Grote Sloot 355 Schagerbrug    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Bij de herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' is een agrarische bestemming toegekend aan het perceel Grote Sloot 355 in Schagerbrug. Deze bestemming is echter niet in overeenstemming met het huidige gebruik als perceel met kleinschalige bedrijvigheid en een bedrijfswoning.

Met dit bestemmingsplan wordt deze omissie in het plan 'Buitengebied Zijpe' hersteld, door een bedrijfsbestemming toe te kennen met mogelijkheden voor lichte bedrijvigheid. Daarnaast wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het bij volledige bedrijfsbeëindiging mogelijk maakt de bedrijfsbestemming om te zetten in een woonbestemming.

1.2 Ligging van het plangebied     

Het plangebied betreft de Grote Sloot 355 te Schagerbrug, en bestaat uit de kadastrale percelen, voormalige gemeente Zijpe, sectie C, nummers 1904 (gedeeltelijk), 1987 (gedeeltelijk), 1038 (gedeeltelijk) en 1572. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1: ligging plangebied

1.3 Vigerend planologisch regime     

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'. Dit plan is op 22 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Het perceel Grote Sloot 355 heeft hier een foutieve bestemmig gekregen, namelijk de bestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming is bedoeld voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven. Daarnaast liggen op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie 3'.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Beschrijving situatie     

Het perceel is gelegen aan de Groote Sloot. De Groote Sloot is een watergang die de Zijpepolder doorsnijdt van Oudesluis naar Zijpersluis. Daarbij volgt de Groote Sloot in grote lijnen de contour van de Westfriese Omringdijk. Aan beide zijden van de Groote Sloot ligt een weg, de Grote Sloot genaamd, deze wegen vormen de belangrijkste ontsluiting voor de dorpen aan de Groote Sloot.

Op dit moment is op het perceel een woning met daarachter een groot bijgebouw aanwezig, die in gebruik zijn voor kleinschalige bedrijvigheid met bijbehorende opslag.

verplicht

Afbeelding 2.1. Huidige situatie Grote Sloot 355

Plangeschiedenis Grote Sloot 355

Het beleid ten aanzien van (zware) bedrijvigheid in woonlinten is erop gericht om uitbreiding van die bedrijvigheid terug te dringen of te verplaatsen. Dit is ook gebeurd met het aannemersbedrijf dat was gevestigd aan de Groote Sloot 355. De bedrijfsvoering is verplaatst naar het nabijgelegen bedrijventerrein 'de Trambaan'. Om de verplaatsing financieel mogelijk te maken zijn ter compensatie aan de Schagerweg 4 woningen gerealiseerd.

In het naastgelegen bestemmingsplan "Dorpen langs de Groote Sloot" wordt binnen de woonlinten ingezet op versteviging van de woonfunctie. De bestaande bedrijvigheid in het dorp wordt gehandhaafd. De aanwezige bedrijven komen verspreid over het plangebied voor. De uitbreidingsmogelijkheden zijn, gelet op de situering in een overwegende woonomgeving, beperkt.

De vroegere functie (aannemersbedrijf) op de Grote Sloot en de mede daardoor opgerichte bebouwing op het perceel, maakt een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Door het toekennen van een bedrijfsbestemming, die alleen lichte vormen van bedrijvigheid mogelijk maakt die passend zijn in de omgeving, wordt het bestemmingsplan in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Daarnaast bevat het plan een een wijzigingsbevoegdheid voor omzetting naar een woonbestemming in geval van een volledige bedrijfsbeëindiging.

2.2 Gebiedsbeschrijving     

De oorspronkelijke opzet van de polder staat in grote lijnen nog overeind. Noord-zuid georiënteerde vaarten en wegen vormen nog steeds de hoofdstructuur van de polder evenals de rationele verkaveling. Verder is de grote weidsheid kenmerkend voor het landschap. Binnen de noord-zuid georiënteerde structuur van wegen en vaarten is de Groote Sloot de meest ontwikkelde as en vormt dan ook de belangrijkste lijn binnen de polder. Aan de Groote Sloot is in de loop der jaren de meeste verdichting ontstaan, bestaande uit de kernen op de kruisingen met de dwarswegen, maar ook stolpboerderijen en herenhuizen.

De drie dorpen die op een kruising van de Groote Sloot en een dwarsweg liggen, Schagerbrug, Sint Maartensbrug en Burgerbrug, zijn wat betreft de stedenbouwkundige opbouw vrijwel identiek. Alle drie zijn vaartdorpen en liggen op een kruising van de Groote Sloot met een dwarsweg. Deze kruisvormige structuur werd eerst benut voor de vestiging van functies. Geleidelijk aan ontstond de behoefte om ook de kwadranten van het kruis te gebruiken voor woningbouw, bedrijvigheid en voorzieningen. Hierdoor is de structuur van de polder goed leesbaar in de dorpen.

Binnen de dorpen is het belang van de agrarische functie in dit gebied goed zichtbaar. De lintbebouwing was van oorsprong voornamelijk agrarische bebouwing. Op verscheidene plekken in de verschillende dorpen zijn de voormalige agrarische gebouwen nog aanwezig. Schagerbrug ligt ten zuiden van het Kanaal Stolpen - Schagen. Het dorp is ontstaan als een lintdorp langs de Groote Sloot, op het kruispunt met de Schagerweg. In de historische kern van het dorp waren diverse buitenplaatsen gelegen, waarvan de restanten nu nog herkenbaar zijn.

De lintbebouwing aan de Groote Sloot heeft in Schagerbrug rond de kruising Groote Sloot - Schagerweg een hoge dichtheid en komt bebouwing in twee lagen met kap voor. Doordat het dorp is ontstaan rond het knooppunt van de Groote Sloot en de Schagerweg is het plangebied in te delen in vier kwadranten. In het noordelijk kwadrant staat alleen de lintbebouwing van de Groote Sloot en heeft geen verdere ontwikkeling plaatsgevonden. In het westelijk kwadrant is het bedrijventerrein "De Trambaan" aangelegd, waarvan de ontsluiting via de Schagerweg verloopt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie heeft het kabinet zijn ambities voor 2040 geformuleerd, waaronder ambities voor Leefbaarheid en veiligheid. Hierbinnen valt o.a. de ambitie dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het opnemen van een bedrijfsbestemming met lichte vormen van bedrijvigheid, en het met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk maken van een woonbestemming bij volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op het perceel is een dermate kleinschalige ontwikkeling dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Het perceel is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord Holland 2040     

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:

  1. ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  2. duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  3. klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.2 Provinciale verordening     

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeit voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de PRV zijn voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij de provincies is neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte-regeling voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in BBG en landelijk gebied
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het BBG (Bestaand Bebouwd Gebied) van belang. Het plangebied ligt, volgens het bepaalde in artikel 9 van de PRV, niet binnen BBG vanwege de agrarische bestemming die hier abusievelijk was toegekend (zie hoofdstuk 1). Op de provinciale planviewer is het perceel wel aangeduid als BBG. Met dit bestemmingsplan wordt deze omissie hersteld en in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Bovendien is het perceel op grond van artikel 1.1.1. sub h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan te merken als bestaand stedelijk gebied (BSG).

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen     

Het nieuwe afwijkingsbeleid is opgenomen in de Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen. De Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen is zowel een handreiking voor initiatiefnemers voor het maken van ruimtelijke plannen, als een beleidsstuk op basis waarvan die plannen getoetst kunnen worden. De Reisgids is aan de inwoners, bedrijven en instellingen gericht. De Reisgids bevat geen concrete regels, waardoor het anders is dan het traditionele beleid wat de gemeente voorheen hanteerde. De ervaring heeft geleerd dat bij goede plannen concrete regels nog wel eens belemmerend kunnen werken. Met een beleidsstuk dat meer op abstracte criteria en het besluitvormingsproces is gericht, voorkomen we dat plannen die goed onderbouwd kunnen worden toch botsen met het beleid.

3.3.2 Nota Parkeernormen Schagen 2016     

Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt bepaald door de normen die zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016'. In dit bestemmingsplan is in de planregels een zogenaamde 'dynamische' verwijzing opgenomen naar dit beleid. Dat wil zeggen dat als zich op het perceel bepaalde ontwikkelingen voordoen, er voor wat betreft het parkeren getoetst wordt aan het gemeentelijke parkeerbeleid dat op dat moment geldig is.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten     

4.1 Geluidhinder     

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg: de Grote Sloot.



De bestaande bedrijfswoning is zowel in het huidige planologische regime (bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe') als in het toekomstige bestemmingsplan toegestaan. Zowel de feitelijke situatie als de planologische situatie van de bedrijfswoning veranderen niet door de wijziging van het bestemmingsplan. Doordat er bij de bedrijfswoning geen sprake van een ontwikkeling is, is een toetsing aan de Wgh niet nodig. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.



Daarnaast wordt via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden een woonbestemming toe te kennen wanneer sprake is van een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid zal een wijzigingsplan worden opgesteld. In het kader van dit wijzigingsplan zal de akoestische haalbaarheid van de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning moeten worden aangetoond.

4.2 Bedrijven en milieuhinder     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het plangebied ligt in een lintbebouwing met gemengde bebouwing, maar voornamelijk woningen. Derhalve kan correctie worden uitgevoerd ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Direct naast het perceel Grote Sloot 355 is een horeca inrichting gevestigd, waar alleen horeca gevestigd mag worden met als hoofddoel het verstrekken van etenswaren. Dit wordt opgevat als lichte horeca, waar geen afstand tot omliggende milieugevoelige objecten in acht hoeft te worden genomen.

De nieuwe bestemming op het perceel Grote Sloot 355 maakt alleen lichte bedrijfsactiviteiten mogelijk, die staan genoemd in de bijlagen bij de regels. Door een beperking op te leggen in toegestane milieucategorieën (maximaal categorie 2), wordt voorkomen dat overlast ontstaat voor de omliggende bebouwing en functies.

4.3 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt kleinschalige bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing, waarbij nauwelijks extra verkeersbewegingen gemoeid zullen zijn. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.4 Externe veiligheid     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient het Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) te worden gehanteerd.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Onderzoeksresultaten

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. De in het bestemmingsplan opgenomen bedrijfsbestemming laat ook geen bedrijvigheid toe die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen. Het Bevi vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.5 Bodem     

Het plangebied betreft een zogenaamde BSB-locatie (Besluit verplicht Bodemonderzoek

bedrijfsterreinen). Onderzoeken in het kader van de BSB hebben lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. Het terrein tussen bedrijfsbebouwing en achterliggende loods is in 2015 gesaneerd. Er is een restverontreiniging achtergebleven onder de bebouwing. Het gesaneerde gedeelte is afgeschermd met folie. De provincie heeft bij brief van 24 mei 2016 ingestemd met de bodemsanering. Er is geen nazorgverplichting opgelegd voor het gesaneerde deelgebied.



In verband met nieuwbouwplannen achter de percelen Grote Sloot 353 en 355 heeft eveneens bodemonderzoek plaats gevonden. Hieruit blijkt dat de bodem sterk verontreinigd is met lood en zink. De provincie stemt in 2011 in met een bodemsanering. Tijdens het saneren wordt in een gedempte sloot een sterke PAK-verontreiniging, en in de puinverharding en de bovengrond asbest aangetroffen.



De lood/zink-verontreiniging wordt grotendeels verwijderd. Er blijft een restverontreiniging achter. De verontreiniging met PAK wordt niet ontgraven maar afgedekt met geotextiel. Het asbest is verwijderd en afgevoerd, voor zover ontgraving nodig was vanwege de nieuwbouw. Bij brief van de provincie van 13 juli 2011 is ingestemd met de uitgevoerde sanering. Wel is er nazorgverplichting (in stand houden leeflaag met geotextiel), registratie van restverontreiniging én melding bij grondverzet. De restverontreinigingen en de PAK-verontreiniging zijn nog aanwezig op het perceel Grote Sloot 355.



Met de wijziging van het bestemmingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch' omgezet in de bestemming 'Bedrijf'. Bovendien bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid voor omzetting naar een woonbestemming in geval van een volledige bedrijfsbeëindiging.



De huidige bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor de toekenning van de

bestemming 'Bedrijf'. Aan de wijzigingsbevoegdheid die omzetting naar een woonbestemming mogelijk maakt is de voorwaarde verbonden dat uit bodemonderzoek moet blijken dat de bodem geschikt is voor een woonbestemming.

4.6 Waterhuishouding     

Op grond van artikel 3.1.6. Bro moet een bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten waarin beschreven staat hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

In dit bestemmingsplan wordt het perceel van een bestemming voorzien die in overeenstemming is met de feitelijke situatie, namelijk een bedrijfswoning met de daarbij behorende bebouwing. In die zin verandert er niets voor wat betreft de waterhuishouding op het perceel en is een watertoets op dit moment niet noodzakelijk.

Wel is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt de bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming. Voorwaarde bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is dat voor het plan een watertoets wordt uitgevoerd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier stelt.

Daarnaast is in het plan een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen die regelt dat, behoudens bestaande bebouwing, niet gebouwd kan worden. Met een ontheffing kan hiervan worden afgeweken. Een advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is dan verplicht.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar is.

4.7 Natuurwaarden     

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten

    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten

    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75

    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
  • er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
  • er is geen alternatief; en
  • doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan voorziet in een reeds aanwezige situatie. Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN of in of nabij een Natura 2000 gebied. Er zijn geen natuurwaarden in het geding.

4.8 Archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden     

In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden aanwezig. Monumenten zijn eveneens niet aanwezig.

4.9 Milieu effectrapportage (MER)     

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1 tot en met 4.8. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting     

In hoofdstuk 2 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. In de planregels vindt de juridische vertaling plaats van de fysieke en gebruiksmogelijkheden. Dit hoofdstuk beschrijft deze juridische regeling. In paragraaf 5.1 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. In paragraaf 5.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.1 Karakter bestemmingsplan     

Bestemmingsplan Grote Sloot 355 is een bestemmingsplan dat de bestaande gebruiksmogelijkheden opneemt, en in een bouwvlak voorziet dat is gesitueerd om de bestaande en deels gesloopte bebouwing. Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten bij de systematiek die is voorgeschreven door de SVBP2012.

Op grond van artikel 3.1.3 Bro en artikel 3.1.6 Bro moet een bestemmingsplan worden vervat in:

  1. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  2. bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  3. regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  4. voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en ontheffingsregels.

Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek, de uitkomsten van het overleg en de rapportering van de inspraak zijn vermeld.

5.2 Bestemmingen     

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna toegelicht.

5.2.1 Bedrijf     

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is geregeld hoe de gronden op het perceel Grote Sloot 355 gebruikt mogen worden. De bestemming biedt mogelijkheden voor lichte bedrijvigheid uit de categorieën 1 en 2 van van de VNG handleiding Bedrijven en Milieuzonering. Daarnaast is de aanwezige bedrijfswoning inbestemd. De bouwmaten zijn afgestemd op de reeds bestaande bebouwing op het perceel. Ook biedt het plan nog enige ruimte voor uitbreiding van de bestaande bedrijfsruimte, aansluitend aan de bestaande bebouwing. Hier heeft ooit ook een bedrijfsruimte gestaan, die inmiddels is gesloopt.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Wonen'. Hieraan is wel een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet er onder andere sprake zijn van volledige bedrijfsbeëindiging op het perceel, en moet onderzoek aangetoond hebben dat de bodem geschikt is voor omzetting naar een woonbestemming.

5.2.2 Wonen - Kern     

Binnen de bestemming 'Wonen - Kern' is geregeld hoe de gronden op het perceel Grote Sloot 355 gebruikt mogen worden indien gebruik wordt gemaakt van de binnen de bestemming 'Bedrijf' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze bestemming sluit aan op de bestemming van de eerder genoemde vier woningen aan de Schagerweg en andere omliggende woningen.

Naast wonen mag het perceel ook gebruikt worden voor kleinschalige bedrijfs- en beroepsactiviteiten. Hieronder wordt verstaan: het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

5.2.3 Tuin     

Binnen de bestemming 'Tuin' is geregeld hoe de gronden op het perceel Grote Sloot 355 gebruikt mogen worden indien gebruik wordt gemaakt van de binnen de bestemming 'Bedrijf' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De grond aan de voorzijde van de bestaande bebouwing en grenzend aan de Grote Sloot kan dan bestemd worden als 'Tuin', aansluitend op het naastgelegen perceel. In de bestemming 'Tuin' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Een erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter hoog zijn. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

5.2.4 Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)     

Om de archeologische waarden in een gebied te beschermen is er een dubbelbestemming toegekend aan de gronden. Aan deze bestemming zijn regels verbonden als het gaat om grondbewerking. Daarbij wordt gekeken naar de oppervlakte van het te bouwen bouwwerk en de diepte van de grondbewerking. Voor de bestemming Waarde - Archeologie 3 is geen nader onderzoek nodig als sprake is van vervanging van bestaande bouwwerken, bouwerken worden opgericht met een oppervlakte minder dan 100 m2 en grondroering minder dan 35 cm diep of aangetoond kan worden dat de grond in het verleden dusdanig is geroerd dat geen archeologische waarden meer worden verwacht.

Voor onder andere het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het 'normale' onderhoud, met inbegrip van het vervangen van drainagewerken, is een uitzondering van toepassing. De van toepassing zijnde uitzonderingen worden vermeld in de bestemming. Het is voor het uitvoeren van die werkzaamheden niet noodzakelijk een omgevingsvergunning aan te vragen.

5.2.5 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)     

Deze dubbelbestemming beschermt de waterkering en de waterbeheersing die in het plangebied aanwezig is. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.3 Algemene Regels     

In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn opgenomen in de regels. In de algemene afwijkingsregels zijn regels opgenomen om de flexibiliteit van de hoofdbestemming te kunnen waarborgen.

Daarnaast is in een algemene gebruiksregel vastgelegd dat voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen. Welke normen van toepassing zijn, is afhankelijk van de functies die op het perceel worden uitgeoefend.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de werkafspraken omtrent de SVBP toegepast. Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten bij de systematiek die is voorgeschreven door de SVBP2012.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.



Eventuele ontwikkelingen kunnen mogelijk gemaakt worden door middel van het toepassen van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen'. De enige kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Indien het kosten zijn die rechtstreeks voorvloeien uit het plan, komen de planschadekosten voor rekening van de gemeente. In het geval dat planschadekosten voortvloeien uit een plan van een initiatiefnemer, zal een overeenkomst worden gesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die gemaakt worden in het belang van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Dit hoofdstuk heeft als doel om de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan te tonen. Het plan is in het kader van het vooroverleg besproken met het Hogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap kan instemmen met het bestemmingsplan: een watertoets is verplicht bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en er is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor het overige wordt een bestaande situatie gerepareerd, waardoor de waterhuidhouding op het perceel niet wijzigt.

Het plan is passend binnen de Provinciaal Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) van de provincie en ligt binnen bestaand bebouwd gebied. Dit is op ambtelijk niveau met de provincie afgestemd.

Het bestemmingsplan is in procedure gebracht conform de voorbereidingsprocedure volgens artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening. Het plan heeft zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Grote Sloot 355 Schagerbrug met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPGroteSloot355-VA01 van de gemeente Schagen;

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Afhankelijke woonruimte:     

een bijgebouw bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.6 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma’s van Eisen op te stellen en/of te toetsen;

1.7 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.8 Archeologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.9 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bed & breakfast     

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor één of enkele nachten op basis van logies en ontbijt in het hoofd- of bijgebouw;

1.11 Bedrijfswoning     

1.12 Beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:     

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.13 Bestaand:     

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning en/of vrijstelling/ontheffing (vóór 1 oktober 2010) / omgevingsvergunning (ná 1 oktober 2010);

1.14 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bijgebouw     

een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;

1.18 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelsgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, of een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.23 Deskundige:     

een door de burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen;

1.24 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 Dienstverlening:     

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.26 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.27 Erker:     

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;

1.28 Evenement:     

een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak van een beperkte duur en zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder de duur van de activiteit wordt eveneens de periode verstaan die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;

1.29 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 Horecabedrijf:     

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.32 Mantelzorg:     

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.33 Overkapping:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.34 Peil:     

  1. indien op of in het land wordt gebouwd:
    1. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,50 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten.
    2. Indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend:
  1. vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, en;
  2. worden incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
  1. indien op of in het water wordt gebouwd:
    1. het plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.35 Permanente bewoning:     

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.36 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Overschrijding bouw- c.q. bestemmingsgrenzen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn opgenomen in categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen bedrijfsactiviteiten.
  2. (inpandige) bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zoals genoemd in bijlage 2 bij de regels.

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. inpandige opslag ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plaatse;
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen

3.2 Bouwregels     

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum goot- en bouwhoogte";
3.2.2 Bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. voor een bedrijfswoning in een bedrijfsgebouw zijn de bebouwingsnormen uit artikel 3.2.1. van toepassing, met dien verstande dat de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750³, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 meter;

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen, die geen verband houden met de bedrijfsvoering ter plekke;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en/of escortbedrijven;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten ten behoeve van transport, distributie of industrie.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a en tevens bedrijven toelaten die niet zijn genoemd in bijlage 1 of die volgens bijlage 1 van een hogere categorie zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:

  1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan.

De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid     

3.5.1 Beëindiging bedrijfsactiviteiten     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Kern' en 'Tuin', onder voorwaarde dat:

  1. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  2. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
  3. dat voor het plan een watertoets wordt uitgevoerd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen die het hoogheemraadschap stelt;
  4. dat uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het voorgestane gebruik;
  5. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van respectievelijk de artikelen 4 Tuin en 5 Wonen - Kern van overeenkomstige toepassing zijn.

De genoemde wijziging kan uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. inritten

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m bedragen;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.

Artikel 5 Wonen - Kern     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - Kern' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis, zoals genoemd in bijlage 2 bij de regels;
  2. bed & breakfast, met dien verstande dat:
    1. bed & breakfast dient te worden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing;
    2. bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    3. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlak van bestaande woningen;
    4. het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. water;
  5. tuinen, erven en terreinen;
  6. bouwwerken.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Woningen     

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. de bouwhoogte mag nietmeer bedragen dan 11 m;
  4. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1;
  5. de inhoud van woningen, met inbegrip van bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 5.2.2 en 5.2.3, mag niet meer dan 750 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
5.2.2 Aan- of uitbouwen aan zijgevels bij woningen     

Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan zijgevels bij woningen gelden de volgende regels:

  1. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel van de woning worden gebouwd;
  2. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel of in het verlengde daarvan van de woning worden gebouwd tot maximaal 3 m voorbij de zijdelingse bouwgrens en tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens;
  3. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen van een kap worden voorzien waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en waarvan de dakhelling gelijk is aan die van het hoofdgebouw;
  4. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen plat worden afgedekt mits de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag met een maximum van 4 m.

5.2.3 Aan- of uitbouwen aan achtergevels bij woningen     

Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan achtergevels bij woningen gelden de volgende regels:

  1. aan- of uitbouwen mogen aan de achtergevel van de woning worden gebouwd;
  2. aan- of uitbouwen mogen aan de achterzijde van de woning tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van aan- of uitbouwen aan de achterzijde van de woning mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag bedragen, met een maximum van respectievelijk 3 m en 4 m.

5.2.4 Bijgebouwen bij woningen     

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen; dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat de bouwhoogte van bijgebouwen nooit hoger mag zijn dan de bouwhoogte van woningen.

5.2.5 Oppervlaktenormen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Ten aanzien van oppervlaktenormen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied van de woning, dan wel het bestaande percentage indien deze meer is.

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  4. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor permanente bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van woning en bijgebouwen als recreatief nachtverblijf, met uitzondering van het toegestane gebruik voor bed & breakfast binnen bestaande bebouwing;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
  2. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 100 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of minder;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
  5. gronden waarvan kan worden aangetoond dat deze in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.

6.2.2 Uitzondering     

Het in 6.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1, mits:

  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Verbod     

Het is verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden;
  3. aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,35 m en met een oppervlakte van meer dan 100 m² ;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,35 m en met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.4.2 Uitzondering     

De onder 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist:

  1. voor werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  2. voor werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning;
  3. voor werken waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 100 m² plaatsvinden, dan wel werken waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 100 m² maar niet dieper dan 0,35 m;
  4. indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.

6.4.3 Voorwaarden     

De onder 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:

  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de waterkering en de waterbeheersing;
  2. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen,

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande reeds gebouwde gebouwen;
  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterkering, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
  3. het bouwen en gebruik krachtens deze bestemming mag uitsluitend geschieden:
    1. voor zover de belangen van de waterkering dat gedogen;
    2. nadat ter zake advies is ingewonnen bij de verantwoordelijke waterbeheerder.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de waterkerende functie van de zeewering;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 onder a ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de aldaar geldende bestemmingsregels van artikel 3 en 4 nadat ter zake advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk waterbeheerder.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.5.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het afgraven of ophogen van gronden;
  2. het aanbrengen van beplanting.

7.5.2 Uitzondering     

De onder 7.5.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

  1. werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  2. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

7.5.3 Voorwaarden     
  1. De onder 7.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in 7.5.1 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie in onevenredige mate kan worden aangetast.
  2. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1 pleegt het bevoegd gezag overleg met de verantwoordelijke waterbeheerder.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Parkeervoorzieningen     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

9.2 Afwijken van de algemene bouwregels     

Het bepaalde in 9.1 is niet van toepassing indien:

  1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Parkeervoorzieningen     

Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

10.2 Afwijken van de algemene gebruiksregels     

Het bepaalde in 10.1 is niet van toepassing indien:

  1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.

10.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 9.1 of 10.1 niet in stand wordt gelaten.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in het plan bepaalde voor:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 25 m² mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  3. het met ten hoogste 2 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens of richting van een straat, de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig vastgestelde vorm van een bouwvlak, indien bij definitieve meting blijkt, dat een afwijking in het belang van een behoorlijke bebouwing is;
  4. het bouwen buiten het bouwvlak waarbij de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.

De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Grote Sloot 355 Schagerbrug' van de gemeente Schagen."

BIJLAGE     

Bijlage 2 Lijst met beroeps- of bedrijfsactiviteiten     

Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:

individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, lichaamsverzorging, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, dierenarts, alternatieve geneeswijzen enz.

Stoffeerderijbedrijven, waaronder:

(maat)kledingmakerij, kledingverstelbedrijf, meubelstoffeerderij, woningstoffeerderij

Waarbij detailhandel in stoffen en stofferingen in ieder geval is uitgesloten.

Kantoorfunctie voor bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:

schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook voor bijvoorbeeld een detail- of groothandelsbedrijf of een aannemersbedrijf

Reparatiebedrijfjes, waaronder:

schoen-/lederwarenreparatiebedrijf, uurwerkreparatiebedrijf, goud en zilverwerkreparatiebedrijf, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, reparatie van muziekinstrumenten, computerservice- en informatietechnologiebedrijf enz.

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder:

reclameontwerp, grafisch ontwerp, tuinontwerp- en advies, (binnenhuis)architect, (steden)bouwkundig ontwerp, juridisch advies, financieel advies, milieukundig advies enz.

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder:

notaris, advocaat, accountant, assurantie/verzekeringsbemiddeling, administratiekantoor,vertaalbureau, exploitatie en handel in onroerende zaken enz.

Overige dienstverlening, waaronder:

kappersbedrijf, schoonheidssalon, fotograaf, foto– en filmontwikkelbedrijf, enz.

Onderwijs, waaronder:

autorijschool, onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium

dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving met bovenstaande functies gelijk te stellen activiteit.