Inhoud regels
artikel 3 Agrarisch
met waarden
artikel 6 Algemene
gebruiksregels
artikel 7 Algemene
afwijkingsregels
1.1. In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan “Natuurijsbaanterrein Snevert“ van de gemeente Schagen.
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0441.BPBG02ijsbsnevert-0300 met de bijbehorende regels en bijlagen.
c. verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan “Natuurijsbaanterrein Snevert” bestaande uit het blad met het nummer 101491-0078-02A met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
d. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
f. bebouwing:
een gebouw en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
g. bestaand:
bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
h. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
i. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
j. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
k. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
l. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
m. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
n. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
o. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.2. Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
2.1. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
c. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
d. het peil:
1. voor bouwwerken die vrijstaand zijn gebouwd:
de hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
2. voor bouwwerken die zich bevinden op een erf- of perceelgrens:
het bepaalde onder 1, waarbij gemeten wordt aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
2.2.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien
van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer
dan
artikel 3 Agrarisch met waarden
Bestemmingsomschrijving
3.1. De voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. reële en volwaardige agrarische bedrijven met uitzondering van:
- bosbouw;
- sierteelt anders dan in de vorm van tijdelijke bollenteelt;
- fruitteelt in de vorm van boomgaarden;
b. behoud of herstel van de daar voorkomende landschapselementen, de cultuurhistorische hoofdverkavelingsvorm en de daar voorkomende dan wel daaraan eigen kenmerkende openheid;
d. tijdelijke speelvoorzieningen;
e. eigen en ondergeschikte horecavoorzieningen ten behoeve van het onder c en d genoemde;
f. wegen en paden;
g. bruggen en duikers;
h. waterlopen en waterpartijen;
i. open terreinen, zoals parkeer- en opslagplaatsen, met daarbij behorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
3.2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
b. knikbare lichtmasten en geluidsinstallaties;
c. tijdelijke bouwwerken ten behoeve van de speelvoorziening.
3.3. Voor het in lid 3.2, onder a, genoemde gebouw gelden de volgende bepalingen:
a.
de bouwhoogte mag maximaal
b.
de goothoogte mag maximaal
c.
het oppervlak mag maximaal
3.4. Voor de in lid 3.2, onder c, genoemde tijdelijke bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening.
3.5. De toepassing van artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening op deze gronden is uitgesloten.
Nadere eisen
3.6. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van het gebouw en de inrichting van deze gronden, indien blijkt of aannemelijk is dat de bij het bouwplan voor het gebouw overgelegde situering leidt tot een onaanvaardbare aantasting van landschappelijke openheid in het gebied.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a.
het aanleggen of verharden van wegen, paden en
banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere
oppervlakteverhardingen, voor zover deze groter zijn dan
b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen, egaliseren van de grond dan wel het uitvoeren van andersoortige werkzaamheden die van invloed zijn op de reliëftoestand van de betreffende gronden;
c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen, voor zover deze activiteiten niet als ‘bouwen’ ingevolge de Woningwet zijn aan te merken;
e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, met dien verstande dat geen aanlegvergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaande bodemgebruik; geen vergunning is nodig voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het houtgewas, zoals bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Boswet, en indien een beschikking aanwezig is in de zin van artikel 13 van de Boswet;
f. het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond, alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
g. het planten van houtgewas, voor zover op deze werkzaamheden de Boswet of krachtens die wet vastgestelde voorschriften niet van toepassing zijn;
h. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en waterpartijen e.d. en het maken van dammen;
i. het bezanden en anderszins ophogen, alsmede het afgraven van gronden;
j. het plaatsen van boog- en gaaskassen;
k. het uitvoeren van werken of werkzaamheden, welke wijziging van de waterstand of waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben.
3.8. Het in lid 3.7 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond.
3.9. Het bevoegd gezag kan aan een omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de belangen die de bestemming van de grond beoogt.
Gebruiksregels
3.10. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 6, wordt in ieder geval gerekend:
a. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken bedrijf;
b. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten, afkomstig van het betrokken bedrijf;
c. het opslaan, storten of opbergen van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden of in verband met het gebruik voor agrarische doeleinden;
d. het aanwezig zijn of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede het plaatsen of geplaatst hebben van al dan niet gerede motorvoertuigen;
e. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens, anders dan bedoeld in lid 3.1 onder c en d;
f. het gebruik als permanente sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, vliegvelden en landingsplaatsen, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, lig -of speelweiden, zwemgelegenheden of kwekerijen, anders dan bedoeld in lid 3.1;
g. het beproeven van voertuigen voor het beoefenen van de motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
h. het omgronden van gronden op een diepte van meer dan 1,5 m;
i. het gebruik voor verblijfsrecreatie;
j. het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
artikel 6 Algemene gebruiksregels
artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a.
de bouw van kleine utilitaire bouwwerken,
waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, mits
het voor bebouwing bestemde gronden betreft en met dien verstande, dat de
oppervlakte niet meer dan
b. het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is;
c. de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Bouwen
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Gebruik
8.5. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6. Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7. Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hardheidsclausule
8.8. Voor zover toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het
bestemmingsplan Natuurijsbaanterrein
Snevert".