     

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In samenspraak met de gemeente worden omwonenden geïnformeerd over het voorgenomen planinitiatief. Het plan is in samenspraak met de gemeenteraad vormgegeven en bij het sluiten van de anterieure overeenkomst is de omgeving daar middels een brief over geïnformeerd. Tevens wordt een informatieavond georganiseerd waarbij de omgeving op basis van de stedenbouwkundig ontwerp wordt geïnformeerd over de specifieke plannen. De eerste bewonersbijeenkomst heeft reeds plaatsgevonden op 23 juni 2022. Tijdens deze informatiebijeenkomst is het beoogd plan gepresenteerd en is informatie uit de buurt opgehaald.

5.2 Procedure     

Het ontwerpbestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar meerdere instanties toegezonden. Daarnaast heeft ontwerp-bestemmingsplan van 21 december 2023 tot en met 1 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging was het voor een ieder mogelijk om een zienswijze in te dienen. In totaal is één ontvankelijke zienswijze binnengekomen. In de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen is deze zienswijze samengevat en voorzien van beantwoording.

5.3 Economische uitvoerbaarheid     

Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een overeenkomst getekend. Hierin zijn de afspraken vastgelegd over de ontwikkeling. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer. Met het ondertekenen van deze overeenkomst is het verhaal van gemeentelijke kosten afdoende verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Inleiding regels     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels bepalen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden. De bestemming is zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Het bestemmingsplan is primair bedoeld om de beoogde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkelingsplan. De ruimtelijke en functionele kaders zijn voldoende duidelijk, waardoor gekozen is voor directe bouwtitel.

6.1.1 Begrippen     

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.

6.1.2 Wijze van meten     

In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten van een bouwwerk moeten worden gemeten.

6.2 Bestemmingsrels     

6.2.1 Groen     

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor (openbare) groenvoorzieningen, en waterpartijen en waterlopen die van lokaal belang zijn. Voorts zijn fiets-en/of voetpaden toegestaan door het gebied. Binnen de bestemming 'Groen' zijn alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

6.2.2 Verkeer - Verblijfsgebied     

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' omvat de buurt- en erfontsluitingswegen met de daaraan of daarlangs gelegen paden, woonstraten, parkeervoorzieningen, groen- en waterelementen. Deze wegen zijn uitsluitend van belang voor het buurtverkeer. De bestemming biedt ruimte voor nutsvoorzieningen en fietsenstallingen met een beperkte omvang.

6.2.3 Wonen     

Binnen de bestemmingen 'Wonen' is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Dit bouwvlak omvat het hoofdgebouw.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het plan Wipmolen-locatie van de gemeente Alblasserdam.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0482.wipmolen-va01

1.3 Aanbouw     

een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aan huis verbonden beroep of bedrijf     

zie bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning):

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage     

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak/bestemmingsvlak/aanduidingsvlak/bedrijfsperceel/bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. In de regels is aangegeven waar het percentage betrekking op heeft.

1.9 Bedrijf     

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, verhandelen en opslag van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 Bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)     

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine, toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.

1.11 Begane grond     

de bouwlaag, waarvan de vloer globaal is gelegen ter hoogte van het voor dat object geldende peil.

1.12 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)     

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.16 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag, laag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd voor meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Consumentenvuurwerk     

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik

1.26 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Eerste verdieping     

tweede bouwlaag van een woning of woongebouw; een souterrain of (parkeer)kelder wordt bij het bepalen van het aantal bouwlagen niet meegerekend.

1.29 Erf     

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.30 Erfbebouwing     

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping.

1.31 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Geluidsgevoelig object     

woningen alsmede andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen     

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.34 Geometrische plaatsbepaling     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.

1.35 Gevellijn     

de figuur, zoals op de verbeelding is aangegeven en de orientatie van de voorgevel aangeeft.

1.36 Goothoogte     

de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak.

1.37 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerk

1.38 Kunstwerk     

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.39 Nutsvoorziening     

voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.

1.40 Onderdoorgang     

een onbebouwde ruimte onder een bouwwerk die meestal ten dienste staat van verkeer, groen of water.

1.41 Ondergeschikte bouw(onder)delen     

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

1.42 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.43 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.44 Parkeerplaats op eigen terrein     

een gebouwde of ongebouwde voorziening op eigen terrein met een minimale lengte van 5 m en een minimale breedte van 2,5 m, geschikt en toegankelijk voor het stallen van een auto.

1.45 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: de peil van de woningen aan de Wilde Woutstraat waarbij de vloerpeilhoogte de begane grond betreft.

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.46 Uitbouw     

een gebouw(deel) dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.47 Steiger     

een beloopbare constructie, aangebracht tussen palen die in (het water) langs de oever staan

1.48 Vlonder     

een langs een oever gelegen bouwwerk dat bestaat uit een vloerconstructie.

1.49 Voorgevelrooilijn     

de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.50 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten:

2.1 Afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 Bouwhoogte     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 Goothoogte     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Oppervlakte van een bouwperceel, erf en dergelijke     

tussen de bouwperceelgrenzen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwperceel.

2.8 Vloeroppervlakte     

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als 'bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)'.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.10 Onderlinge afstand     

tussen vrijstaande gebouwen onderlinge afstand, daar waar de afstand het kleinst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en water;
  2. speelvoorzieningen;
  3. paden;
  4. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  5. kunstwerken, beeldende kunst;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. straatmeubilair;
  8. evenementen.

3.2 Bouwregels     

Op de lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.2.1 Gebouwen     

binnen de bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd;

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonerven, wijkontsluitingswegen (30 km/u), pleinen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  6. bruggen ten behoeve van kruisend verkeer;
  7. speelvoorzieningen;
  8. straatmeubilair;
  9. kunstwerken, beeldende kunst;
  10. nutsvoorzieningen;
  11. ambulante detailhandel;
  12. evenementen.

4.2 Bouwregels     

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

4.2.1 Gebouwen     

binnen de bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd;

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer mag bedragen dan 12 m;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken, beeldende kunst niet meer mag bedragen dan 12 m;
  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  2. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca;
  5. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van '';
  6. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Primaire bestemming     

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

5.1.2 Secundaire bestemming     

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn secundair bestemd voor de doeleinden van de onderliggende bestemmingen.

5.1.3 Volgorde dubbelbestemmingen     

Voor zover dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:

  1. primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering;
  2. secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding, Leiding - Riool, Leiding - Water 1, Leiding - Water 2 en Leiding - Water 3;
  3. tertiair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5;
  4. quartair geldt het bepaalde in de onderliggende bestemming.

5.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
  1. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 5.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen worden gebouwd mits:
    1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn, of/danwel;
    2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kunnen worden uitgevoerd, of/danwel;
    3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld én het bouwwerken betreffen met een omvang minder dan 500 m2.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen en die niet vallen onder de bouwwerken zoals genoemd in 5.2 onder b, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking van een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd; bij de afweging van de afwijking van een omgevingsvergunning geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de ontheffing te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a kan de omgevingsvergunning worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
  2. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het plan;
  3. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn, waaronder werken en werkzaamheden die niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld én werken en werkzaamheden met een omvang minder 500 m2.

5.4.3 Toelaatbaarheid     

Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien gebleken is dat de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de archeologische waarde van het gebied.

5.4.4 Voorschriften vergunning     

Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.

5.4.5 Rapportage     

In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.4.6 Advies     

Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

6.1.1 Primaire bestemming     

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

6.1.2 Secundaire bestemming     

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn secundair bestemd voor de doeleinden van de onderliggende bestemmingen.

6.1.3 Volgorde dubbelbestemmingen     

Voor zover dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:

  1. primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering;
  2. secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Leiding - Riool, Leiding - Water 1, Leiding - Water 2 en Leiding - Water 3;
  3. tertiair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4;
  4. quartair geldt het bepaalde in de onderliggende bestemming.

6.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 6.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen worden gebouwd mits:
    1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
    2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kunnen worden uitgevoerd;
    3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld én het bouwwerken betreffen met een omvang minder dan 100 m2.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen en die niet vallen onder de bouwwerken zoals genoemd in 6.2 onder b, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking van een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd; bij de afweging van de afwijking van een omgevingsvergunning geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de ontheffing te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a kan de omgevingsvergunning worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
  2. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het plan;
  3. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn, waaronder werken en werkzaamheden die niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld én werken en werkzaamheden met een omvang minder 100 m2.
6.4.3 Toelaatbaarheid     

Een vergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien gebleken is dat de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de archeologische waarde van het gebied.

6.4.4 Voorschriften vergunning     

Voor zover de in lid 6.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
6.4.5 Rapportage     

In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.6 Advies     

Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 7 Wonen     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. aan de functie onder a gebonden parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen en water;
  5. erven en tuinen;
  6. paden en wegen;
  7. technische installaties, daaronder begrepen voorzieningen voor het opwekken en conserveren van energie.

7.2 Bouwregels     

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

7.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
7.2.2 Bijgebouwen     

bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

  1. maximaal 50% van het bouwperceel dat buiten het bouwvlak ligt en dat de bestemming 'Wonen' heeft, mag worden bebouwd tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 60 m2 aan bijgebouwen per hoofdgebouw (de woning);
  2. in geval het oppervlak van de gronden die buiten het bouwvlak liggen en de bestemming 'Wonen' hebben, zoals genoemd onder b, groter is dan 200 m2, mag het gezamenlijk bebouwd oppervlak van 60 m2 worden vermeerderd met 10% van de desbetreffende gronden tot een maximum van 90 m2 per hoofdgebouw (de woning);
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 4 m.

7.2.3 Andere bouwwerken     
  1. andere bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan:
  3. op de gronden voor de naar een openbare weg gekeerde gevel het hoofdgebouw: 1 m;
  4. ten behoeve van nutsvoorzieningen: 2,5 m;
  5. voor het overige 2 m;
  6. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien de bouwhoogte van bestaande erf- en/of terreinafscheidingen hoger is dan de onder b genoemde bouwhoogten de bestaande bouwhoogte de maximale bouwhoogte is;
  7. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, gelegen achter de naar een openbare weg gekeerde gevel het hoofdgebouw, niet meer mag bedragen dan 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

7.3.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf     

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat binnen de bestemming de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 30 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat indien de afmetingen van bestaande vloeroppervlakte groter zijn dan de hiervoor genoemde afmetingen, de afmetingen van bestaande vloeroppervlakte de maximale afmetingen zijn;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  4. detailhandel is niet toegestaan;
  5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

rond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen     

9.1.1 Toepassing     

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  1. Stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  2. Plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
  3. Gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden;
  4. Voor de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:
  5. De overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  6. De afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 m mag bedragen.
  7. Ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  8. Hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

9.1.2 Afwijking door middel van omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan afwijken bij een omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 9 lid 1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 m, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals bijvoorbeeld:

  1. Overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
  2. Toegangen van bouwwerken;
  3. Stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  4. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;
  5. Gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  6. Balkons en galerijen;
  7. Luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  8. Hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  9. Kelderingangen en kelderkoekoeken.

9.2 Parkeernormen     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Alblasserdam van 29 oktober 2019;
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

9.3 Wegverkeerslawaai/industrielawaai     

De realisering van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Gebruik bouwwerken     

Onder verboden gebruik van de gronden en bouwwerken zoals bedoeld in hoofdstuk 2 wordt in ieder geval verstaan een gebruik voor:

  1. Prostitutie;
  2. Seksinrichtingen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels     

11.1 Geluidzone - industrie     

De realisering van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.

11.2 Overige zone - beschermd dorpsgezicht     

11.2.1 Algemeen     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht' dient het beschermde dorpsgezicht behouden en beschermd te blijven.

11.2.2 Omgevingsvergunning voor het slopen     
  1. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de bestaande bouwwerken te slopen.
  2. Een vergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend indien handhaving van de bestaande bebouwing in redelijkheid niet van de eigenaar kan worden gevergd.
  3. Het verbod om te slopen zonder vergunning als bedoeld onder a geldt niet:
    1. Voor zover het betreft voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen in het kader van het regulier onderhoud van het pand;
    2. Voor het treffen van voorzieningen en het aanbrengen van verbeteringen aan bouwwerken waartoe het bevoegd gezag heeft aangeschreven;
  4. Alvorens een vergunning als bedoeld onder a te verlenen wordt voorafgaand een advies ingewonnen bij de erfgoedcommissie.

11.3 Vrijwaringszone - dijk 2     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ´Vrijwaringszone - dijk 2´ zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan afwijken bij een omgevingsvergunning van:

  1. De in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. De regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  3. De regels, en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. De inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m3;
    2. De bouwhoogte niet meer dan bedraagt 3,5 m;
  4. De regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
    1. Ten behoeve de bouw van kunstwerken tot maximaal 40 m;
    2. Ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    3. Ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
    4. Ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot 10 m.
  5. Het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen, en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
    1. De maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. De bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels     

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  2. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  3. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Wipmolen'.