ARTIKEL 21

ALGEMENE PARKEERREGELS

 

 

21.1.                      Onverminderd het bepaalde in de artikelen 5, 6, 10 en 19 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens de volgende regeling:

 

Functie

Oprichting/vergroting/verandering

Praktijkruimten

1 parkeerplaats per 20 m˛ bvo

Kantoren

1 parkeerplaats per 40 m˛ bvo

Bedrijven

1 parkeerplaats per 50 m˛ bvo

Detailhandel

1 parkeerplaats per 25 m˛ bvo

Dienstverlening

1 parkeerplaats per 40 m˛ bvo

Sport- en recreatiedoeleinden

1 parkeerplaats per 35 m˛ bvo

Maatschappelijke doeleinden

1 parkeerplaats per 35 m˛ bvo

Wonen

1,8 parkeerplaats per woning

 

21.2.                      Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen volgens lid 21.1, worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten.

 

21.3.                      Voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken o het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd.

 

21.4.                      Indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een halve of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond.

 

21.5.                      Voor niet onder lid 21.1 genoemde functies geldt de parkeernorm zoals opgenomen in Parkeerkencijfers – ASVV 2004, Crow 2e herziene druk oktober 2004, blz. 211 tot en met 223. Uitgegaan dient te worden van de kolommen “reeds bebouwde kom” en van de rij “matig stedelijk”. Vervolgens dient uitgegaan te worden van het gemiddelde van de bandbreedte die wordt aangegeven.

 

21.6.                      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.1, indien op het bouwperceel redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar kunnen worden gehouden t.b.v. een parkeerplaats en in voldoende mate binnen redelijke afstand van het bouwperceel in parkeerplaatsen is of kan worden voorzien.

 

21.7.                      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2, indien op het bouwperceel in de bestaande situatie meer of een gelijk aantal parkeerplaatsen aanwezig is, dan ingevolge lid 21.1 voor de in zijn geheel gerealiseerde bebouwing en/of wijziging van het gebruik is vereist.

21.8.                     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van lid 21.1, indien op grond van de parkeernorm, zoals opgenomen in de parkeerkencijfers – ASVV 2004 Crow 2e herziene druk oktober 2004, blz 211 tot en met 223 een minder aantal parkeerplaatsen is vereist. Uitgegaan dient te worden van de kolommen ‘rest bebouwde kom’ en van de rij ‘matig stedelijk’. Vervolgens dient uitgegaan te worden van het gemiddelde van de bandbreedte die wordt aangegeven.