20.1 Burgemeester en wethouders zijn, nadat belanghebbenden door of vanwege burgemeester en wethouders in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van het verzoek om vrijstelling en blijk te geven van hun eventuele zienswijzen, bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften in dit plan voor:
20.1.1
nutsvoorzieningen:
het bouwen van kleine niet voor bewoning dienende gebouwtjes van
openbaar nut,zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, wachthuisjes voor de openbare
middelen van vervoer, schakelhuisjes, transformatorstations en gas-, meet- en
regelstations (met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen) met
een maximum oppervlakte van 20 m² en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4
meter mag zijn, alsmede voor het bouwen van ondergrondse containers (met de
daarbij behorende bovengrondse inworpzuilen) voor de opvang van huishoudelijk-
en/of bedrijfsafval;
20.1.2
antennemasten:
het bouwen van antenne-installaties ten behoeve van het mobiele netwerk, met
dien verstande dat:
a. er zoveel mogelijk medegebruik wordt
nagestreefd;
b. de bouwhoogte maximaal 40 meter mag
bedragen;
c. de installatie geen afbreuk doet aan
het karakter van de omgeving;
20.1.3
kunstobjecten:
kunstobjecten, reclame- en informatieborden tot een maximale hoogte van
5 meter.
20.1.4
geringe afwijkingen:
afwijkingen in situering tot en met 3 meter en afwijkingen in verticale
zin tot en met 0,3 meter:
a. die in het belang zijn van een
technisch of stedenbouwkundig beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of
b. in verband met de werkelijke toestand
van het terrein, of
c. wegens onnauwkeurigheid van de kaart.
20.1.5
maatafwijkingen:
afwijkingen tot ten hoogste 10 % van de voorgeschreven maten inzake
hoogten, afstanden en oppervlakten, indien dit in het belang is van een
doelmatiger of esthetisch of technisch beter verantwoorde uitvoering van
bouwwerken.
20.1.6
Bedrijf aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde
in art. 15, voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande
dat:
a. de woonfunctie als hoofdfunctie
behouden blijft;
b. bedoeld gebruik geen onevenredige
aantasting van het woon- en leefklimaat mag
opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
I.
geen ontheffing wordt
verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid,dat onder de werking van het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij
het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden
verantwoord is;
II. Het
gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet
zijn;
III. Het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is.
c. het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelig
beļnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een
onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
d. parkeren vindt plaats op eigen
terrein;
e. geen detailhandel plaatsvindt,
uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige
activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
f. maximaal 40% van het vloeroppervlak
van het hoofdgebouw met bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks
met een absoluut maximum van 60m2.