3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - Agrarisch gebied met natuurlijke en recreatieve waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgronden;
-
reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven;
-
landbouwontsluitingswegen;
-
gebied met natuurwetenschappelijke, landschappelijke en recreatieve waarde, voortvloeiend uit natuurwaarden die zijn gerelateerd aan bermen, slootkanten en watergangen met de daarin voorkomende flora en fauna,
en tevens voor:
-
een loonbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – loonbedrijf”;
-
groen- en grondopslag ten behoeve van het loonbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “opslag”,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
water;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding “groen” ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting,
met dien verstande dat:
-
houtteelt niet in de bestemming is begrepen;
-
mestopslag buiten het bouwvlak niet in de bestemming is begrepen.
In de bestemming zijn voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer begrepen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
- de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken binnen het bouwvlak mag ten hoogste 10.000 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. binnen één bouwvlak, is slechts bebouwing toegestaan voor 1 (agrarisch) bedrijf;
3. bedrijfsgebouwen dienen op een afstand van minimaal 10 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
4. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
5. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 11 m bedragen;
6. de dakhelling van bedrijfsgebouwen dient minimaal 15° te bedragen, met uitzondering van aan- en uitbouwen bij bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van 100 m².
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. het aantal bedrijfswoningen mag ten hoogste 1 bedrijfswoning per bouwperceel bedragen;
2. de goothoogte van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
3. de bouwhoogte van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mag ten hoogste 8,5 m bedragen;
4. de dakhelling van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen dient tenminste 30° en ten hoogste 60° te bedragen;
5. de inhoud van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mag ten hoogste 750 m³ bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen dienen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
2. de goothoogte aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen mag ten hoogste 3 m bedragen;
3. de bouwhoogte aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen mag ten hoogste 6,5 m bedragen;
4. de oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen mag ten hoogste 50 m² per bedrijfswoning bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en de waterhuishouding gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en de waterhuishouding mag ten hoogste 3 m bedragen;
2. de inhoud van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en de waterhuishouding mag ten hoogste 50 m³ bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
2. overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
3. er mogen geen silo’s, mestsilo’s en sleufsilo’s worden gebouwd;
4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag ten hoogste 6 m bedragen;
5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag ten hoogste 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met in acht neming van het bepaalde in bijlage 1 bij de regels, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 voor een afwijkende situering van gebouwen ten opzichte van de bedrijfswoning;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub f, onder 3 ten behoeve van de bouw van silo's tot een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub f, onder 3 voor de bouw van mestsilo's buiten het bebouwingsvlak, tot een bouwhoogte van niet meer dan 4 m (exclusief afdekking) en tot een inhoud van niet meer dan 3.000 m³ per bedrijf;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub f, onder 3 voor de bouw van sleufsilo's buiten het bebouwingsvlak, met een oppervlak van niet meer dan 750 m², mits de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
-
bodembewerkingen in de vorm van bezanden, omzetten en omspuiten;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor groen- en grondopslag ten behoeve van het loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding “opslag” voor meer dan 5.000 m²;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor opslag, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “opslag”.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met in acht neming van het bepaalde in bijlage 1 bij de regels, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 voor het plaatsen van kampeermiddelen onder de volgende voorwaarden:
-
er mag alleen op erven bij agrarische bedrijven (binnen het bouwvlak en op maximaal 2500 m² buiten het bouwvlak indien deze grond aansluitend aan het bouwvlak is gelegen) worden gekampeerd;
-
additionele voorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
-
er mogen mobiele en/of demontabele en vaste kampeermiddelen worden geplaatst in de vorm van tenten en/of trekkershutten;
-
de bouwhoogte van trekkershutten mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
-
de oppervlakte van trekkershutten mag ten hoogste 30 m² bedragen;
-
er mag alleen worden gekampeerd in de periode 15 maart tot en met 31 oktober van een kalenderjaar;
-
het kampeerterrein dient in het landschap te worden ingepast;
-
er mogen ten hoogste 15 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf worden geplaatst,
met dien verstande dat deze mogelijkheid niet van toepassing is op de gronden in een zone van 500 m ten westen van de Westelijke Randweg, vanaf de Pieter Zeemanweg tot aan de Provinciale weg (N504), alsmede het gebied ten noorden van de Provinciale weg.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van landbouwontsluitingswegen (breder dan 3 m), voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.
-
Alvorens over de onder a. bedoelde omgevingsvergunning te beslissen plegen het bevoegd gezag overleg met de eigenaar/gebruikers van de aangrenzende gronden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
VORM BOUWVLAK
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en met in acht neming van het bepaalde in bijlage 1 bij de regels, het plan wijzigen in die zin dat de vorm van het bouwvlak kan worden veranderd, zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot.
FUNCTIEVERANDERING NAAR BEDRIJVIGHEID
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en met in acht neming van het bepaalde in bijlage 1 bij de regels, de bestemming wijzigen in die zin dat de bestemming van (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven na bedrijfsbeëindiging kan worden veranderd ten behoeve van een dagrecreatie- of natuurgelieerd bedrijf, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast indien door middel van het minimaal zes maanden te koop aanbieden van het bedrijf tegen de taxatiewaarde (en minimaal drie keer adverteren) is aangetoond dat de bestaande functie niet te handhaven is.
FUNCTIEVERANDERING NAAR WONEN
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en met in acht neming van het bepaalde in bijlage 1 bij de regels, de bestemming wijzigen in die zin dat de bestemming van (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven na bedrijfsbeëindiging kan worden veranderd met het oog op een gebruik, inrichting en bebouwing ten behoeve van het wonen, met dien verstande dat:
-
er één nieuwe vrijstaande woning van maximaal 650 m³ gebouwd mag worden indien minimaal 1000 m² van de (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 3 m en 8,5 m mag bedragen.
FUNCTIEVERANDERING NAAR RECREATIE
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en met in acht neming van het bepaalde in bijlage 1 bij de regels, de bestemming wijzigen in die zin dat de bestemming van (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven na bedrijfsbeëindiging kan worden veranderd met het oog op een gebruik, inrichting en bebouwing ten behoeve van recreatieve bewoning, met dien verstande dat:
-
de recreatieve functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing;
-
er maximaal 6 recreatieve wooneenheden mogen worden gerealiseerd in een vrijkomend (agrarisch) bedrijf;
-
de recreatieve wooneenheden niet mogen worden gebruikt voor permanente bewoning.
ECOLOGISCHE VERBINDINGSZONE
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in die zin dat ecologische verbindingszones kunnen worden gerealiseerd met een breedte van ten hoogste 10 m langs binnen de bestemming voorkomende watergangen, wegen en paden.
